De G oud M e e r l , Merula aurea , is
over het lyf met een goud kleur bedekt, zy-
ne vleugelen zyn blaauwachtig bruin, de poo-
ten blaauw, de nagelen roodaehtig : zyn gezang
is alzoo welïuident als het- geluit van
een fluit; hy bemint de kerflbn, en hangt zy-
nen neft aan de boomen op.
De B l a a u w e M e e r l , Merula caru-
h a , heeft den kop, den hals en de keel, met
een azuur blaauw bedekt ; het opperfte van
zynen kop is zwart, zyne vleugelen zyn bruin
aan het opperfte gedeelte ; het ©nd.erfte der
vleugelen , de buik en den ftaart zyn goudkleurig'
men vind hen op de Eilahden van
den Archipel. Zyne ftem is aangenaam: hy
vliegt vry w e l; en zyn vleéfch- is zeer goed.
Men heelt op het Eiland Haynan , dat naby
de zeekufl van China lecht, een foort van
donker blaauwe Meerl, diegeeleooren heeft;
hy zingt en klapt volmaaktelyk.
De S p e c h t M e e r l heeft de kop en het
opperfte. van den hals wit, dat met zwart ge-
fpikkek is; de vleugelen, den buik , de dei-
jen , en den ft aai’t zyn zwart , en de pooten
bruin.
De B r a z i l i a an s ch e M e e r l o f
R oode M e e r l , Merula rubra, heeft de
fchoonfte en luifterrykfte roode kleur, welke
men zich verbeelden kan , uitgezondert
dat zyne vleugelen en flaart zwart zyn. Men
vind mede in verfcheide landftreken van Italië
, zoo als Aldrovandus zecht, een rooskleurige
Meerl, welke zich gaarne öp de miftho-
pen onthoud. De Indiaanfche Meerl, heeft
alleen een roode borft.
Men heeft in Louifiana, en aan de Kaap de
Goede Hoop, Meerlen, welke veel grootêr
als de onze zyn.
M E E R S K L IM M E R . Men geeft dezen
naam aan de Rups welke zich met de groene
aifem voed , die op de zeedyken groeit.
Dit foort van Rups is woeft en boosaardig*
zy flaat met het achterfte gedeelte van het
lichaam , wanneer men haar even aanraakt.
Wanneer zy eet kromt zy den alzem naar de
aarde, en wind zich in diervoegen in de bladeren
, dat men haar naauwelyks gewaar kan
worden ; onder het nederdalen bedekt zy
behendig haaren kop met het achterfte gedeelte
van haar lichaam: zy knaagt mee-
de de takken van den alzem af welke zy op
de aarde laat vallen, en om wind ’er zich mede
, om den tyd van haare gedaante verwis-
faling af te wagten. Uit haar popje koóme
een Vlinder vo o r t, welkers kleuren en der-
z^lver fchakeeringen , wonderbaar fchooa
zyn..
M E E S T E R W O R T E L , Imperatoriay
dit is een plant die op het Alpifche en Pyre-
neefche gebergte , .en pp den Mo.mt-d’O r , m
Vrankeryk groeit. Haaren -wortel die zeer
berucht in de Geneeskönft is , loopt fchuins
en kronkelent in de aarde .voort: hy heeft de.
dikte van een duim , en is zeer vezelachtig ,
geknobbelt, uitwendig bruin , en inwendig
w i t , zynen fmaak is zeer fcherp, fpeeery-
achtig, een weinig bitter , prikkelt de tong
fterk, en verhit den .geheelen mond. De bladeren
beftaan uit drie ribben , zy zyn rondachtig
, groot, groen , in drie' deelen verdeelt,
en aan hunne randen ingefneden. De
fteel verheft zich ter hoogte van twee. voeten
: hy is gevoort, h o l, en brengt rooswy-
ze bloemen voo rt, welke zonnelchermswys
gefchikt zyn ; op dezelve volgen vruchten,
welke uit nyee platachtige, byna eironde, en
een weinig geftraalde zaden , welke met een
dun vleugeltje omzet zyn , beflaanr
De Meefterwortel, die men in de tuinen
aankweekt , heeft minder krachten al&dde gee-
ne welke op dë bergen groeit. Wanneer men
een infnyding in den wortel , in de bladeren
o f fteel-van deze plant doet-, zoo vloeit ’er
een olieaehtig fap uit, ’t geen een zoo-fcher-
pen fmaak, als het fap der wolfsmelk heeft.
De wortel en bet zaad , -geven door de di-
ftellatie , veel wezentlyken olie uit-, welke
door zynen reuk en krachten die van de An-
gelika Overtreft. De wortel is zweetdryvent,
en verdryft de winden uit de maag , de darmen
en.de lyfmoeder. Ho f f man noemt hem
als een hemelfch middel, om de ftofïden der
vrouwen weder te verwekken , en óm. de on-
vruchtbaarheit o f koelheit.der mannen te ge-
tieezen : hy is de vertering behulpzaam, en
maakt de ademhaling gemakkelyk; maar zyn
voornaamfte gebruik is in ziektens welke uit
vergift ontftaan, en tegens de wonden welke
met vergiftige wapentuigen gemaakt worden,
zelfs tegens de beroerte : dezen wortel werd
tot het zamenftellen van de órvitaan, en the-
riakel gebruikt..
M E E R Z W Y N , zie Z’e e - V a r k b n . ■
M E E S , Parus Dit is een geflacht van
kleine en zeer bevallige vogelen , waar van
men
men veel föorten heeft. Z y hébben alle de
vederen zoo verre op den bek, en zöo lang,
dat zy gekuift fchynen.
