-die geworpen hebben blyven in het veld , om
haare jongen te zoogen, zonder dat zy. onder
eenig befchutzel wyken konnen , en jzonder
dat de groote meenigte die men ’er van heeft,
■ dekjongen belet om ieder zyne eige moeder
te volgen , die z y zoo volmaaktelyk weder
'herkennen, zelfs ten einde van twee o f drie
jaaren, als zy ’er door herkent worde'fid Zoo
ras zy eenigzins groot beginnen te worden,
voeden zy zich met een foort van Honds*
■ gras , en met bladeren o f andere kruiden,
die zy op de Bergen vinden. De kleur van
hun eerfte hair is geel, en gemengelt ros, en
roodachtig in zekervoegen. Wanneer dit hair
•uitgevallen is , bekoomen zy ander, ’t geen
op het zwart trekt. .
He Opvoeding der Rendieren ; de Voordeelen
die men9er van trekt; hunne Ziektens; Voedz
e i; Vernuft igbeit; fnelbeit in V loop en;
de tochten dit zy doen konnen, en bun-
ne. wykp laat zen.
Wanneer de Rendieren vier jaaren oud zyn,
zoo hebben z y hunne volkoomen groote ver-
kreegen: zoo ras zy in hunne krachten zyn ,
zoo "bedwingt men hen, en men richt hen tot
den arbeid af. Men leert de eene om de fleeden
in de reistochten voort te trekken, en
andere om 1 alten te fleepen, gelyk wy laager
zeggen-zullen.'
De Laplanders zyn gewoon om alle die
geene te lubben van welke z y zich tot het
arbeiden bedienen willen , om dat zy handelbaarder
zyn zouden. Het geen zy met
hunne tanden verrichten wanneer deze dieren
een jaar oud zyn , zy verzwakken en vef-
breeken met byten alle de zenuwen die om
de teeldeelen loopen ; zonder dit zouden de
Rendieren wo elt, en moeijelyk te beftuuren
z yn : dus behoud men voor hondert wyfjes
maar een gering getal mannetjes. De wyf-
3es verfchaffen. dë Laplanders , melk, kaas,
on jongen ; de Mannen en Vrouwen melken
deze dieren onverfchillig, en alleen eenmaal
daags, omtrent ten twee uuren na den middag.
De melk die zy tot den volgenden mois
gen in hunne mammen vergaderen , is alleen
tot voedzel voor de jongen gefchikt. De-
wyfjes welke jongen hebben , verfchaffen
beter melk als die geene , welkers jongen ge-
ïtorven zyn. Deze melk is vet en dik , even
als o f zy met eïjeren gemengt was , en by
gevolg zeer voedzaam. De Laplanders voeden
’er zich mede, en maken vry goede kaafen
van die geene, die niet gekookt is. Het
Rendier leeft zeldzaam langer als dertien jaaren;
men zegt dat’t ft er ft wanneer men hef
uit zyn geboorte land voert.
Wanneer de Laplanders wilde Rendieren
vangen willen, zoo bieden zy hen in de brons-
tyd tamme wyfjes aan ; de bronstyd van -de»
■ ze dieren is omtrent het einde van September
; en het gebeurt dat deze wyfjes door de
wilde mannetjes bezwangert worden, en werpen.
Dit derde foort van Rendieren , dat
veel grooter en ft erker als de andere i s , is
mede veel beter om de fleeden te _ trekken.
Deze behouden altoos, iets van hunnen woe-
flen aart , en zyn zomtyds fteeg en koppig,
zoo dat zy tiaar die geene achteruit flaau,die
zich in de fleeden bevinden.
.Het vleefch der Rendieren is uitmuntent
tat fpyze wanneer het verfch o f gedroogt is;
he}: is fappiger en voedzamer in den zoörner,
en vooral dat van de onvruchtbare .wyfjes;
•hierom dood men hen gewoonelyk in dit jaar-
getyde. Hunne vellen dienen tot. klederen
van allerlei fo o r t; die van de jongfte , welke
met een geelachtig en eenigzins gekrult
hair bedekt zyn, verfchaffen by mtflêk zagte
pelflen, met welke de Finlanders hunne klederen
voer.en. Wanneer de Rendieren ouder
worden, zoo begint hun hair een bruine
kleur te verkrygen, en men maakt van hunne
vellen dat foort van rokken, die door geheel
Europa, onder den naam van Lappmuaen bekent
zyn: men draagt het hair buitenwaarts,
en zy maken een zeer ligte kleding uk. De
huiden der oude Rendieren worden , gelyk
die van de Harten en Damharten bereid , en
men maakt ’er de fcfioonfle handfehoenen,
kamifoolen en draagbanden van. De Laplanders
fpinnen , in zekervoegen, de zenuuwen
en darmen der Rendieren , en bedienen zich
byna van geen ander gaaren. Eindelyk, om
dat alle de deelen- van dit dier van nut zyn
zouden , zoo bedienen zy zich van deszelfs
hoornen, om hunne Goden te offeren. De
Heer Linnaus zecht, dat het vel der Rendieren,
’t geen het voorhooft, de neusgaten, en
de pooten bedekt, zoo hart i s e n zoo valt
aan het lichaam kleeft, dat men veel moeite
heeft om het ’er van af te fcheiden, wanneer
het dier dood is. Dit v e l , ’t geen gegToefr,
ea behalven dit met zeer dikke ,. en in, een
gefloten hairen bezet is , word zoo ligtelyk
door het ys en den yzel niet verfcheurt.
