te verkoelende zaden , en dient te gelyk, om
verfriiïende . amandelmélken te bereiden ,
welke nuttig ,in de verhittingen der ingewanden
, en in de moeijelyke waterlozingen zyn.
Men bekoomt door uitperffing uit dk zaad,
een zeer verzachtende olie | die nuttig is voor
de fcherptens der börft, en oni de vlakken
der buit te verdryven.
W y hebben gezecht dat ’er verfcheide foorten
van Meloenen zyn. De eerfte heeft een
ronde en .eenigzints langwerpige gedaante ;
zy is zeer geribt: haar 'vleefch is fmeltent,
én van een verheven en, aangename, fmaak :
dit is een foort van fuikerachtige Meloen.
De tweede heeft dezelve gedaante , maar zy
heeft ribben welke door groeven bepaalt worden
: haar vleefch is veel vaHer, maar zoo
.aangenaam niet. De derde foort is de groot-
fle en de langde , haare ribben hebben meer
•verhe ventheit, haare fchors is dikker , haar
vleefch is vader en minder aangenamer , als
dat van de voorgaande foorten. In ’t algemeen
zyn, de Meloenen , welke men van zaden,
die uit warme landen overgebracht worden,
aankweekt, veel aangenamer en beter.
Die geene , welke in de gematigde Landen
bed dagen , zyn de Franfche Meloen ; de
■ Cantaloupen ; de Meloenen der Carmeliten;
de Muskadel Meloenen * en de fuikerachtige
Meloenen van Tours.
Aankiveeking der Meloenen.
De Meloenen worden in onze Landen op
tuinbedden aangekweekt. Omtrent het einde
van- January , zaait men dezelve op een
aarde, die eenigzins warm is , en ineen Me-
loenbak, die voor de zuider zon is blootge-
fte lt; want het is een noodzakelyk vereifch-
te , dat zy voor de koude winden befchut
zyn y ’t zy door hooge muuren , ’ t zy door
windfuiermen van Hroo , welke door Haken
onderfleunt worden. Men móet het zaad ,
voor dat men het zaait, eenige uuren laten
wecken, e n ’er niet meer als drie onder ie-^
dere klok zaaijen.- Wanneer de .plant eenigzins
krachtig begint te worden , zoo verplant
men haar-in een anderen bak, men befproeit
haar v«w- tyd tot tyd , vooral by warm weder
, en men ligt de klokken o f glasraamen
een weinig op wanneer de zon fchynt, om
de lucht te ververfchen. Wanneer men de;
koude niet meer te vreezen heeft, zoo neemt
men de klokken w e g ; en men befproeit de
planten eenigzins, tot dat zy beginnen té bloeijen.
5 vervolgens fnyd men de rakken tot op
een lid na , boven de bloemen af. Wanneer
de-Meloenen’ de groote van een vuift verkregen
hebben , zoo befproeit men haar maar
alleen alle drie dagen ; en wanneer zy haare
volkome groote verkregen hebben , zo o b e fproeitmen
haar niet meer. Men bemerkt
dat de Meloenen ryp z y n , wanneer zy zich
van den Heel beginnen los te maken , geel
aan de zyden van den Heel beginnen te worden
, en . een aanmerkelyke zwaarte verkry-
gen. Men :geeft hier toe mede anderé kenmerken
pp , welke ten naaflen by met de vorige
overeenHemmen, en welke men met deze
drie latynfche woorden uitdrukt, pondüs,
odór,' fcabies; Q het gewicht, * de reuk, en de'
ruuwe ribben.) Wannéér' zy geplukt zyn
moet men haar op Itroo, op een drooge plaats
leggen, en in dezen Haat tot haarë volkoo-
men rypheit laten. De tyd om haar te eeten
is , v wanneer haar water niet flerk uitvloeit
wanneer men ze fnyd , wanneer haar vleefch
middelmatig w a lt, en haaren fchors inwendig
groen is , en haaren Heel bitter van fmaaks
zoo zy te Herk r iek t, zoo is dit een teken,
dat zy haare lieffelykheit verlooren heeft,
o f dat zy geen water , o f fap meer heeft.
Men heeft eenige Tuinlieden, welke willen,
dat het oudHe zaad het beHe is , en dat mén
het tien o f twaalf dagen in Herken azyn moet
laten weken, in welke men een weinig fchoor-
Heen roet ontbonden heeft , om dat het door
dé huis- o f veldmuizen niet zou verkonden
wofden; z y voegen ’er b y , dat men deze zanden
in miH móet planten , en twee zaden in
ieder holletje , ter diepte. Van drie duimen,
en óp een affland van zes duimen van clkah-
deren; vervolgens, bedekt men deeze zaden
met miH, eri de miH met zandachtige aarde,
acht gevende, dat men de lagen met elkande-
ren niet vermengt., Wat de za!mcngeflelde
vochten., betreft , welke eenige 'Tuinlieden
verkopen, om het Meidenzaad in te weken,
en mede te befproeijéhmen heeft reden oni'
dezelve eenigzints te wantrouwen. .
De Aaukweking der Meloenen •, vórdert;
no.ch, dat men de- aarde tuffehen de holletjes,
in welkè hst zaad geplant is alle veertien
dagen om ro e r t‘men -moet mede'acht geven,
dat'mén de kleine tanken affnyd , de andere
fnoeit .voor dat de Bloemen zich beginnen té
vertoonen , en de jpngeplanten" dikwyls met
water befproeit', "‘dat niet,, verdorven is.
