vik meer gebruikt als de andere, om dat men
’er beter op vertrouwen kan.
De Giervalk evenaart den Arend byna in
grootte ; hy is na deze de trotfte, de ftout-
moedigfte en fterkfte Vogel ; alle zyne vederen
zyn w i t , uitgezonden die van den rug
en der vleugelen , die zwarte vlakken , by
wyze van een hart hebben ; zyn kop is platachtig,
zyn bek en beenen zyn graauw.
Dit foort van Vogel nefteld in PruifTen en
Rufchland : het is uit Noorwegen , Denemarken
en voornamentlyk uit Ysland, dat de
befte koomen : hy vliegt op de Kiekendief,
de Reiger, de Trapgans, de Kraanvogel, en
allerlei foorten van grof wild. Het mannetje
van deze Vogel is veel moeyelyker te be-
ftuuren en af te richten. Zie T a r s e l . _
De Saakervalk is veel kleinder als de Giervalk
, maar hy overtreft hen in moed en vlug-
h e it : men onderfcheid ’ er verfcheide foorten
van. Men onderfcheid de befte Saaker-
valken volgens de Valkeniers , door hunne
taanverw'ige , röode en graauwe kleur : hun
bek en pooten moeten kort zyn , de vingeren
der pooten blaauw , zoo ook den bek;
het lichaamftangwerpig , en de vleugelen en
den ftaart lang.
Men onderfcheid verfcheide foorten van
Zwemmer ba lk en ; zy verfchillen alleen door
hunne vederen, die, in ’t algemeen , op het
graauwachtige trekken : de bek van deze vogelen
is -middelmatig groot , en aan het uiteinde
eenigzins gekromt.
De Smirrel-Valk , heeft bruine vederen;
het onderfte gedeelte van zyn lichaam heeft
een ftroo kleur. Z/V-Sm ir r e l .
De Gier en de Sperwer, hebben wy onder
deze naamen belchreeven. Zie deze woorden|
De eigentlyke 'gezegde Valk , heeft een
graauwe kleur,en is met een fterke en kromme
bek en krachtige klaauwen gewapent. De
witte Valken zyn de zeldzaamfte, maar te
gelyk mogelyk ook de dapperfte : men vind
hen in Rufchland en op Ysland. De Koning
van Denemarken zend alle jaaren eenige • van
zyne Valkeniers naar Ysland , oró zoo veel
Valken te vangen en naar Koppenhagen over
te zenden , als zy bekoomen konnen, ’t zy
tot zyn eigen gebruik , o f om aan de vreemde
Hoven tot een gefchenk te zenden.
Men vangt .de Valken op Ysland , door
middel van Vogelen, die men daar toe africht,
en in koyen op de grond plaatft. Deze
vogelen zien de Valken pp een ongelooflyke
afftand in de lucht, en zy waarfchuu»
wen ’er hunne Meefters van, door een zeker
gefchreeuw, die in een kleine hut die met
groente bedekt is , verfchoolen zyn , waar
uit zy aanftonds een Duif, die aan een koort
vaftgehecht is, .laten vliegen : de Valk, die
haar aanftonds gewaar word $ valt ’er,op neder,
en hy word levendig onder een net gevangen
dat men over hem werpt. Men brengt
hen in Scheepen : men voed hen met Schaa-
pen- en Oflen -vlee.fch , en gebruikt alle
voorzorgen voor hen : men laat hen op raa-
men van dunne latten ruften , >die met grof
Lynwaat en Gras-zoden bedekt zyn , om dat
zy een gemakkelyke , en te gelyk een koele
zitplaats hebben zouden , zonder welke hare
pooten zich verhitten, en aan een foort van
jicht onderhevig zyn.
Men heeft in de Ooft-Indiën een foort van
zeer fchoone gekuifde Valk : zyne groote
evenaart die van de Gier ; hy heeft een dubbelde
kuif op den kop; zyn hals is rood, en
zyne vederen zyn met witte en zwarte dwars-
ftreepen verzien:; de regenboogen .van zyne
oogen zyn geel ; zyn bek is donker blaauw;
zyne beenen zyn met vederen bedekt, die tot
op de voeten afhangen. Men heeft noch
verfcheide andere foorten van Valken, waar
van de Befchryving te wydlopig zyn zou.
Wyze op welke men de Valken tot de Vogel-
ja c h t africht,
De Roofvogelen die men tot de Vogeljacht
africht, zyn o f neft-vogelen o f wilde-
vogelen. Men geeft de naam van Nef-vogelen
aan die gene , die uit het neft genomen
zyn; deze zyn gemakkëlyk af te richten.
De Wilde Vogelen , zyn die gene * die in
vryheit gevlogen hebben, voor dat zy gevangen
wierden : deze laatfte zyn veel moeye*
lyker om tam te maaken. De behoeftigheit
het grondbeginzel van de afhankelykheit van
den vogel zynde f z oo laat men hem .honger
lyden wanneer hy woeft i s , men tragt zelfs
om de behoeftigheit van fpyze in hem te vermeerderen
mef zyn maag- te zuiveren,, door
middel van kleine balletjes van werk, die
men hem laat doorzwelgen, en die zynen eet-
luft vermeerderen ; men belet hem het flapen
geduurende verfcheide dagen en nachten : zoo
hy boosaardig is , zoo dompelt men hem den
kop in water , en eindelyk voldoet men zy-
nen honger. Wanneer de vogel ziet dat men
hem wel behandelt, zoo word hy .gemeenzaam
?
zaam , en de Valkenier doet ’er vervolgens
alles mede wat hy wil. ’Er hebben veel tekenen
van fterkte en moed in een Roofvogel
plaats, gelyk de kortheit van den b ek, de
zenuuwa.chtigheit van de borft , de kortheit
der pooten , en de vaftheit en kromheit der
klaauwen. Een der minft dubbelzinnige kenmerken
van de uitmuntenheit in deze vogelen
, is dat zy vaft tegens de wind zitten; dat
is te zeggen , dat zy het ’er tegens houden,
en vaft op den vuift zitten , wanneer
men hem voor een zware wind blootftelt.
