774 VRUCHT» V R U CH T *
gene die geen omkleeçlzeleh hebben, als die
gene die in een houtachtig of vleesachtig of
VliéSaehtig enz., omkleedzel béfloten zyn*
Öndèï: de vruchten Onderfcheid meji, ten
I. de vruchten die een noot bevatten,*gelyk
'de Pruimen, Karflen , Perzikken en Abrikozen:
2. de vruchten die kernen hebben, gelyk
de Aardbeziën, Hinnebeziën, Kruisbeziën
, Appelen en Peeren : 3. men zecht
medé zomervruchten, herfftvruchten en win-
tefvruchten, om dat men haar in deze jaar-
getyden eet. De vruchten die een noot bevatten
, zyn die van het eerfte jaargetÿde ;
'éenige van de vruchten met kernen-, gelyk
de Peeren en Appelen , behooren tot het :
la'atftë. Mëh geeft de naam van roode
vruchten aan die gene die deze kleur hebben,
en overvloedig in de maanden Juny en July
ry-p zyn: tot deze behooren de Aardbeziën,
Hinnebeziëm, St. jansbezien, Karflen, enz.
Het kenmerk van rypheit en van het tydftip
wanneer, men deze vruchten eeten moet , is
wanneer hare fteeltjes niet zeer vait met de
böóffién o f planten vereenigt zyn welke haar
vóórtbrengen'.
Men geeft de naam van'aardvruchten, aan
die gene die op de aarde liggende voortkomen;
tót deze behooren dé meloenen, Pompoenen
, Konkommers ,. en z ., men heeft ’ er
noch verfcheide andere die tot de Peulvruchten
b'êhöoren. Zie dit woord*
Om fchoohe vruchten te bekomen, moeten
zy ieder volgens haar foort gegriffelt
worden. Zie de wyze van aankweking van
iedefe vrucht in ’t byzonder op het artikel
van den boom o f van de plant die haar
voortbrengt.
Men moet'de vruchten niet afplukken voor
dat zy tot volkomen rypheit gekomen zyn:
dè inzameling van het eene foort gefchied in
den zomer, en die van de andere in 'den
herfft. De vleefchachtige vruchten zyn ryp,
wanneer z y , als men ze met de hand drukt,
voor den duim inwyken; tot deze behooren
dé Perzikken, de Abrikozen, en hetgroot-
fte gedeelte der Pruimen ; andere moeten van
. zich zelfs loslaten , o f ten naaften b.y zich
van den boom affcheiden; tot deze behooren
de Brugnons, de Pavie en de Violet-
Perzik. • Hoe regenachtiger de jaargetyden
z y n , hoe later de vruchten ryp worden;
maar wanneer de vruchten ook ryp zyn mogen
,. zoo moet men haar niet als by fchoon
weder inzamelen , en het dus fchikken dat
alle de peèren hare ftelen behouden : wanneer
zy ryp zyn, brengt men haat in de fruit»
kelders , alwaar zy tot een volmaakte rypheit
komen , voor de buiten lucht befchut
zynde, die haar altoos fcherp en fmakeloos
maakt* Een fruitkelder moet om goed te
zyn , dikke muren hebben , en gelyks de
grond op een drooge plaats aangelecht worden,
en deszelfs vengfters naar het zuiden
gékeert zyn. Noch word ’er vereifcht dat
de fruitkelder met hout befchoten en met
houre Hellingen vervult is die een fchuinze
helling hebben, en met mofch bedekt zyn.
Ge o effende Boomkwekers zyn gewoomom
de aarde om de fchoöne vruchtboomen weg te
graven ter diepte van tien duimen, en op een af-
ftandvan tien voeten in het ronde, zy brengen
’er vervolgens nieuwe in plaats die een goede
hoedanigheit heeft, en echter een weinig
fteenachtig is: men doet dit alle jaren in de
maand Oftober, o f ten minften om de drie
jaren: men moet acht geven dat ’er geen onkruiden
in groeijen die de aarde uitputten.
Men moet de vruchtboomen by wyze van
Dwergboomen , o f in de gedaante van een
vaas aankweken: dit is de befte wyze om de
vruchten een gelykmatigen invloed van de
lucht te dóen genieten.' De gronden die
eenigzins fteenachtig zyn , zyn de hoornen
om verfcheiden redenen voordeelig: ten 1.
de Infeéten'konnen ’er minder in wroeten :
2. het regenwater o f het gene waar mede
men hen befproeit, dringt ’er. langs verfchil-
lende wégen in door: en ten 3. heeft de lucht
en hare invloeden ’er een weinig gemakkely-
ker toegang toe.
Veele Lieden verhaaften de- ryping der
vruchten, o f door de hitte der mift, o f door
die van kachels* Dit middel om Op de nagerechten
verfcheide foorten van vruchten
te konnen aanbieden, die men niet verwacht,
is de zegenpraal van de kónft der Tuiniers;
maar de aankweking van deze vroegtydige
vruchten , die de welluft der tafelen zyn,
vordert zorgvuldigheden en koften die alleen
door vermogen van ryké lieden in ’t werk:
geftelt konnen worden.
