aan de vleugelen , en vooral aan den Haart
zyn. De k e e l, borft en buik , hebben een
afchverwige kleur , de pooten zyn lang , en
de nagelen dun ; het wy fje heeft dezelve
houding als het mannetje 9 maar zy is veel
afchverwiger , gelyk de jonge Nachtegalen
mede zyn. ;
De Nachtegaal is een eenzame , wilde en
Vreesachtige Vogel, wanneer hy niet tam gesmaakt
is. Het is aan deze natuurlyke vrees-
achtigheit, dat men de gewoonte toefchryft
welke hy heeft om zyn Haart tebeweegen,
hier om heeft hem de Heer Linnaus de naam
van Motacïlla, Kwikftaart, gegeeven.
De Schryver van de Verhandeling over de
Nachtegalen , zecht dat hy Liefhebbers
kend, welke ’er drie foorten van onderfchei-
den. i . De Berg-Nacbtegaal^ die veel kleinder
als de twee volgende is. 2. De Veld-
Nachtegaal, die van een middelmatige grootte
is. 3. De Wat er-Nacht egaal, o f die zich
aan de oevers der wateren onthoud ; deze is
Herker, grooter en zingt beter, want zyn gezang
doet; zich gedurende acht maanden van
het jaar hooren, waar teegen het gezang
der andere, niet meer als: ten hoogfle
drie maanden duurt. Echter verzekeren het
grootfle gedeelte der Vogelkundigen, dat
men niet als maar een foört van Bofch-
Naehtegaal heeft ; en in welke men maar
alleen eenige verfcheidenheden in grootte ,
enz. opmerkt. Voor ’ c overige , men vind
alomme goede. Wat de Riet-Lyfter betreft,
die door Belon , Riet - Nachtegaal géhoëmt
*word , 2/6 dit vcoort.
De ondervinding heeft de Schryver van de
Verhandeling over de Nachtegaal geleert, dat
dë Wyfjes van deze vogelen Hom zyn. PU-
nius noemt de Nachtegaal, de Zanger van de
Natuur. Men heeft geen minnenydiger vogel;
men ziet ’er nooit twee by elkanderen,
*1 z y om te zingen , ’ t zy om een neH te vormen
’t zy om te r e i z e n o f om in maat-
fchappy te leeven. In het begin van de Len-*
t e z i n g t het mannetje geHadig , gedurende
vyftien dagen ; *hier na is zyn gezang niet
meer verfcheiden, levendig, noch welluident,
maar geheel eenvoudig. Zyn gezang verfchilc
in dgn zomer zoo veel van die van de lente,
dat men zich niet verbeelden zo u , (kt hy
door dezelve vogel : voortgebracht wiero.
Wanneer de jongen uitgekomen zyn , zoo
zingt het mannetje zeldzaam , om dat hy. met
de zorgen onledig is om- hen op te voeden,
en om het-gezelithap van zyn wy fje te genieten
, die hy een uitfporige liefde % toedraagt.
De Nachtegalen dragen veel zorg voor
hunne nakomelingfchap ; de vaders onder-
wyzen hunne jongen, en deze luiHeren na hen
met veel oplettenhe.it, en leerzucht , en herhalen
vervolgens hunne, leflen. Eenige N?*
tuurkundige Schryvers zeggen, dat de Bofch-
Nachtegaal het wyfje van de Muur-Nachregaal
bemint, met welke hy zomtyds paart.
Hy heeft een natuurlyke afkeer van de Slan?
gen: h.y ducht de koude mede; hier om flerft
hy dikwyls, in de kooitjes , fchoon men hem
warm houd. Eenige Schryvers zeggen , dat
men mede witte Nachtegalen heeft.
De Nachtegaal heeft byna geen vleefch;
echter zecht de Heer Chomel, in zyn Huis?
houdelyk Woordenboek, dat de Gaskonjers hen
vet meHen, om .’er een gerecht van te bereidden,
dat zy'boven alle andere fchatten. Zyn
vleefch is wit , malfch , en byna zoo goed,
als dat van de Ortolans.
Men weet niet waar de Nachtegalen zich
des winters heen begeeven.: het is zéker;
zeggen de Reizigers, dat men ’er nooit eenige
in Afrika ziet. Hoe het. bok zyn mag,
deze aangename vogel plaatfl zich gevvonélyk
naby èen heuvel o f beek, zoo hy dit doen
kan, en vooral op plaatzen , op welke men
een echo heeft; het is: hier dat hy behagen
fchept om te zingen : hy, breekt zyn . zang
door maten en tuflehenpozingen a f , om , in
zekervoegen, naar zichzelven te hooren, en
zich door middel Van den echo te beantwoorden
; dit is deveden , dat zy niet meer als
twee o f drie begunfligde plaatzen om te zingen
hebben. Men zou denken, ze'cht de
Heer Pluche , dat deze vogel van de uitne-
menheit van zyne begaaftheden bewuHheit
had ; want hy fchept behagen om. te zingen,
als de andere'vogelen Hil zwygen. Niets
fpoort hem meer aan , als de volkomen Hil-
te van de geheele Natuur , het is alsdan dat
hy alle zyne verfchillende toon en laat hooren.