De voornaamfte zorgen der Valkeniers zyn,'
dat zy de Roofvogelen gewennen om zich
op de hand te houden , om af te vliegen wanneer
zy hen opfeheeren, om de ftem o f eenig
ander teken , te gehoorzaamen , en op hun
bevel te rug kéeren. Om deze Vogelen .dus
af te rechten , moet men zich van lokvogels
bedienen.
De Lokvogel., is een afbeeldzel van een
prooi; dit is een ftuk Stof o f Hou t, ’ t geen
een bek , vleugelen en pooten heeft. Men
maakt.’er eenig aas aan vaft. Men fchiet de
lokvogel op wanneer men hen te rug wil doen
koomen. Het gezicht van een' voedzel dat hy
bemind , gevoegt by het gefchreeuw dat de
Valkenier maakt , doet hem wel ras te rug
koomen. In ’ t vèrvolg is de ftem alleen genoeg.
Men verandert de vederen van den
lokvogel volgens het foort van vogel, op
welke men hem aflichten w i l, men maakt
van die van den Reiger o f Kiekendief, in
plaats van die der jonge Patryzen , gebruik.
Om de vogel gretig naar zynen prooi te maken,
hecht men hoendervleefch o f eenig ander
malfch vleefch aan den 'lokvogel vaft ,
maar ’t géén altoos onder de vederen verborgen
zyn moet: men voegt ’er fuiker, kaneel,
merg en andere zaken b y , die gefchikt zyn
om de Valk meer tot de eene foort van jacht
als tot de andere te verhitten.: indiervoegen
dat, wanneer hy vervolgens wezentlyk jaagt,
hy met een verwonderenswaardige drift, öp
zyn prooi aanvallen zal. Wanneer men deze
vogels dus oèffent, zoo houd men hen
aan een fnoer vaft, die verfcheide roede lengte
heeft.
Na verfcheide weeken oeffening, beproeft
men de vogels in het open .veld. Men maakt
bellen aan hunne pooten vaft, om des te eerder
van hunne beweegingen onderricht te zyn.
Men houd hen altoos gekapt; dat is te zeggen
, de kop met een ftuk leder bedekt, ’t
geen hen over de oogen afhangt, op dat zy
II. D e el *
niets anders zien zouden , als het gene dat
men wil dat zy zien; en zoo ras de honden
ftil houden , o f het wild doen opreizen , ’ t
geen men zo ekt; zoo trekt de Valkenier de
Valk zyn. kap af, en fchiet hem naar de plaats
op , alwaar het wild zich bevind. Het is
alsdan een vermakelyke zaak, om hen te zien
•opftygen , door de lucht dryven , zich by
graden en trappen verheffen , tot dat men
hem in de middelluchtftreek, uit het oog
verlicft. Hy overziet dus het geheele veld,
befpied dus de beweegingen van zynen prooi,
die door de verwydering van den vyand geruft
gefteld is; vervolgens fchiet hy ’er als
een pyl op neder , en brengt hem by zynen
Meefter die hem te rug roept. Men verzuimt
niet, vooral in den beginne, om hem, wanneer
hy weder op de hand koomt zitten , de
maag en de ingewanden van den prooi tegee-
ven, die hy te rug brengt. Deze vergeldingen
en lief-kozingen van den Valkenier , moedigen
de vogel tot weldoen aan , en om niet
losbandig o f gemelyk te worden ; dat is te
zeggen weg te vliegen , en niet te rug te koeren
, ’t geen zomtyds gebeurt.
Men richt deze vogelen mede op het hair
a f ; dat is te zeggen , om de Hazen te vervol
gen; en men heeft ’er die op het hair en
de vederen vliegen. Men kan zelfs de jonge
en fterke Valken op de jacht der Steenbokken,
Wildezwynen, en Wolven, africhten.
Om hier in te flaagen , vult men het vel van
een dezer Dieren o p : men plaatft in de holligheden
van de oogen , het voedzel dat men
voor de Valken bereid heeft, en men geeft
hem geen ander : men fleept het doode Dier
v o o r t, om het in beweeging .te doen fchy-
nen, even als o f het in leeven was, de Valk
werpt ’er zich aanftonds o p ; de honger maakt
hem vernuftig en oplettent, om zich vaft op
het bekkeneel te hechten , om zynen bek in
de oogen te fteeken , ondanks de beweegingen
van het Dier. Wanneer men den vogel
hier na op de jacht mede neemt, zoo verzuimt
hy nooit om op het eerfte wilde Dier
aan te vallen , ’t geen hy z ie t, en zich op
zyn kop te zetten , om hem de oogen uit te
pikken: hy doet het door dit iniddel ftil houden,
„en geeft dus de Jager tyd om het te naderen
en het zonder gevaar te dooden , ter-
wyl het meer op den vogel als op den Jager
let»
V A L L I . Dit is een indiaanfche Heefter,
•die , onder het groöt worden, zich aan de
S s s s omftaan