Rhaponticum en Rhabarber, de wortelen van
een foort van Peerdik met rende bladeren die
men gedroogt van de Bergen van Auvergne
brengt, alsmede van het Alpifche en Pyre-
neeiche gebergte. Zie op P eer d i k .
R H A S U T . Dit is een foort van vreemde
Ofterlucie, die de Mauren, Rutnigi, noemen.
Haar wortel is vry d ik , diep in de
aarde ingedrukt, en heeft een zeer bittere
fmaak: z y fchiet verfcheide fteelen u i t , 'die
zoo dun als draden en witachtig zyn, deze zyn
ieder met zeven o f acht blaadjes bezet, die
kle in , fmal, fpits, en by wyze van het yzer
van een Lans, gevormt zyn; zy ftaan regens
elkanderen over , en hebben een afchverwi-
ge kleur. Haare bloemen gelyken. naar die
van de andere foorten van Ofterlucie , en
hebben een donkere kleur ■, en zyn aan een
wolachtige fteel vaftgehecht: op deze bloemen
volgen vliesachtige vruchten , die platte zaden
bevatten, welke op elkanderen gefchikt zyn.-
Deze geheele plant heeft een onaangename
reuk : zy groeit vooral in het Land der Mauren
: zy is wondhelende én oploflende.
R H I N O C E R O S , N eushoorn-
di e r. Dit is het zeldzaamfte en grootftevan
alle viervoetige (Dieren , na den Olyphant:
men vind het in de woeftynen van Afrika en
Azia. Het kenmerk van den Rhinoceros ,
zecht de Heer Briffon , is dat hy in iedere
kaak twee fnytanden heeft, die zeer verre
van elkanderen verwydert zyn 4 twee genagelde
vingers aan iedere poot, en een kegelvormige
hoorn op den neus: het grootfte gedeelte
van ieder van zyne kaaken is , in ze-
kervoegen eenigzins platachtig , of' veel eerder
even als vierkant afgefneden ; en ieder
der fnytanden is ten naaften by in een dier
hoeken ^geplaatft, die door het voqrfte gedeelte
der kaakbeenderen , en hunne zyden,
gevormt worden. De Rhinoceros heeft geen
hondstanden ; maar hy heeft in iedere kaak,,
'twaalf maaltanden, zes aan iedere zyde*
Befchryving van den Rhinoceros.♦.
Dit groote viervoetige Dier is, van de aarde
tot aan het oppergedeqlte van den rug ,
omtrent zes voeten^hoog, en van den top van
den neus tot aan den Haart, omtrent twaalf
voeten lahg € den omtrek van zyn lichaam is
evenredig met deszelfs l e n g t e z y n kop is-
langwerpigdikken vry overeenkomftigmet
die van het wilde zwyn; uitgezonden: , dat
zynen fnuit rond is : zyne oogen zyn.klein
maar echter leévendig en brandent, en zyne
ooren gelyken naar die van een Varken , zy
zyn breed, en omtrent e lf duimen lang; zyn
mond heeft zeer weinig openjng ,. en is niet
veel meerder als omtrent een half voet ter
wederzyden gefpleeten. Men merkt op, dat
wanneer dit Dier iets wil aanvatten om het
te eeten, het vel van zyn booven lip, die hy
by wyze van een Arendsbek uitftrekken , en
na zyne begeerte weder inkrimpen kan, veel
langer als de onderfte is , welke zeven duimen
breedte heeft: de hoorn die hy op zyn
neus heeft , is zomtyds' dubbelt, vooral ia
de Afrikaanfche ; edoch , dit is echter zeldzaam.'
Zyn h u it, die zeer dik is , ftrekt zich ter
lengte van drie voeten uit, van de.ooren tot
omtrent aan het begin van den rug: zy vouwt
zich aldaar te zamen, en maakt een verdubbeling
die ter wederzyden van den hals , nederwaarts
gaat, in de gedaante van een platleggende
kap ; hier om heeft dit Dier , van
de Portugezen , de bynaarn van Indiaanfch
Monnik verkreegen. Deze eerfte huit maakt,
aan haar uiteinde , een foort van wrong; zy
daalt ter wederzyden tot aan het onderfte van
den buik neder , en vormt drie vouwen aan
iedere zyde, de eene naby de andere, en die
de twee voorfte beenen van het D ie r to t aan
de knyen omvangen, even als- o f het laarfen
waren: boven den hals hangt een ander Huk
vel af, ’t geen rondachtig, zeer dik, en omtrent
een voet lang is , en vry wel naar het
onderftuk van den halsband van een. Os ge-
lykt die de ploeg,trekt | van de-ooren tot aan
de eerfte wrong , heeft men een uitgeftrekt-
heit van drie voeten. Onder deze eerfte
wrong, die Straho, by een draagband verger
ly k t , koomt een vel voort dat tot aan den
ftuit voortloopt, het is -zeer dik, en gelykt
naar de dekkleeden. die men op den rug der
gekwetfte Paarden legt: deze tweede huit ftrekt
zich mede langs de zyden u it , en vormt aan
alle deszelfs uiteindens wrongen die zeerhart
z yn : zy heeft op den rug omtrent vier voe-?
ten lengte, en acht voeten breedte: dat is te
zeggen , vier voeten naar de zyde van den.
buik. Zynen ftaart neemt een voet lager begin
als het uiteinde van den- tweeden wrobg»
hy heeft omtrent drie voeten lengte , maat
hy is ter lengte van acht duimen aan den aars.
van het Dier vaftgehecht: hy is vry dun, ËÉ
uit verfcheide zeer dicht, by, elkanderen ge-
*'■ " SM * »
plaatfte knoopen te zamengeftelt. Die der
wyfjes fluit tufichen twee groote wrongen
van de huit, die zeer lang+ en zeer hart zyn.
