gelykheit van den grond in Haat is , om haar
lchild te doen omtuimelen ; wanneer zy dit
gevonden heeft, zoo.richt zy haare poogin-
genalleen naar deze zyóe;
v Het onder fchild van deze Schildpad was
een weinig h o l, dit is het geene waar door
men het mannetje met den eerden- opflag van
het oog , van het wyfj.e onderfcheid , want
het onder fchild van het wyfje is plat. Alles
wat buiten de fchilden uitftak ,- te vveeten,
het hoofd, de fchouwderen, de armen , de
Haart •, de dyen en de pooten , was met een
flap en met groote kreuken gevouwen vel bedekt
, || geen behalven d it, gelyk marokkein
gekorrelt was. Dit vel ging niet onder het
fchild door om de deelen te bedekken die ’er
in beflooten waren ; het was om de randen
der beide openingen vaftgehecht: maar het
vel der Waterschildpadden is aan de -pooten
met kleine fchubben , gelyk dat der Viflchen
bedekt. De kop van deze Schildpad geleek
naar die van een Slang; de neusgaten hadden
hunne opening aan het einde van den mpil;
haare oogen waren klein en' affchuuwelyk ,
zy hadden geen opper ooglid, en wierden alleen
door hetonderfte geilooten, dat zich tot
aan de wenkbraauwen opheften. Plinius
zecht, dat dit aan alle de dieren gemeen is
die vier pooten hebben, en eijerbarende zyn.
Omtrent het uiteinde van de kaaken , aan het
begin der lippen , waa het vel zoo hart als
hoorn, en zoo fcherp als in de andere Schildpadden
; het had echter twee ryen wezently-
ke tanden : aan iedere voorpoot had zy vyf
nagelen ; de achter pooten hadden ’ er niet
meer als vier. Men merkt op dat de nagelen
der -Waterschildpadden veel fcherper als die
der Land-Schildpadden zyn , om dat zy ’er
geen gebruik van maaken onder het zwemmen
, gelyk deze laatfte, onder het voortgaan
doen.
Schoon de Landschildpad zeer langzaam
voortgaat, zoo moet haare wyze van voort-
-gaan , die haar byzonder is , haare nagelen
zoo veel doen afflyten als die van de dieren
die hart loopen; want zy wryft hen ieder af-
zonderlyk'tegens de aarde , en zelfs den ee-,
nen naar den anderen : in diervoegen , dat
wanneer zy een poot op de aarde z e t, zy ’ er
eerft de achterfte nagel op doet ruften ; vervolgens
fteunt zy op die geene , die ’er op
volgt, en dit gaat dus tot den voorften over.
De ftaart van deze Schildpad was zeer dik,
onbuigzaam, en eindigden in een punt, die
naar den hoorn van een Os geleek. Dezelve
onbuigzaamheid vond men inde fpieren der
kaken,, men kan deze niet openen als met de
fpieren af te ihyden.
; Arifioteles heeft opgemerkt, dat van alle
dieren de Schildpad de meefte kracht in de
kaken bezit: deze kracht is zoo groot, dat zy
alles affnyd wat zy aangrypt. Wy hebben
zeggen|de Leden van de Akademie van Pa!
rys , in een kleine fchildpad - opgemerkt
dat deszelfs kop , een half uur na dat hy'af-
gefneeden was, zyne kaaken noch deed klap-
peren , met een gel uit dat gelykvormig aan
dat van kaftagnetteri .was. De onbuigzaam-
heit van den ftaart, geeft reeden om,te denken,
dat de Schildpad veel kracht in dit deel
bezit om ’er mede te flaan, en dat den hoorn
die het aan het einde heeft, de Schildpad tot
een aanvallend wapentuig verftrekken kan*
Het inwendig werktuigelyk geftel van de
Schildpad , bied zeer weetenswaardige by-
zoriderheden aan. Men merkt ’e r , de deelen
onder op, die byzonder aan de verfchillende
dieren zyn ,• gelyk een maag, een lever, een
long , een hart, -een- blaas , en teeldeelen,
die in het mannetje , uit een roede,, en andere
deelen beftaan die ’er toe behooren. De
blaas was zoo groot in-de Indiaanfche- Schildpad,
die wy tot een voorbeeld gepomenhebben
, dat zy de darmen ,. en alle de andere
deelen van den onderbuik bedekten. De
fchacht van deze Schildpad was negen duimen
lang: het hart was in het boven gedeelte .
van de borft geplaatft: deszelfs gedaante ver-
fchilde zeer veel van diei geene die het hart
gewoonelyk heeft; want in plaats van dathet
van de voetfteun naar de punt verlengt zou
zyn , zoo was zyne grpoifte ukgebreidheit
van de eene zyde naar de. andere , want het
had, drie duimen breedte op deze plaats, en
maar een en een halve duim van de voetfteun
tot de punt.
