zyne oogen; is geelachtig: zyn hals eenigzins
lang en zeer dun, in evenredigheit van het
lighaam; zyn rug is w it, en met vaalroode
en dwarslopende vlakken gefpikkelt ; de vleugelen
zyn zamengevouwen , zwart aan de
boven zy-de naar den ru g , en van onderen
ros aan de zyde van den buik, gelyk mede
in het midden: de ftaart is in diervoegen
gefchikt, dat hy even als in twee deelen ge-
fcheiden is , want wanneer hy zich waijers-
wys uitfpreid, zoo heeft men ’er vederen in,
die veel kleinder en bruinachtig zyn , die de
geheele ftaart fchynen uit te maken, zy zyn
niet lievig gelyk de lange, maar uitgebreid,
gelyk in het grootfte gedeelte der vogelen ;
indiervoegen dat het noodzakelyk is , dat de
langfte in een fpier infchieten, door welkers
middel zy konnen opgezet en uitgefpreid worden.
Belon zecht dat deze laatfte uit den fluit
voortkomen, en dat de eerfte gefchikt z yn ,
om ze te onderfteunen. De ftuit is donker
groen, en de vogel zet dezelve met zyn lange
ftaart op : de vederen van den ftuit zyn
lang en even als panswys gefchikt; zy verbergt
een gedeelte van de lange vederen van den
ftaart voor het gezicht, die wanneer.zy uitgefpreid
zyn, alle een kaftanje bruine kleur.heb-
ben, en met zeer bevallige goudkleurige ftre-
pen verziert zyn, die van beneden naar boven
, lopen, en in andere vederen eindigen y deze
zyn gevorkt, en gelyken naar zwaluwen ftaar-
ten. De ronde vlakken o f , gelyk Plinius
zecht: de oogen hebben de luifter van den
Chryfolietfteen, en een goud- en Saphier
kleur. Deze oogen-hebben vier ringen waar
van de eerfte goudkleurig i s , de tweede is
kaftanje bruin,'de derde groen, en de mid-
ftelfte blaauw o f faphierkleurig, en heeft ten
naaften by de gedaante en grootte van een
boon : de dyen , de beenen en voeten zyn
afchverwig en met zwarte flippen bezaait,
en met fporen, gelyk de Hanen gewapent: de
buik, naby de maag, is groenachtig blaauw,
zwartachtig, o f ten minften bruinachtig omtrent
den aars.
Het wy fje, ’ t geen men Paauwin noemt,
heeft zulke luifterryke kleuren op de vederen
niet , als het mannetje , het is afchverwig
graauw, ’t geen op het bruinachtige trekt; de
kruin van deszelfs kop, en de kuif hebben'dezelfde
kleuren. maar zyn echter met groene
vlakken gefpikkelt; de regenboog der oogen
is geheel loodkleurig; de kin geheel w it; de
vederen van den hals zyn gegolft, groen en
wit aan de uiteinden naby de borfl. Deszelfs
ftaart heeft die fchoone kleuren niet, welke
die van het mannetje vertieren*
De Natuur heeft de Paauw van groote vleugelen
voorzien , op dat hy zich hoog in de
lucht zou konnen opheffen, en zich op de daken,
bomen en verheven plaatzen zou konnen
zetten , alwaar het hem behaagt. Hy
dient gelyk de Gans, om de huizen te bewaken
, want hy maakt gewonelyk gefchreeuw,
wanneer hy iemand ziet naderen*
De Paauwen,, voeden zich met het zelfde
voedzel als de Hoenderen, maar zy beminnen
vooral de garft: de mannetjes zyn zoo geil als
de Hanen: zy konnen zes wyfjes vergenoegen
; wanneer zy ’er niet genoeg hebben ,zoo
zoo tallen zy die gene aan die broeden, en
verbreken hunne eyeren, ten minften zoó zy
’er geen vinden om te dekken, hier om verbergen
de wyfjes derzelver nellen zoo veel
zy konnen* De wyfjes leggen twaalf eyeren
tot ieder broedzel, maar het eerfte broedzel
beftaat alleen uit zes eyeren ; deze qyeren
hebben harde, graauwachtige en bevallig ge-
fpikkelde fchalen: de-jongen zyn moeijelyk
om optevoeden, men noemt hen Paauwtjes♦
De Paauwen veroorzaken veel fchade in de
tuinen, en werpen de pannen en andere be-
dekzelen van de huizen af.
Men wil dat deze. vogelen uit vreemde landen
oorfpronkelyk zyn, en dat zy uit Indiën
in Europa zyn overgebracht, alwaar zy thans
overal gemeen zyn: zy bekleden den eerlten
rang onder de tamme vogelen, gelyk de Arenden
onder de roofvogelen ; maar zy waren
voormaals zoo zeldzaam, datmen ze maar alleen
aan de Hoven der Vorllen zag, om hunne
uitnemende fchoonheit, men noemden
hen Medifche o f Perziaanfche Vogelen.
