«aait ’er granen. Men heeft opgemerkt, dat
de Q ly f boomen, gelyk mede alle foorten van
vruphtbpqmen, alleen om de twee jaren overvloedig
vruchten vóórtbrengen. De geheele
fnoeikonft dezer boomen beftaat hier in, dat
•men hen van het overtollige hout omlaft:men
heeft in ’ t algemeen opgemerkt, dat een boom
dia een groote meenig.ee hout bevat, noch
zoo, v e e l, noch zulke goede vruchten, niet
voortbrengt.
Wanneer men de Oly ven inleggen w il, zoo
plukt men hen voor dat zy ryp , en wanneer
z y noch groen zyn. De konft om hen in te
leggen, beftaat hier in, dat men hen hunne bic-
fcerheit doet verliezen:, en hen van een met
fpeceryen belade pekel van Zee^Zout, doet
doortrekken, waar door z y eenen aangena-
men fmaak verkrygen. Men bediende zich
voormaals hier toe van een vermenging van
je én pond levendige Kalk , met zes ponden
gezifte Aflche van verfch Hout. Maar ze-
dert eenigen tydg heeft men; zich alleen van
de Loog bedient; men wil dat de Olyven
hier dopt aangenamer van; fmaak, en zoo
ongezond niet zyn : deze Loog. dient om de
Olyven hunne fcheipte te beneemen. Lenige
Provenfalen neemen,,. ten einde van een
zekere tyd , hunne Olyven uit de pekel, zy
doen ’er de pitten uit, en een Kapper in der-
zelver plaats , en bewaren deze Olyven , in
uitnemende Olie: deze vruchten., dus bereid
zynde , wekken den ectluft op een krachtige
wyze op. In de winter, wanneer de Olyven
volkoom en ryp zyn, zoo zyn zy zagt en
zwart: men eet dezelve alsdan, zonder eeni-
ge bereiding, met hen alleen met peper, zout
en olie, fmakelyker te maken , want zy zyn
alsdan zeer fcherp.
De Olie is , zonder tegenfpraak, het zekerde
inkomen , dat men zich yan de Olyf-
boomen beloven kan; deszelfs trap van goed-
heit, hangt van den aart van den grond , Van
het foort van Olyven die men uitperft, en
van de voorzorgen a f, die men gebruikt tot
de inzameling en uitperfling van deze vruchten.
De Olyven die niet ryp zyn , zetten
den Olie een ondragelyke bitterheit by. Wanneer
men zich in een gunftiger Landftreek
bevind, zoo lecht men zich toe om die foor-
te van Olyfboomen aan te kweeken , die de
fynfte Oliën voortbrengen. Anders kweekt
men de boomen aan die veel vruchten gee-
ven , en men perft ’er een Olie uit voor de
Zeepfiederyen , o f om in de lampen te branden.
Omtrent de maanden. November en
December , zamelt men de Olyvéii in ; het
befte is , dat men dezelve aanftonds in korfjes
doet, en hen ftraks door de pers uitdrukt,
om ’er een zeer fyne Olie uit te bekoomen.
Z y die alleen voor de Zeepfiederyen perften,
laten hen eeüige> dagen in hunne fchuuren op
ho.open leggen :• men perft hen vervolgens,
en bekoomc hier door een groote hoe veel heit
Olie. Zy die den Olie perlfen. die men by de
fpyzen gebruikt, laten hen mede op hopen
broeden ,' met oogmerk om ’er een groote
hoeveelheit Olie uit te konnen trekken , dit
is de oorzaak dat de fynfte Olie altoos zeer
zeldzaam is. De droefiem die overig blyft,
wanneer men ’er alle de Olie lutgeperit beefr,
werd Korft genoemt, en kan alleen gebruikt
worden om klompen van te maken, die men-
brand. Men geeft, in navolging van de Ouden
, de-naam van Am uren , aan het bezink-
zel van verfchen Olie , dit is een goed middel
tegens de verkoudheden.