EepigeSchry veren hebben gelooft, dat de
Schildpad geen bloed in de long heeft. Zy
hebben hun gevoelen op de witheit en door-
fchynemheit van de vliezen geveftigt, ü|é
welke ,zy zamengeftelt-is, en die haar geheel
vliesachtig doen fchynen, wanneer zy opgeblazen
is ; in plaats daC die van andere dieren
vleesachtig fchynt: maar ’e r ,heeft geen.
ander verfchil in plaats, als van meer ofmii}“
der. De long der Menfchen, is , gelyk die
van de andere dieren , uit kleine blaasjes te
zamengeftelt, die tegens.elkande.ren geplaatft
zyn , en tuiïchen welke de bloedvaten in een
zoo groot aantal ingevlochten z yn , dat zy
«en gedaante van vleefch vertoonen , ’ c geen
in kleine kwabben verdeelt is. Het heeft
geen waarfchynelykheit dat de long van de
Schildpad tot de geheele rondvloeijing van
het bloed dient; want het bloed gaat in deze
halfllachtige dieren, voor het grootfte gedeelte
, van de eene holligheit van het hart in de
andere o v e r , door middel van een eironde
opening die in het middelfchot is , dat de
twee holligheden van elkanderen fcheid. Z y
is meede tot de vorming der ftem niet ge-
fchikt, 'want de Schildpad is volftrekt ftom;
en zy dient tot de verkoeling van de inwendige
deelen niet, om dat zfy , noch de gefta-
dige , noch de regelmatige beweeging niet
heeft, die men in die der andere dieren opmerkt
, en die tot deze oogmerken noodza-
kelyk is.
Men heeft dus redenen om te denken, dat
deze long aan de Schildpadden het vermoo-
gen geeft dat zy hebben , óm zich in het water
op te heffen, zich ’er op te houden , en
naar de grónd te dalen , volgens haare begeerte
; in diervoegen , dat zy in haar de
plaats van de blaas vervult, die men in het
grootfte gedeelte der Viflchen vind: men ziet
mede de Schildpadden zomtyds op net water
dryven , zonder dat zy zich beweegen. Art-
ftoteles eiL Plinius , hebben opgemerkt, dat
wanneer de Schildpadden langen tyd op het
water by ftil weder g'edreeven hebben , zy
gemakkelyk door de V iflehers konnen gevangen
worden , om dat haare fchelp alsdan door
e Zon* droog geworden is , en zy zich zoo
fpoedig in de Zee niet dompelen konnen,
om dat zy hier door veel ligter geworden is.
Dit doet zien hoe groot de naauwkeurigheit
van haar evenwicht zyn moet , vermits een
zoo kleine verandering , als die geene die
door het droog worden van haare fchelp veroorzaakt
word, in ftaat is om haar nutteloos
te maaken.
Schoon de Schildpad , van welke wy hier
de befchryving geeven , . eèn Land-Schild-
pad was, zoo kwam hy echter, in de byzon-
dere vorming van het hart en de lon g, met
de Water-Schildpadden overeen, op dezelve
wys' als verfcheide Vogelen vleugelen hebben
, fchoon zy niet vliegen. Het brein was
by uitftek klein; dit is niet vreemd , vermits
men zecht, dat het brein van de Zeeschildpadden
, die men naby de Amillifche Eilanden
vangt, niet grooter als een groote Boon
ls I tehoön haar kop die van een K a lf, in
tte. evenaart. Qp de beenachtige kruin
I L D s i l »
van den kop , merkt men een kam op , gelyk:
men op de kop van alle de dieren ziet , die
een buitengemeene kracht in de kaaken hebben.
Z y die Befchryvingen van de Antillifche
Eilanden opgeftelt hebben, ’t geen een plaats
is op welke men de grootfte meenigte Schildpadden
v in d , zeggen , dat zy volkoomen
doof zyn ; maar men heeft redenen om aan
de waarheit van deeze Helling te twyfelen,
wanneer men de deelen befchouwt die men
voor de werktuigen van het gehoor kent.
Men z ie t , wel is waar , geen uitwendige
opening aan onze kleine Schildpadden , als
meede aan de groote n ie t, welke wy meede
befchryven zullen ; maar het been is naby
de ilapen van het hoofd ingedrukt, en dit in-
drukzel is met een veel dunder en fynder vel
als elders , l bekleed. Onder dit vel is een
ronde opening, die de grootte van de hol-
ligheit van het oog heeft, en met een kraak-
beenige plaat bedekt is: de?e holligheit beantwoord
aan verfcheide andere , waar van
de laatfte met een zeer eel vlies bekleed is ,
’t geen het werktuig van het gehoor vormt.
Deze Befchryving leert ons wetenswaardige
byzonderheden , die men mede op de andere
foortem van Schildpadden toepaffen kan,
van welke wy nu fpreeken zullen.
Zeeschildpadden♦
De Zee-Schildpadden verfchillen voorna-
mentlyk van de Land-Schildpadden door haare
grootte, door haare pooten , die naar de
vinnen der viffehen gelyken, en door haar
kop, waar van den bek gewoonelyk naar die
der Pappegaaijen geiykt. Z y groeijen tot een
aanmerkelyke grootte: men vind ’er die zeer
groot zyn in Brazil, en op de Antillifche E ilanden.
Op het Eiland Trapobana , zyn de
daken der huizen met fchilden- van Schildpadden
bedekt. De Volken die in de na-
buurfchap van Ethiopiën woonen, en Chelo-
nophages, o f Schildpadden-Beters, genoemt
worden , bedienen zich van deze fchilden ,
by wyze van barken, om langs de Kuften te
varen , en in plaats van tenten. Onder de
Reizigers verzekeren eenige , dat zy in den
Indifchen Oceaan, Schildpadden gezien hebben,
die een zoo verbazende grootte hadden,
dat veertien mannen te gelyk, op het booven
fchild van een dezer Schildpadden ftaan konden
: andere verzekeren , dat ’er Schildpadden
zyn 3 die zeventien fchreeden lengte, en
Qqq zeven