Wanneer'dë plant bloeit ijjp.ét.:öxe.n. geen andere
bladeren ffliydèh , als alieen diégeeïie
welm
e l o e n . M E L O P E P O . W
welke geel beginnen te worden , o f die aan
de takken vaHgehecht zyn , welke men affnyd,
en geenzins die geene /welke de vruchten
oVerfchaduwen. Men moet de affnyding
der ranken medé dus fchikken , dat de plant
niet meer als vier vruchten vóórtbrengen kan:
dit is het oögënblikvan de tweede fnoeijing.-
De .derde Hrekt zich Over alle de bloemen
xiit \, wanneer de vruchten twee derde van
haare gróótte verkregen hebben. Men behoud
niet meer als ten- hoogHe twee o f drie vrucht-'
bare bloemen , Welke een vóórdelig aanzien
hebben. . By iedere fnoeijing , moet men de
aarde van onkruid zuiveren , en omroë-
rem ' ’ .
De ruggen o f beddingen van de Melo.en-
bakkën ,. mpeten twee, uiteinden hébben ,
waar. van' de eène. naar het Noorden ,. en de
andere naar het Zuiden gekeert is; men moet
iiaarop een rechte lyn aanleggen; men maakt
haar een en een halve vpet hoog , drie voeten
van ondere breed , en twéé en een halve
voet 'aan den kruin , men moet de miH met
vruch tb aar e: aarde bedekken , en de klokken
in ’t verband, op drie rei jen , pp een rechte
lyn plaatzen.
Men heeft Tuinluiden welke, de Meloen
nen thans in een' kwekerei Zaaijen hier toe
is genoeg dat inen • een. meenigte korven van
fyne teen, o f riet heeft, dat doorluchtig gef
vlochten is., welke‘de gedaante van een groo-
te drinkbeker hébben , en drie duimen in
middelyn beflaan; deze korf j es vult men met
zamengepakte miH-aardé v en plaatH in ieder
derzelver twee. o f drie.:Meloenzaden ; vervolgens
plaatH men hen , twaalf by elkande-
ren onder iedere klok, vult de tufTchen ‘wyd--
tens met miH-aardé o p , en befchut deze klokken
voor dé vprH,' mét groote matten , welke
fchuins aan de hoorazyde gëplaatH Zyn. -
Op deze wyze kan men op een tuinbed dat
zes voeten lang en twee voeten 'breed is :,
vyftien klokken van veertien duimen mi’ddel-
)yn plaatzen; dit geeft een getal van hondert
en tachtig korfjes , welke in Haat zyn , óm
. een.genoegzaam, getal planten voor.een dier-
gelyk. getal klokken , op het tweede bed' o f
Bak, te verfchaffen. Men bezit de konH om
de bedden te verwarmen, op'welkede'plan.--
ten fchyn-en te kwy’nen o f te yerdrógën , mét
’er verfche paardemiH , de heetHe welke‘men
hekoómen• k a n . op te plaatzen , en ze met:
de. oude miH téTedékken , om;-: dat zy zo© =
veel xp langer haare.warmté:behouden zou.v
Wy, hebbemgezecht: dat?, dé: bloeoien- derr
Meloenen , gelyk die der Konkommers, voor'
een gedeelte vruchtbaar , én voor een g e deelte
onvruchtbaar zyn. De Tuinlieden
noemen die geene waare bloemen , welke
vruchten verfchaffen ; en zy geeven de naam
van valfobe bloemen , aan die geene , welke
Hof in de toppen ‘van de helmHyltjes bevat--
ten , welke zich in het midden derbloemver- -
heffen ,; en tegens elkanderen gëplaatH zyn.
De Tuinlieden plukken deze gewaande val-
fche bloemen ligtelyk a f , dit is , mogelyk
góed , wanneer de vruchten geheel gevormt
zyn ; maar zy bedriegen zich geweldig, wan--
neer zy deze valfche bloemen vroegtydig weg-?
neemen, want het zyn deze, welke de vrucht-»
bloemen vruchtbaar maken. Men heeft voorbeelden,
dat eenige Tuinlieden , door zorg-
vuldigl yk de valfche bloemen vroegtydig weg
te nemen , het eindelyk zoo verre brachten,,
dat 'hunne planten niet eene Meloen voort-~
bracliten.-
W a t ë r M e l o e n , AngUria , Citrullus
didta , dit is een foort van-Citrullen , van
welke men verfcheide foorten onderfcheid,
en welkers zaad , dan eens groen , dan eens.
zwart, dan weder rood is. De Inwoonders •
van Proven cc , noemen deze Pafieque. Zie'
op het woert W a t e r -M e l o en .
V e r s t e e n d e M e l o e n , o f M e l o e n :
v a n den B erg C arm e l , Melo Montis
Carinel a dezè naam hebben verfcheide Na- -
tuurkundigéil', .aan holle en gekamerde kei- •
Heenen gegeeven , welkers holligheden met
kriHalfchietingen vervult, o f bekleed zyn. •
Déze keiHeenen , welke men byzonder • op
den Berg Carinel, in Paleflina , en zomtyds -
in Egypte,'en in Duitfchland vind, zyn rondde'pflangwerpige
klompen agaat, welke de
grooté van een Meloen hebben : men vind •
medé een diergelyk foort in Vrankeryk, in
het Landfchap DaUphihé , na by Remufat ,-
in een Hoïtvloéd, welke men TAigue noemt; >
maar deze hebben een leemaardach-tige grond- -
flag.
. M E L O P E P O 5 Melópepo verrucofitt,-■
dit is-één foort viaii-röndachEigeKauwoerden, >
wélkérs fehel‘zomtyds-met knobbels-', die de '
,gedaahtè van yvrïLtten hebben , bézetis. Deze'
vrucht ié vlèczig ■, fpönsachtig , en inwendig :
in v y f afdéelïngeh gëfcheiden, in welke men ‘
'twee reijen Van langwerpige en: pl af achtige '
zaden. ■ vind. •• Men kwëekt • déZé^pjant in de '
tui-'