De Paauw is de eenigfte Vogel, uitgezonden
de Kalkoen , die de eigenfchap bezit,
om zyn ftaart in het ronde uit te breiden,
even als o f hy vermaakt fchepte om deszelfs
glansryke oogen te befchbuwen: het is vooral
in ’ t byzyn van zyn wyfje , dat hy .deze
trotfche houding aan neemt, en zich in zyn
ftaart fpiegelt, met zich in de Zon te kee-'
ren. De Heer Pluche merkt aan dat de Paauw
dat geene voor het oog is , ’t geen de Nachtegaal
voor het óor is : deze Vogel , zecht
hy,overtreft de Haan, het Eend , de Ysvo-
gel , de Dillelvink , de Pappegaai , de Fai-
fant, enz. Onder alle deze Vogelen , welkers
vederen zeer fchoon zyn , onderfche’d
men de Paauw; hy trekt alle. oogen tot zich;
de houding van zyn kop , de vlugheit van
/ / ■ ' . ' • . .......'" 'z y n e
zynê geftalte , de kleuren van zyn lichaam,
de oogen en fchakeringen van zynen ftaart,
het goud en azuur met welk hy alomme ver-
liert-is , deze grootfche wayerdie hy met trotsheid
rond draagt, zyne houding vol waardigheid
, en de oplettenheid' zelfs , met welke
hy zynen luifter voor de oogen van die. geene
ten toon fpreid , die door de nieuwsgierigheid
gedreeven, hem komen befchouwen,
alles is in hem zonderling , en verrukkelyk.
Deze V o g e l, is alleen een fchouwfpel der
Natuur; en zyne prachtige fchoonheid is de
oorzaak ge weeft, dat men hem aan de Godin
Junoiy gewyd heeft.
Men ziet de witte Paauwen meenigvuldi-
ger in de Noordfche Landen, 'als de gekleurde
Paauwen ; en fchoon zy dezelve gedaante,
en dezelve kenmerken als onze gemeene Paauwen
hebben, zoo konnen wy echter niet be-
grypen waarom eenige Lieden hen verwonderenswaardiger
als de gekleurde vinden: voor
’t overige, de Ruften en Deenen zeggen het
zelfde van onze Paauwen: dus verheft men
altoos alles wat vreemde Landen vóórtbrengen;
echter overtreft de-gekleurde Paauw de
witte zeer. verre. Antonie Mizauld zecht,
dat wanneer men een geflachtvan witte P aauwen
wil. voortbrengen , mep alleen de leg?
gende wyfjes op een plaats moet houden, die
aan alle zyden met wit bekleed is; hy wil,
dat wanneer hunne pogen gelladig door het
wit aangedaan worden , de jongen ’er de indrukzelen
van ontvangen zullen. Deze Schry-
ver zecht, dat hy niet weet o f dit geheim*
ooit onderzocht is ; en wy flaan ’er geen het
minfte. geloof aan.
Aldrovètndus heeft de Japanfche Paauw en
Paauwin afgebeeld en belchreeven; deze Vogel
bezit mede een zeldzame fchoonheid;zyn
ftaart bevat echter minder vederen als die van
onze gekleurde Paauw ; derzelver kleur is
bruinder ; de oogen van den ftaart zyn veel
grooter, de vederen van den rug zyn groen
en blaauw, die van de borft goudkleurig geel,
en met groen en blaauw gemebgt, en het begin
der vleugelen is blaauw en groen.
• In de omleggende ftreeken van Barroche,
een ftad van het Koningryk Cambaye , heeft
men, zoo als Tavernier zecht, een meenigte
Paauwen die troepswys door het Land verspreid
zyn: zy zyn .zeer-wild en vluchten door
de flruiken zoo ,ras zy een Jager ge vaar worden
: zy roellen des nachts in de boomen,
en men nadert hen met een foort van vaandel
op welk aan alle zyden Paauwen verbeeld
II. D eel.
zyn : men plaatfl brandende kaarflen op den
ftok : het licht doet de Paauwen verwonderen,
en hen den hals tot aan den ftok, in een
ftrik met een doorfchietende knoop, uitfte-
ken , welke door die geene toe getrokken
word die de ftok draagt. De Afrikaanfche
o f Guineefche Paauw is de Numidifche Kraanv
o g e l Zie dit woord.
Op de Grenzen van Angola heeft men een
bofch dat met muuren omringt is , en in welk
men Paauwen opvoed, welkers vederen tot
fieraden en eertekenen van den Koning van
dat Land dienen.
- De Schryvers van het vervolg van de Mattere
Medicale zeggen, dat de Paauwen thans
van weinig gebruik tot voedzel zyn : hun
vleefch is hart, droog , en moeijelyk om te
verteeren , waarom het van alle goede tafelen
verbannen is ; maar in de Geneeskonft,
werd dit vleefch .tegens' de zwymelingen in
het hoofd nuttig gefchat; het vleefchnat dat
men ’er van kookt is pisdry vent: de drek van
dit Dier, werd nuttig tegens de vallende ziekte
gefchat : de gifte hier van is van een fcru-
pel tot een half vierendeel lóots : men oordeelt,
het gebruik van de eijeren der Paauwen
goed om de gemeetie jicht te geneezen.
P A A U W IE S : zie aan het einde van het
woord H a a n .
P A A U W -O O G . Men geeft deze naam
aan een groote Vlinder , op welkers vleugelen
men oogen z ie t , die naar die van den
Paauwenflaart gelyken. De Heer de Peau-
mur zecht, dat hy van een groot foort van
gladde Rupzeii voortkoomt. Zie op het woord
K NOB BE LACH TI GE - R u p s .
P A C . Deze naarii geven dePerzianenaan
een foort van Zee-Ar end, die in Afrika Ma-
roly genoemt word.
P A C A . Dit is een klein viervoetig Dier
dat naar een Varken van twee maanden ge-
ly k t , en door de Heer de Brijfon in het ge-
flacht derKonynen geplaatfl word. Men heeft
’er een groote meenigte van in Brazil : eenige
zyn zoo wit als fn e e uw h u n vleefch is
malfch en hunne huit zagt, maar zy zyn echter
moeijelyk om te kooken : hun vleefch
heeft een fmaak als dat van een Haas : het is
een der aangenaamfte gerechten voor de In-
woonders van dit Land ; ^le witte vind men
zeldzaam als alleen aan de oevers van de Ri~
F f f ' " vier