V Ï R G I N I A A N S C H E W O R T
E L of H A B A S C O N . Dit jgj een
Wortel die de groot© en gedaante van onze
Pinfternabelen b e e ft; de Indianen eeten
hem* Lemery gift dat dit een foort- van Aard-
appel is,.
V I S C H , Piscis. Dit is een Water-Dier
dat bloed heeft, en geftadig in het water
leeft , het fcoomt ’er nooit vrywillig u it,
heeft geen pooten , maar vinnen, is rne.t.
fchubben o f een gladde huit bedekt, heeft
geen hairen, ademt o f door middel van, een
long , o f door zyne kieuwen, en heeft niet
meer als een© maag.
Men kan de Viiïchen onder een menigte
gezichtpunten befchouwen , ~waar van het
een© van meer gewicht als het andere i s ;
9t zy men de ontelbaare -verfeheiden,heit
van de Zee-en Zoetwater Vijfchen befchouwt,
5e zy men hun werktuigelyk geftel onderzoekt
, de zoo verfchillende fpyzen die zy
aan onzen fimaak verfchaffen, en de oneindig
© nuttigheit waar van ©enige voor de gebruiken
van her leven zyn: wy zullen trachten
om een fchets van alle deze wetenswaardige
en nuttige onderwerpen te geven.
Het water der Rivieren, Meeren en Vy-
vers, is met een menigte Viflchen vervult,
die alle in gedaante, kleur , en fmaak ver-
fchillen*De onmeetbare kommen der Zeën be-,
vatten ’ er andere in een tallooze menigte, en
waar van de verfcheidenheden tot in het
oneindige verfchilleri : eenige bezitten een
wanfchapen groot©, zyn levenébarende en
paren zich, gelyk die van het foort der Wal-
viffchen : men trekt gr o o te voordeel en uit
hunne vangft , zie de woorden Walvifcb. ,
Cajalot, enz. dit geflacht van VifTchen hebben
den ftaart altoos, in eenen horifon talen
Rand: andere zyn kraakbeenig , gelyk de
Steur, waar van de Koiiften zoo veel nut
trekken ;. hunne kraakbeenderen verftrekken
hen tot beenderen: andere zyn doorn ach tig,
dat is-te. zeggen, dat hunne vinnen met fte^
keïs bezet zyn, en zy houden hunnen ftaart
altoos loodlsynig: deze laatfte zyn de eigent-
lykè gezegdre Viffchen, welkers tmgwerfeelyfc
geftel veèl ovêreenkomft met die van de
Zoet - wat:er~ Vijfehen heeft.
Men ziet reeds dat de onderfcheiding der
Viflchen , vooral van de wezentlyke kenmerken.
moet ontleent worden, en van de
voornaamfte deelen. en daden die. aan alle de:
foorten van. ieder geflacbt, en aan ieder in \
byzonder eigen zyn: het is hierom dat men
in overweging nemen moet, o f de Vifch
fcb.übben heeft o f niet., zyne loodlynige
hoogte, en zyne breedte ; de vinnen, hun
getal, en hunne 'gedaante; de vorm van den.
ftaart, de zylingfche lyn , die langs de zy-
den lo o p t; de tanden., de hedekzelen der
kieuwen , de gedaante van den Vifch , en
zyn -kleur ; o f hy een Zoetwater' of Zee-
Vifeh is ,. leventharende o f eyerbarende
enz.M
en ziet met verwondering en verrukking^
dat de Zee-Viflcheh die zich met een water
voeden, waar van den fmaak önsioinvcr-
draaggejyk toefchynt,. dat met een zout vervult
iV, ’t geen ’er zoo naauwkeurig mede
verknocht is dat de doorzyging niet , in Haat
is om het ’er van af te fcheiden, echter
©en zoo welfmakent vleefch hebben, dat vee-
le lieden het hooger als het uitinuntentfte
gevogelte fchatten.
Vorm en tuigwerkelyk geftel. der Viftchen.
Wanneer men een Vifch. befchouwt-, zoo»
trekt de uiterlyke gedaante het opg eerft tot
zich: men merkt zyne vinuen en zynen ftaart
op, door welkers behulp hy alle de bewe-^
gingen uitvoert, die hem nodig zyn : men
ziet hem zich opheffen ,, nederdalen , en zyne
kieuwen; geftadig bewegen : alle deze
werkcui gelyke b e wegi n gen wekken den ie u ws-
gieri'gheit op.
Men word eerft gewaar ,. dat de Vifch
met fchubben bedekt is, die kondig gefchikc
zyn ; hun gebruik is om den. Vifch re be-
fchermen,. en te gelyk alle. de buigzaamheit
van zyn. lichaam terbeWaren. Alle de Vis-
fchen, en de Zee-Viflehen noch meer als
de Rivier-Yiflchen , zyn met een vet en
olieachtig vernis bedekt, dat hen een oneindige
zwakheit verfchafc,. en hen mede te gc-
lyk bekwaam-maakt om door de naanwip
openingen door te gaan. Dit Vernis vernieuwt
zich ieder ©ogenblik , en het word
door een menigte vaatjes.uitgegeven, die ii
de byna onmerkbare ledige plaatsen eindigen
die de fchubben onderling laten. Het
fchynt merkbaar dat deze vaatjes een vocht
bevatten, ’ t geen hen b.yzonder is j en $
geen niet alleen dient om- de fchubloeu te
voeden en te doen groei jen, maar noch. o®
hen met verfchillende kleuren, te verwen »
waar van eenige zoo. luifterryk-zyn, dat de:
uitnemenfte konft hen naauwlyks naarbóot-'
zen kan. Dit vet en olreacfotig Vernis, ’t
geen ondoordringbaar voor het water is ,
dient mede noch om het bloed der Viflchen
voor de koude van deze vloeiftof te <bc-
fchermem, en om hunne natuurlyke warmte
te verdubbelen door de te rug zending van de
uitwaafleming van het lichaam ; ’t geen Vol-
ftrekt noodZakelyk in den Noordelyken Oceaan
is, in welke de koude geen Viffchen be-
fpaaren zou.'