Om de vruchten die ftelen hebben lang
voor het verderf te bewaren, moet men haaf
des nademiddags omtrent twee üuren plukken*
Hier toe hecht men een dr£ad met een
dubbele knoop tuflchen de vrucht en het oog
aan welk de Heel vaftgehecht is , en men
fnyd met een fchaar de Heel boven den knoop
af: wanneer de vrucht dus in een papiere peperhuis
met den fteel omhoog geplaatft is 9
£00
V R U C H T . V U U R . 77S
zóo moet men een droppel zegellak op het
afo-efneden'deel van de vrucht laten vallen,
en den draad door de opening van den punt
van het papier laten doorgaan, indiervoegen
dat de vriicht in het peperhuis opgehangen
blyft: 'men fluit de punt van het papier met
zachte wafch toe: men d.ojet het zelfde omtrent
de groote opening van het papier: men
hecht de draad vervólgens aan een balk op
een drooge en gematigde plaats v a ft: de
vruchten die dus nergens aanraken, kan men
gaaf en fris houden gedurende tw^e o f drie
jaren. Zie Druif ophet woord W y Ns t o k .
De Indianen geven aan de Europeanen ge-
fchenken van zeer fchoone en groore vruchten
in vleflchen, waar van de monden vry naauw
zyn, en waar in zy haar gebracht hebben wanneer
deze vruchten noch jóng en klein waren;
door dit middel groeijen- deze vruchten in de
vleflchen'en worden ’er in ryp, hier ha fnyd
men haar af, en bewaart haar door middel
van fpeceryachtige brandewyn. Men bewaart
eenige vruchten noch op verfcheide
andere wyzen , waar van wy op derzelver
artikelen gefproken hebben ; het is genoeg
dat wy hier in ’t algemeen zeggen, ten opzichte
van de geconfytè vruchten, dat wanneer
het gewicht van de fuiker dat van de
vruchten evennaart, zy langer bewaart konnen
worden; en dat zoo men ’er minder fuiker
by voegt, de vruchten beter haren natuur-
lyken fmaak behouden zullen, maar te gelyk
ook minder duurzaam zullen zyn.
Wat de vruchten belangt die men droog
bewaren w il, o f anders half konfyren, zoo
moet men hier toe de fchoonfte verkiezen ;
men fchikt haar nevens elkanderen op. horden,
en plaatft haar dus in eerroven , wanneer
’er het brood uitkoomt: wanneer de
oven koud geworden is, neemt men ’er haar
uit, en men herhaalt deze drooging ten tweeden
maal: men verricht deze bereiding met
een goeden uitflag aan de Pruimen, Abriko^
zen en Perzikken, waar uit men de amandelen
met behendigheit uitgenomen heeft.
Wat de Peeren en Appelen betreft, men
moet hen , voor dat men ze in den oven
plaatft, van de fchellen ontblooten, en ze
in kokent water laten zacht worden, waarin
men een weinig fuiker gemengt heeft; door
deze halve koking geeft men de vruchten een
zelfftandigheit die haar bekwaam maakt om
ze van het eene Landfcbap naar het andere
te vervoeren, en zelfs over zee*
In de huizen der vermogende Lieden en
in de winkels der Confituriers, bereid men
de vruchten volgens eene handelwyze die
men glaceeren noemt; maar in dit opzichte
wyzen. wy onze Lezeren naar de boeken die
over deze kon ft handelen; wy zullen maai;
alleen zeggen dat men de roode vruchten
raauvv glaceert, met hen in eiwit te doopen,
’t geen met een weinig water van oranjebloes-
fem o f andere fpeceryachtige wateren geklopt
is , vervolgens wentelt men haar door
fyhe fuiker, die men op een zilvre fchotcL
warm gemaakt heeft:,
V U L K A N U S S T E E N . Dit is een
Arfenicale -P^r/^. Zie dit woord.
V U U R , Ignis. Men moet het vuur onder
twee verfchillende ftaten befchouwen;
o f als een grondbeginfel tot het zamenftel
van de lichamen behorende, o f wel alleen
in zynën natuurlyken ftaat. JHet onderzoek
van het vuur als tot het zamenftel der licha-r
men behorende, en als dan Phlogiftos genoemt
word, behoort volftrekt tot de Scheikunde,,
en om het onder dit gezichtpunt te leeren
kennen , wyzen wy naar het: JVpordenboek
der 'Scheikunde , als mede naar de Werken
der Pyrologiften.
Het Vuur , in zynen natuurlyken ftaat be^
fchouwt zynde, verdient eigentlyk de naam
van vuur, ftoffe der Zon , van het Licht,
en der warmte. Deze hpqfdftof word met.
ons gëbooren, en doordringt onze byzond.e-
re zelfftandigheit; deszelfs uitwerkzelen voL
gen ons overal; niets is ons gemeenzamer
en dit is mogelyk een der redenen die ons
beletten om ’er meer byzonder den aart van
te leeren kennen. De Zon fchynt de alge-*-
meene bewaarplaats van deze zelfftandigheit
te z y n , die ’ er onophoudelyk fchynt uit te
vloeyen. Het vuur verfpreid zich door alle
de lichamen die wy kennen ; maar niet als
een wezentlyk grondbeginfel van hunne menging,
vermits men ’er hen van beroven kan ,
ten minfte voor een groot gedeelte , zonder
dat zy hier door de minfte ontbinding ondergaan.
De grootfte verandering die deszelfs
tegenswoordigheit in hen veroorzaakt, is met
hen o f vloeibaar ö f vaft te doen worden, in-
diervoegen dat men het grootfte gedeelte der
andere lichamen als vaft door hunnen, aart:
befchouwen kan ; en het Vuur , als vloeibaar
door zyn wezen , en als het grondbe-
gtnfel van de vloeibaarheit der andere.
Een der voornaamfte eigenfebappen van
dik