De Olyf-olie, behoort tot het zamenftel
van een meenigte balfemen , zalven, plaasters,
en verzagtende en ontfpannende fmeer-
zels; hy is weekmakende en oploflende; hy
verzagt de fnydingen der. Kolykpynen, en
de fmerten van de Roodeloop; hy is een der
befte middelen wanneer men het ongeluk heeft
van bytende vergiften doorgezwolgen te hebben.
De Samaritaanfche Balfem , word alleen
van Olyf-olie en Wyn, zamengeftelt. De Q]ie
die men Ompbacinum noemt, en door de Schry-
vers zoo hoog geroemt word, word uit groene
Olyven geperft: dit is , eigentlyk' gefpro-
ken, niets, anders als een lymachtig-en bruinachtig
fap. De Worftelaars , die zich tot
het worftelen gereed maakten , beftreeken
hunne lichaamen met dezen Olie , en rolden
zich vervolgens in het zand , ’t geen met het
zweet vermengt zynde , dat geduurende de
oeffening uit het lichaam voortkwam , de
Strigmenta vormde , dat men met dat foort
van roskammen deer af fchrappen, van welke
Mercuriales, in zyn Verhandeling, over
de Worftelkonft , een afbeeldzel gegeeven
heeft: dit affchrapzel, o f liever deze onreinheden
, wierden zeer hoog tegens verfcheide
ziektens gefchat, als mede om de Condylo-
mes, Rhagades, enz. te doen verdwynen. De
Kooplieden in de Strigmenta , trokken vry
groote voordeelen van dezen handel.
In Provence, bedienen zich de Boerinnen
van het water van de Olyven om de fmerten
der opftygingen te verzagten ; zy doen de
zwaargwaarmóe'cligé
rfrarinen, hët' éélvé méde iri-
fièefhéh.
jDè ölyf-öïie is hief hut in de Schildér-
kónft , ófti d'at hy n’óöit vólkoift'éh drbögt.
Het u ïy Vëriftöut is fraai geadef.t, én heeft
eeii vf^MngêMinéii reuk ; het kan zéér fraai
gepölyft worden , hief óm word het door de
^chtyiiWérkérs zéér begeert: vermics dit hout
hafftachtig i s , zoo’ is het z'éei* goed Óm tc
bfaiidefi.
De verfchrikkelyke wintéf , Van hét jaar
1709 SS dié een 'itteemgté' Ölyfboó'mètt de et
öfnkoömeïi, gaf gélegeiiheit öm aan te merken,
dat deze bööméh een méenigtë wortelen
uitfchiëtën, eii dat z y , geduurende- vcf-
fcheidé eeuwen, iii de a'afde béftaan. In het
jaar 1709 , heeft mén méér. hout vati déze
wortelen békóolnen , als van de ftammé'il cii
takken der boomen ; en yeffcheidë Lieden
verkochten ’er vöpf meer geld van, als dé grónd
waardig was. 0 e takken , der Olyf-boomén,
zyti, van vróege fy'den J| als- tékenen van Èè'rt-
dra :ht, Vrié.ndl chap en Yféedè .géweéfl, gé-
lylc die van dén LaUwriêrb.Öórn het tekénvan
den Roem en Overwinning, zyn.
De Olyf-öliÖ word niet dé Söoda van A li-
kante, en de leveridigejtalk gebruikt, öm de
befte Zéé'p,' zameh te' ftelleh.
De bladeréh van de Olyf-boomén zyn za-
mentfekkéride, éénige Lieden gebruiken dezelve
iri görgeldrahk.eh., öih de 'öhtfteékihgem
dér kèél te matigen.
O L Y F -G O M : deze Göm vloeit uit zekere
wilde Olyf-bóómeh., dfe aaii de óevers
der R.óode-Zcé gföéij.en : zy is zanientrek-
kêfide , haare kleur is geel-, ph haaf en fmaak
is een wéinig fcherp.