Dit dier heeft geen hairen , als alleen aan de
ooren en-aan den ftaart.
Het achterfte gedeelte van den Rhinoceros
is geheel vreemd van^ gedaante ; het is met
twee groote wrongen omringt, die uit iedere
zyde voortkoomen , aan het uit-einde van dè
tweede huit, en zich met den ftaart naby den
aars \fereenigen ; dus word het achterfte gedeelte
van'dbn Rhinoceros door den ftaart in
tweedeelen gefcheiden, *t geen even als een
halve cirkel, vormt, o f wel een gefpanne boog,
die omtrent drie voeten in omrtrek béftaat,
de pees ’er niet onder begreepen. De achterfte
billen'zyn mede, tot aan de knyen, in
een foort van laarfen die verfchekte vouwen
hebben, bevat; Het vel van den buik is niet
meer als achtien duimen van-de aarde verheven';
het koomt uit de uit-einden van dat van
den rug voo rt, en is op die wyze gevormt,
even als o f het uit het bekleedzèl van een
zadel voortkwam; want dé wrongen zyn aan
het lichaam niet vaftgehecht; en zy fteeken
een, of,twee, en op zommige plaatzen, drie
of vier duimen over het zelve uit: het is dun,
en.heeft niet meer als twee voeten breedte:
dit is noodzakelyk, want anders zou het vel
van den Rhinoceros zich niet konpen uitzetten,
het dier niet konnen eeten, enftièt-wyf-
je, zou haare jongen niet konnen werpen :
behalvendit, zou h e t, zoo het meer breedte
had , meer voor de pylen , en andere wapentuigen
van zyne vyanden-blootgefteltzyn,'
om dat het door geen harde huit,'gelyk d,e
andere deelen van deszelfs lichaam , befchut
word.
Het vel van den Rhinoceros , is graauw
bruin: het is overal , -uitgezonden aan den
kop , en onder den buik , met een foort van
harde knobbels,bezet, welke zeer veel over-.
eenkomften met.de knoopen van een rok hebben,
en die meer als een lyn boven het vel
uitfteekeri ; de zichtbaarfte zyn dié van het
achterfte gedeelte. Ondanks deze'hardheic
der huit, is het Dier echter zeer gevoelig,
vermits men het heeft zien trillen , wanneer
het met een klein ftokje geflagen wierd. Z y ne
pooten zyn in drie hoeven gefcheiden ,.
waar van de middelfte aan de voorzyde niet
hoorn en met knobbels aan de achterzyde bezet
i s ;; de twee andere , zyn een foort van
Rlaauwen.
Men. ziet uit deze befchryving dat de
Rhinoceros.ten naaften by de lengte van den
Olyphant. heeft; maar hy is zoo dik n ie t, en
zyne pooten zyn veel korter. D e pooten van.
dié geene die men in het jaar 1748, te Parys
vertoonde , waren niet meer als een voet
hoog, van de aarde tot aan de knyen. De
.vier fnytanden van dit D ie r , gelyken naar
•groote dobbclfteenen : zyne maaltanden zyn
zoo fcherp, dat zy het ftroo en de takken der
boomen doorfnyden, even als o f het fcharen
waren,,
De Rhinoceros heeft vry groote neusgaten.,
zy zyn é'en en een half voet van elkanderen
, en een voet van de oogen verwydert,
welke tien duimen van elkanderen afftaan.
Men merkt,als een zonderlinge zaak op, dat
de tong van de Rhinoceroften van A zia, zoo
;zagt a.ls fluweel is ; vyaar tegen die van de
•Rhinoceroften van Afrika , de ruuwheit eii
fcherpheit van een vyl heeft; en waar door
'hy alles van zyne omkleedzelen ontbloot wat
hy lekt. Die geene die men in Parys en elders
heeft laten zien , lekten het aangezicht van.
een van zyne Oppaflers , zonder hem eenig
nadeel tóe te brengen. Hy wierd te Stutgard,
in het .Hertogdom Wurremberg gewoogen 4
en hy woeg , zoo men ze ch t, v y f duizend
ponden.
Kolbe zecht, dat de ooren .der Afrikaanfche
RhinocerolTen mede ve§l kleinder zyn ,
en dat hunnen .hoorn gewoonelyk zoo lang
niet is.'
De Leeftyd van den Rhinoceros, zyn voed-
z e i , en de Landen welke door hem bewoond
worden.
De mannetjes Rhinoceros koomt in de;
vorm der teeldeelen ,. met den Olyphant en
Kameel overeen; dit dier bezit veel van den
Stier. Het wyfje heeft een uyer en twee
prammen ; zy heeft geen melk , als geduu-
rende de tyd dat zy.zoogt, dit is de reden r
dat men zeer bezwaarlyk haar uyer op andere
tyden zien kan. Het geluk van den Rhinoceros,
gelykt naar dat van een kort-ademi-
-g-e Os ; men zouizeggen , dat hy alleen geklit
met zyne neusgaten maakten : dit gelui:
laat zich niet zeer verre'hooren; maar wanneer
hy loopt en toornig i s , zoo- hoort men
het op eenen grooten afftand.-
Volgens het verhaal van Bochard , zeggen
de Arabifche Schry veren Damir en Alkazuin^
dat de wyfjes Rhinoceroften, drie jaaren dragen
; dat zy niet voor den ouderdom van vvft-
b d d ; tig