De vöordeelen welke de Laplanders van
deze dieren trekken, verplichten hen om ze
nacht
nacht éh d'ach te bewaken , en alle zorgvuldigheden
voorjhun behoud aan te wenden,
zv moeten hen zoo wel des zoomers als des
winters gade flaan, en een wakent oog, over
hen houden wanneer zy weiden,, uit vrees
dat zy mochten afdwalen , o f door de- wilde-
dieren aangetafl worden.. Men ohderfcheid
hen door een byzondèj*.kenmerk, om dat men,
wanneer zy afdolen o f zich verre ver wyderen,.
en'inet andere vermengt vind , hen- zou konnen
herkennen. Deze • merken-, worden op
hunne hoornen getekent, maar om dat deze
hoornen afvallen , zoo; merkt men hen mede
aan de öoren,
De Laplanders befMten- hunne Rendieren.
Bi o-roote omtuiningen na by de boffehen
deze omtuiningen hebben twee uitgangen ,
de eene is gefchikt om ’er de Rendieren ra te
brengen, en de andere om hen naar de weiden
te geleiden. 'Hun yoeder^befWat in den
zoomer in de uitmuntenflé Icruidèn die zy in
de vallyen vinden ; zy eeten de jonge bladeren
mede a f, die dik en gevoed^z.yn, als mede
heefters diè op de heuvelen van de bergen
van Noorwegen groeijen ; zy voeden zich
nooit met biezen,, nóch met eenig. ander hart
©f wreed kruid. Op andere tydën graazen
zy op een byzondere foort van witte mofch,
die in. een groote hoeveelheit op de bergen en
in de boffehen van Lapland groeit. Dit mofch,,
zecht de Heer Linnceus , is een. foort van Li-
ehen , dat zeldzaam langer als een vinger is
het koomt in de gedaante met de hoornen
der Harten gvereen; maar men heeft ’er ver-
fcheide foorten van , en het groeit beter in
de dorre gronden , als ergens elders. De Finlanders
verzamelen het. dik wyls b y regenach tig
weder met ryven in , en bewaaren het
in hunne hutte voor-den winter
Wanneer de aarde'zeer hoog met fneeuw -
bedekt is , zoo maakt .dit dier , dbör eene
aatuurlyke vernuftigheit, een opêning in dezelve,.
en eet het mofch -af wanneer het een
wéinig van dien grónd;'ontdekt heeft; ditfóprt
*an voedzel doet het altoos-zeer vet worden;*,
zyn hair is in dit jaargetyde altoos zuiver,
en veel fchoonder als wanneer het in den zoo-
mer de bef ie kruiden eet. De oorzaak om
welke de Rendieren altoos vetter en gezonder
JJÏ den herffl en winter zyn , is dat hen dë- -
hute zoo fchaadelyk i s , dat zy in den - zoo-
alleen uit zenuuwen-, vel, en beendereny
heftaan; zy konnen zelfs de luchts-gefleltheit
.van Denemarken niet lang; verduuren. Z y
borden alle.- jaaren omtrent het begin van.
April,.door een kwaal aangetafl die hen zeer
]aflig is. Dit zyn een zoort van wormen ,
die in hunnen rug voortkoomen, en ’er zoo
ras uit voortkoomen als zy gebooren zyn,.
Wanneer men een Rendier , jjeduurende dezen
tyd dood-, zoo is deszelfs buit met dut-
zende gaaten- doorboort, en het is tot niets
nuttig, /
Men vind een ontleedkundige- befchryving
van het Rendier , in de Actenvan Koppenhagen
^voor het jaar 1672. door Bartholin. Men
merkt ’er onder anderen in op, dat het maak-
zel van een der achter-beenen zonderling is y
zoo wel om- de verfchülende opheffende fpie-
ren , als- om haare inplanting. Men befpeurt
in de onderfcheiden dieren , dat zy zoo veel
verder van- het middelpunt der beweeging,
verwydert zyn , als het Dier meer vlugheit
eri fnelheit bezit.
Uit het voorgaande blykt dat de Heer d&
Maupertuis reden gehad heeft om te zeggen,.
dat de Rendieren een foort van Harten zyn r
wier hoornen zeer takryk , en derzelver takken.
voorwaarts gekromt zyn ; en dat deZe
dieren door de Natuur gefchikt fchynen, om
alle de behoeftens der Laplanders te vervullen
, vermits zy hen: tot paarden-, koeijen en-,
fchaapen verflrekken : zy fpannen de Rendieren
voor een foort van klein fchuitje , dat
zy Pulka noemen, ’ t geen aan het.voorite
gedeelte zeer fpits i s , om door de fneeuw
zonder beletzel te konnen doorgaan, en over
welke het voortglyden moet; hier om maakt
men deszelfs kiel zeer fmal: een man die hair
zit en half lecht ,, kan ( behalven den onge-
makkelyken fland , in welke hy geplaatfl is);
den fhêlflen voortgang maken , mits hy niet
vreeft voor het omfior.ten r noch om alle
oogenblikken door de fneeuw bedolven te-
zullen worden,
Wanneer men dus reifl zoo voert men zy-
nen voorraad op het voorfle gedeelte der flee-
de met zich, en zomtyds zelfs hout, voor al
in de reistochten naar Wardhus. Men is
dikwvls noch genoodzaakt om een voorraad1
van mofch met zich te voeren , die men met
y s en fneeuw vermengt, en ’er broden vam
te zam en fielt, die te gelyk tetfpys en-drank
voor de Rendieren verflrekken , die-dezelvernet
gretigheit af knagen: men reifl' dus over
gebaande weegen, die door takken- van P\n—
boomen afgebakent zyn; wanneer men deze-
wegen verlaat, z.00 flort men in afgronden*
van- fneeuw. Hier o ra is men zeer oplettende
effi' vamdezelve, nie^. af te dwaaien mem