O L Y P H A N T , Êlèphaz. . De Olyp'hant
is de gróotftè van allé viervoetige .Diëreh,
gëlykde Walvifch’ zulks.:vah d:e A^iffehen en
de Struisvogel, zulks van dé vogelen' is. De
Olyphant is één der zqiiderlingfte onder de
viervoetige Dieren , in de vörmin-g van ve’f-
fchei.de deel eii van zyn lichaam. hWannèer
men dit Diei\belchöüwrt, bëti'ekkc'lyk tpthet
denkbeeld , : dat wy van de fiaauWkeuriglieit
der evenredigheden hébben zóó fchvht liet
kwalyk gé vormt te zyn, tör pöfzaké \hift zyn
kóft en dik liéhaam , zyne ftyve en kwalyk
gevormde bëënen, .zyne röhdè en kromme
voeten, zyn dikke kop , zyne kleine oögéiK
en gróote öörën: men kan noch zéggen, dat
het kleed met -welk hy bedekt is , nóch. kvvalyker
gévórmt en géhiaUkt is : zyri fnuit, flt'g-
taridén , én pööteh', maken heili eén alÉod
buitehgémeen Dier, als.de grootte van é:yne;
gettaité.'. Öc bë'fchtyving vaii zyne dëelen ,
én dë hiftörié van zynë géWooilteils, zal 'geen
minder verwondering vërwekkén s, als hunne
bcfchóuwihg verbaafthëit inboezemt.
D e , warme Lahdë'n , vah Afrika en Azia*
zyn dé plaatzeii iii welke de Oiyphantën géborén
worden: dé Indiaanfché zyfi véél gfoö-
ter , .eri by gevolg véél fterkér als dé Arri-
kaanlchë. 'Hét is.in.dezé bfaftdèndë Gewesten
, dat dé. groötftè Dieren Voörtkómëh , ge-
iyk: mén i zulks ppgëmerkt héefc.
^clfóöri dé gematigde Geweftën niet zeef
gefcfiikc zyn vóór de Olyphaiitéh^ zoö heeft
ïTieii ’er echter één , dêrtieh jafeh lang, iii dé
Menagerie van den Kohing van Vrankeryk
in het leeven gehouden.,. Dit Was één Olyphant
van het Kohirigryk Cörigö , en wiérd
in het jaar 1668 , doof dén Korting van Portugal
aan die van Vrankeryk- tot ëéri géfchêhk
gezónden. Schóón dit Dieï niét méér als
vier jaren oud was , zoö wis hét échter zés
en een halve voet hoog, van dé aarde tot aan
hét oppeffte van den rug. Gedurende de dertien
jaren die deze Olyphantin Vrankeryk lééfden,
zoo groeide h^ niet niëef als een v o e t: ëii
men heeft rédenen óni té gèlóveri dat dë verandering
van hét G ewéft, en van hét vóedzél,
zyne groei tot die trap vertraagden. Wanneer
de Akademie der Wetérifchappen vari
Parys ’er de Befchryving van ópftëlderi, zoo-
was h‘y niét meer als zéven en ëen halve voet
hoog ; zyrie lengtë was tén naaften b y , aan
zyne hoogte gelyk. Dit Dier was.klein , in
yergelyking van dié ge ene , dié men in Azia.
heeft, en die, zóó men zccht^dertiën, veertien,
o f vyftiert voeten- hóGg.zyh.
Wanneer de Olyphant- met zyn vleefch en
hüit bekleed is , zóó fchyncn zyne achterfte
poOfen veel kórter als de voöi-fie y om dat zy
minder van het lichaam afgezonden zyn; deze
p00ten gelyken meer naar.de beenen der
menfehen , als naar die van het gróotftè gedeelte
der andere viervoetige dieren, hierin,
dat de-hiel op de aarde raakt, en-dë voet zeer
kort is : het onderfte gedeelte vari hunne voeten
is met een hoornachtige zelfftandigheit,
by wyze van een voetzool bezet, deze is
zeer hart, vaft, en een duim.dik : men heeft
redenen om te denken dat dit gedeelte in de
verlchillende Dierén van dit fo o r t, onder-
feheiden is. De kracht der beenen van den
Olyphant Is evenredig mét zyn plomp lic