Hy gaat vanhet ernHige tot het boertige,
over; van een eenvoudige zang,- tot hetwon-
derzinnigHe gekweel ; en van de lugtigfle
loopen en trillingen', tornde kwynehde en
béklaaggelyke zuchtihgen ■ ; welke hy vervolgens
weder verlaat, om tot zyne natuurlyke
vrolykheit te rug te keeren. Deze beminne-
lyke Zanger , laat zyne fchoonHe toonen
hooren , tèrwyl zyn wy fje broed , hy ver-,
dubbelt alsdan de duririg van zyn zang. De
nellen der wyfjes zyn naby de aarde, in de
Hruikruiken,
ias in de palm en taxis , of aan de
voet van een heg; de Honden , Katten, Vos-
fén, Bonzems, enz. eeten dikwyls hunne ei-
jereu. Deze nek is eenigzins lang en diep,
en voor het grootfte gedeelte, van dorre;bla-
deréh Van éikenböomen zafflengeftelt, welke
naauwkéurig aan elkanderen houden, fchoon
zy door geen draden of eenig ander zamen-
hedltzel aan-een verknocht zyn , maar men
moet ’er zich niet aan raken , want zoo ras
men ’er aan roert, zoo vak alles uit elkanderen
.. In warme Geweken konnen deze vogelen
vier maleii in het jaar broeden ; in onze
Landen leggen zy, om dedcoude, gewoo-
nelyk van vier of vyf bronskleurige eijeren;
zy brengen , gelyk byna . alle vogelen , meer
mannetjes als, wyfjes voort.
*Wat -dé wyze betreft om de Nachtegalen
in netten te vangen , om hen in kooitjes op
te voeden , en om ’er het geheele jaar door
gezang van te hebben, zoo wyzen wy naar
de Verhandeling over de Nachtegaal. Men
herkent de mannetjes Nachtegaal, niet alleen
aan zyn gezang,maar noch wannéér aan twee.
o f drie pennen van zyne vleugelen, de baart,
die aan de z-yde van de pen voortkoomt',
welke men ziet, zwart is ; wat meer is , zyne
pooten'zyn even als ddorfchynende , en
róódachtig. De Nachtegaal is onderhevig-,
om verzweringen aan den ftuit, en de fchorft
aan het hóóft te fcrygen, en om te vet tc worden
, zy zyn nog aanden buikloop en hard-
lyvigheit onderhevig-, als mede aan z'waaré
zi'ektens,gedurende het ruijen; alle flezè toevallen
hebben zoo .veel invloed op hunne ge-
ftelcheit, dat zy hen het zingen beletten , en
hen zomtyds doen kerven.
De Nachtegaal van Lopifiana is dezelve als
de Eucopeefche: zyn gezang is zoo eéntoo-
nigniet; hy zingt het geheele:iaar, en is veel
tammer. Men lokt hem gemakkel-yk onder
de'kap van een gevel-, met,’er een dun -latje
Onder te plaatzen , benevens eenig vóedzèl,
en een kuk van een Kalabas , waar in hy
nettelt, hy zal ■ alsdan deze- plaats niét meer
verlaten. De Inwoonders van Martinique,
en Guadaloupe , geven dé naam van Nachten
gaal aan eeu vogel die naar het Winterkoninkje
gelykt, maar een weinig grooter is :
zyn gezang isjaangenaam hy leeft van vliegen
en fpinnekóppen. Seha fpreekt mede van
een Ambome-efche Nachtegaal , welkers vederen
en -kaart, een groote fchoonheit hebben
, zyn zang is' zeer aangenaam ; vooral,
wanneer het in de paartyd is.
,2. De M uur- N a c h t e g a a l , Rubicil-
la. Deze vogel is minder om zyne zang, als
de voorgaande , beroemt; hy voed zich met
infedten en vliegende harten. Albit. noemt
hem Roodftaarf. zyn bek, en pooten zyn zwart;
zyn tong is gefpleten; het inwendige van zyn
bek g eel; .de regenboog van zyne oogen no-
tekleurig ; zyne vedere donker loodkleurig,
emmet zwart gefpikkelt: de borft , de ku it ,
en de zyden onder de vleugelen zyn rood ;
het bovenfte gedeelte van den buik, en het
voorfte van de kop , zyn met wit getekent;
de keel en de wangen onder de oogen ,*zyn
zwart.
Men wil dat deze vogel van een wilden'
aart is : hy bemint de v ryheit; wanneer hy
eet, zingt, en zyn nek bouwt, zoo wil hy
niet gezien zyn : wanneer men een van zyne
eijeren aangeraakt heeft, zoo verlaat hy hen;
wanneer men een van zyne jonge aanraakt,
zoo zal hy het van honger laten kerven , o f
het uit de nek werpen. Echter wanneer hy
van zyné jonkheid af in een kooi opgevoed is,
zoo leert hy met veel gemkk fluiten , en hy
word vry: zagtaardig. Uit deze Befchryving
blykt, darde Muur-Nachtegaal in zeden en
kern , van den Bofch-Nachtegaal verfchilt:
hy vliegt lugdg, én maakt gerucht wanneer
hy zich nederzet; hy beweegt, zyn kaart, en
houd hem .byna altoos recht, gelyk het Winterkoninkje',
Eenige Schryvers maken gewag van ver-
fchillehde foorten van Muur- Nachtegalen ,
die mogelyk niets anders als een eenige .zyn,
en maar alléén van ellianderen door eenige
verfcheidenheden verfchillen. De Ameri-
kaanfche Muur-Nachtegaal is veel kleinder
als; dé onze. Men verzekert dat het-vleefch,
van dit foort van Vogelen , goed regens de vallende
ziekte is.
I N A C H T L I C H T E R - , zie G l i .\-s-
TERWORM.
N A C H T S C H A D E , ' Solarium , feu
Dulcamara. De Nachtfchaden zyn kruipende
planten , waar van- éenige blaamve , en
andere witte bloemen hebben , weder andere
hebben geftreepte bladeren , en andere dubbelde
bloemen.. Men heeft een foort die
Alfsfank genoemt word-, en zeer gemeen is:
men ziet naar langs dé. hoornen en heefters
opklimmen.
De Nac-htfchaden hebben eenbladige bloemen
, die ia v y f fpitze- ftukken ingefneden
z y n ,