Zouden de Viflchen met een rök bekleed
konnen zvn, die te gelyk luchtiger en ondoordringbaarder
was ? Vermits de gedaante der
viflchen altoos eenigzins fpits aan den kop is,
zoo zyn zy gefchikc om zich döbr een vloeiftof
te konnen beweegen ; de ftaart doet,
door zyn beurtelingfe beweegingên , links
en rechts, de vifch in een rechte lyn vöort-
gaan; de vinnen die aan den buik van den
vifch geplaatft z yn , dienen mede een weinig
om het water te rug te ftooten , het lichaam
te doen voortgaan , en het vervolgens ftil te
houden,- wanneer de vifch hen uitftrekt zonder
ze'te beweegen'. Maar hun voornaamfte.
gebruik is', om de beweegingen van het lichaam
te beftuuren, met het in evenwicht te
houden; in diervoegen, dat wanneer de V ifch
zyne vinnen beweegt die aan de rechter zy*
de geplaatft zyn , en dat hy die der linker
zyde tegens zyn lichaam lecht , zoo is de ge*
heele beweeging aanftonds naar de linker zy-
de gekeert; op dezelve wys als een fchuit
net twee riemen , wanneer men ophoud met
den 1 eenen te beweegen , zoo zal zy altoos
naar die'zyde wenden, alwaar de riem geen
weerftand meer aan het water bied. Ontneemt
een vifch zyjie vinnen , zoo zal zyn rug,die
zwaarder als den.buik is, niet meer in evenwicht
gehouden worden, ën op zyde vallen ,
of geheel onder raken , gelyk zulks aan de
dood© viflchen gebeurt , ’ die op het water
mat de vinnen om hoog dry ven.
Men ziet de V iflchen opwaarts ftygen 5neV
derda.len , en zich op alle hoogtens in het
water ophouden; het is door behulp van een
hicbtblaas die in hun lichaam be floten is , dat
zy deze beweegingen verrichten : naar mate
dat zy deze'blaas uitzetten, o f inkrimpen ,
zoo gaan zy in het water op o f nederwaarts,
o®- dat hun lichaam hier door grooter of
kieinder word., want hun gewicht blyfc aK
toos het zelfde.
Men kan giffen, dat de fpieren van den V ifch
de gewooiie middelen zyn waar van zy zich'
bedienen óm de blaas in te krimpen o f uit te
zetten. Zoo hy hen ontfpant, zoo zet de
lucht zich door haare natuurlyke veerkracht
uit, de blaas zwelt op, zoo hy hen inkrimpt,
zoo word de lucht te zamengedrukt, en de
blaas word kleindcr. Men merkt een groot
verfchdl tuflckcn deze blazen in de vcrlchil-
lende viflchen op; want eenige.wörden door
een eenige holligheit gevormt, gelyk die der
Aaien * Forellen, Snoeken, Schelvifteben, enz*
in andere heeft deze blaas twee holligheden ,
gélyk inde Barbeelen^ Karpers, enz.; die van
andere heeft’er drie , gelyk die van de Zee»
Zeelt en andere. Redi-r.echt, dat het Goud-
vifch je deze luchthl aas in vier holligheden verdeelt
heeft. Verfcheide Viflchen hebben deze
luchtblaas met ; de Lamprei, de Ancho-
vis, de Dolphyn, -de Stompvifch , dé zoetwater
Grondel, énz. behooren tot dit getal ,’
en zy werken deze beweegingen door ver*'
fchillende middelen uit .; zy bezitten longen
die zy met lucht opvullen konnen , en zich
in evenwicht met het water brengen; een dezer
is de Kikvorfch : onder de Dieren van
beiderlei keven , word de beweeging van inkrimping
en uitzetting der pooten in ’t wérk;
geftelt om te. zwemmen*
De vorm der inwendige deel en van dé Vis-*
fèhen bied ons zeer merkwaardige verfcheidenheden,
met die der Land-dieren, aan. Dé
gefteltheit en de vorm der long, en haare ge-
meenfehap met het hart, zyn zeer yerfehil-
lent. De Beroemde Duverney heeft een zeer*
naauwkeurige ontlediging van den Karper in
’t licht gegeeven, wiens vorm op hét groot*
fte gedeelte der andere viflchen tóègepaft kan
worden; en het is volgens zyne waarneeröin*
gen, dat wy fpreeken. Het hart van déze
Viflchen heeft niet meer als een Oortje, maar
’t geen een groote hóllighéit heeft ; het is
aan de linker zyde aangevóègt ; ’er zyn twee
k-lap vlies jes; aan de mond van hét oortje in
het hart geplaatft, hét éene aan de onder- en
het andere aan de boven zydë, en zy zyh aan
de geheelè halve kring vaftgehecht die zy
vormen, zy zyn aan de zyde naar de punt
van het hart geopent; dit veroorzaakt dat het
bloed ’t geen door dê zaiüentrekking van het
hart te rug v lo ë it, hen Oplicht, en aan el-
kanderen voegt, gelyk in de Kikvorfch : dit
hart is p lat, gelyk één Zeè - Kaftanjé ; het
fchiet met zyn vóetfteun in de groote flag-
ader. De Wanden van dit hart zyn zeer dik
in evefirèdigheit van zyne uitgëbreidheit, en
zyne vezelen hebben één zeer zamerigepakt
X x x x 2 zamen