De G r o o t e M ees o f de P l a k k e r ,
Parus major , is een vogel die byna aan de
Vink gelyk is ; hy weegt naauwelyks ee.n ons;
hy is een half voet lang , en zyne vlucht be-
llaat omtrent negen duimen ; zyneri- bek is
kort, zwart en. ze er fcherp , de beenen kort
en blaauwachtig, de kop en de kin met zwart
gekuift : hy heeft onder de opgen ter weder-
zyden aan de flaapen een breede en witte ftreep: -
achter de kop ziet men zomtyds meede een
witte vlak, welke aan de eene zyde door liet
zwart van den kop ,- en aan de andere , door
het geel van den hals bepaalt word.. Gemee-
nelyk is den hals.a&h ver wig ;.de fchouderen
en het middelfte gedeelte van den rug., zyn
geelachtig groen , gelyk die van den Groen-
iiilg ; de fluit is blaauwachtig ; de borft , de
buik en de boutjes zyn geel ,-. gelyk die van
den geele kwikftaart,. maar den onderbuik is
witachtig. Het middelfte gedeelte van de
borft en den buik ., word door een breede en
zwarte ftreep verdeelt, welke van de keel tot
aan den aars voortloopt; de greote vederen
van de vleugelen zyn bruin, en derzelver randen
zyn voor een gedeelte witachtig, en voor
een gedeelte blaauw , gelyk die van de witte
kwikftaart, en zomtyds met eenig groen vermengt;
de Haart is omtrent twee en een halve
duim lang, zyne kleur is afchverwig, aan
de buiten zyde blaauwachtig, en aan de bin-.
ne zyde zwartaehtig , en. wit aan de randen»
Belonius noemt deze groote Mees Nannettè♦
Gatesby noemt hem Vink - Mees-, noch geeft
men hem de naam van Kool -Mees■ , om zyne
koolzwarte kop, en die van SpiegeVMees om
zyne vlakken ; in Berry en Sologne , noemt
men hem Patroon der Smits ; om dat zyn gefluit
het geluit der Smits-hamers fchynt na te
kootzeu, enz. Derham ze ch t, dat het mannetje
veelgrooter als het wyfjè is-, en dat zyne
vlakken veel glansryker zyn.
Deze Vogel onthoud zich in de boflchen;
hy kruipt , zecht Belonius -, op de wyze der
Spechten::, langs de Hammen der boomen, op
en af. Men ziet hem zoo meenigvuldig in de
zomer niet als in den herfll: hy vertoont zich
als de kwikftaart vertrekt, en men ziet hen
alsdan in groot aantal. Men vangt dezen vogel
met ftrikkeiT', met ’ër tot aas, vet, o f een
geopende noot in te doen ' , .. naar- welke zy :
zeer gretig zyn.., De wyfjès.leggem'gewoone-~
ly k , t waalf t ëi j.ere nutoti.ee ar.bro edzel, .welke:
afchverwig grys, en met rood gefpikkelt zyn:
deze Meefen maken hunnen neften , gelyk
die van alle andere foorten, van fly k , in de
holligheden der boomen. Hun gezang is zeer
zacht, maar verdrietig om deszelfs eencoon-
nighek: zy leeven v y f jaaren, vliegen in troepen
, en zyn zeer ftoutmoedig. De Meefen
vliegen altoos langs de boomen, tegens welkers
Hammen zy gëftadig op en afloopen,
even als dë Spechten, en zy voeden zich voor-
namendyk met infecten , zoo wel vliegende
als kruipende ;z y aafen meede op hennipzaad
en pitten der vruchten , welke zy open pikken.
Het groote foort der Meefen zyn wezent-
lyk roofvogelen , teil opzichten van de Meefen
van het kleine fo o r t: wanneer zy zelfs
vogelen van hun foort z ien , welke ziek o f
zwak zyn, zoo vervolgen zy hen, en pikken
hen het brein uit den kop.
De Heer Frifch zecht, dat wanneer men
de Meefen alleen met hennipzaad in kooitjes
voed, zy alsdan blind door het meenigvuldig
pikken worden ; hierom moet men hetzelve
voor hen kneuzen. Aldrovandus ze ch t, dat
men om hem aangenaamer te doen zingen ,•
hen fineer te eeten moet gèeven. Schoon zy
vleefch eetende dieren zyn , zoo voeden zy
zich echtér geyvoonelyk met rupzen en de
eijeren van deze infeélen , welke de boomen
verwoeilen. Wanneer zy in een kooitje zyn
opgeflooten , zoo eeten zy byna alle onze
fpyzen, zy beminnen vooral de hazelnooten,
maar proeven altoos vooraf hun voedzel met
de tong , en zwelgen het nooit ten eerfteh
door. Men voed hen meede met flakken , -
eérflr gewrongë kaas , en mieren ; maar zy
leeven niet lang in kooitjes.-
. Het gemeene Volk eet dezen vogel, wiens;
vleefch niets aangenaams heeft: men fchat
het in de Geneeskönft nuttig tegens de vallende
ziekte , en om de waterlozing te be- -
vorderen;hier toe laat men ze drogenbrengt
hen tot poeder , ën geeft ’er twee. fcrupels
van in, meteen glas witte wyn, o f water van
glaskruid. -
De S t a a r t -M e e s , o f L angstaart-
Mees , Parus caudatus, heeft de groote van ■
het Winter-Koninkje, de kruin van zyne kop
is w i t ; het heeft een zwarte vlak aan de fla-
pen welke om het hoofpgaat; zyne onderfte
gedeeltens zyn wit ; de vederen van den rug
zyn licht kaftanjebruinr, met zwart gemen-
gelt; dë vederen van de vleugelen en van den
ftaart zyn zwarren wit; debëerien enklarmw- -