kammetjes en het Bourgondiefch-Hooi, dienen
mede om gemeene zooden te vormen.
Voor dat men het zaad hier toe zaak , moet
men alle de aardklompen gelyk maken , de
Steenen uit het land doen , het land met een
ipade be-arbeiden, met een fyne hark-fyven,
en over de grond een o f twee duimen goede
«arde verfpreiden; vervolgens zaait men het
zaad zeer dik in den herfft , met een betrok-
ke lucht, en men bedekt het door middel
van de hark. Men moet de zooden vier malen
, en zelfs meermalen afmayen , en het
zeer kort affcheefen, om dat het kruid altoos-
glad en dicht zyn zou : men moet mede de
voorzorg gebruiken om ’er alle jaren goed
zaad by te zaaijen, om het te vernieuwen^
Men kan mede een Stuk land met. uitgefto-
ken zooden bedekken : deze handelwys is
zelfs hoger te fchatten , maar te gelyk kostbaarder
: men verkieft hier toe op zekere
plaatzen van het veld , gelyk de randen der
wegéh en der weiden , het fynSle en laagfte.
gras: men Steekt ïïrerde fpade vierkante plakken
uit, die twee duimen dikte , een en een
halve voet lengte , en een voet breedte hebben,
men neemt mede dezelve dikte van aarde
van den grond weg, op welke men haar
plaatzen w i l : men plaatfl ’er langs een lyn
deze vierkante Stukken op , met hen regens-
elkanderen te drukken ; vervolgens Stampt
men ze valt, en befproeid hen.
Z O O L I T E N . Men geeft, dezen naam
aan de deelen der Dieren die delfbaar geworden
, en in verfchillende Staten bewaart
zyn. Deze verfteeningen zyn zeer zeldzaam,
in eenige Landen , en zeef gemeen in andere.
Eenige verwarren , edoch ten onrechte
n , de Zooliten met de Oolitben : zie. dit
woord.
2 0 0 P H A G E . Deze naam geeft men,
gelyk mede die van Verfcbeurent, aan alle
foorten van Dieren die zich met vleefch voeden
: echter verilaat men gewonelyk door
het woord Zoophages de Vliegen , die op
de lichamen der Dieren aafen , en ’er haar
voedzel uit zuigen. Charleton geèft de naam
van Azoopbages'^n andere Vliegen , die van
de fappén der aarde > of van die der planten
leeven.
Z O O P H Y T E N ; P L A N f DI ER EN.
Men geeft deze naam aan lichamen die in de
Zee voortkomen , en die in aart met de dieren,
en in gedaante met de'planten'overéefj
komen: waar om men hen de naam van
Plantdieren o f Dierlyke-Planten 9 gegeeven
heeft. ’
De Natuur-Onderzoekers noemen dus een
geftacht van Waier-Dieren , die geen bloed
hebben : tot deze behooren , de Zee-Nete-
len , de Zee-Penceelen■ , de Zee-Long, de
Holotburie , de Tethyes , de Zee-Roede o f
Mentula , de Zee - Granaatappel, de Zee-
Paddefloel, de Zee- Peer o f Zee-Fyg . de
Zee-Pen , de Zee - Druiftros , de Zee -Dol-
appel, de Zee-Hand en de Zee-Konkommer*
Dit zyn de Zoophyten o f Dierelyke-Planten,
die Ruifcb , aan het einde van het eerfte
deel , van zyneNatuurlyke Hiftorie, by een
gefchikt he'eft.
De Heer Linnceus, £ Syflem. 'Nat. Edit.&.
p. 72. ) , verdeelt de verfchillende foorten
van Zoophyten in verfcheide geflachcen y
onder welke men mede de Tethyes , de Holo-
thuria, de Zee-Duize?\dbeen, de verfehillen-
de foorten van Slakken , en de Zee-Haas 9
vind ; de andere Zoophyten y die onder ver-1
fchillende namen bekent zyn , zecht dezen
Schryver , zyn de Hydra o f Polypus , de-
Spaanfcbe Zee-Kat, de Triton,. de Pbyfalus ,
en de Apbroditus, ’t geen een foort van Zee-'
Rups is ; voorts begrypt de Zweedfche Natuuronderzoeker
onder de naam van Medu-
faas-hoofd, de Zee-Netel en de Zee-Long;
eindelyk komen de Zee-Starren , én de Zee-
Egels. Maar de Heer Lyonnet zecht-, in zy-
ne aanmerkingen op de Godleerende Infecten-
kunde, van Lejfer9 wanneer hy van het Stelt-,
zei van de Heer Linnceus fpreekt, dat het niet
volkomen zeker is ,-dat men Infeften heeft
op welke de naam van Zoophyten o f Plant--
’ dieren toepaSTelyk is : o f terr miniten, dat het
een naam is die geenzins aan de Zee-Egels
de Spaanfche-Zee-Kat, de Zee-Starren, noch
aan de Zee-Netelen, kan gegeeven worden
vermits dit alle wezentlyke Dieren zyn , die
wel is waar, een vreemde gedaante hebben
maar echter alle tot de Dierelyke werkzaamheden
, en een voortgaande beweeging., bekwaam
zyn , en-niets meer overeenkomstig
met den aart der Planten hebben.
Na dat de Heer Donati, in zyne Natuur-
lyke Hiflor ie van de ^driatijcbe Zee , de kéten
heeft aangetoond , die de Polypswyze-;
gewaSTchen met deze Zee-lichamen , die hy
Zoophyten noemt , vereenigt; zoo verdeelt
hy de klaffe der Zoophyten ; dat is te zeggen
, die zich van dé eene plaats niet-naan
de
dfe'andere beweeven konnen, in’drie hondert
tallen.; het eerfte beyat de Zoophyten, wier
zelfftandigheit géheèl vleesachtig is ; het
tweede honderttal begrypt de Zoophyten die
uit twee zelfstandigheden zyn te zamen geilek
, waar van de eene zagt en vleesachtig,
en de andere. vaSt en’ peesachtig is ; het derde
honderttal', is voor de Zoophyten gefchikt
§ die vleesachtig en beènachtig zyn.
Zie het Werk van dezen Schryver.
De Heer Myiius fpreekt , in .éen Brieft
die aan den fleer Haller gefchrëven is , van
een nieuw foort van Plantdier, ’ t geen veel
Natuur-Onderzoekers bedrogen heeft , die
het voor de ware Lilium lapideum aangezien
hebben , zocrvolledig is dè overeenkomst
tuffchen deze twee lichamen. Dit nieuwe
Plantdier is van de Zee-Kuften van Groenland
door den Jutfchen Kapitein Adriaan,
mede gebracht; deze zecht, dat het door het
touw van het diep-lood was , dat twee van
deze lichamen binnen boord van zyn fchip-
getrokken wierden , uit .een kleigrond , 'ter
diepte van twee hondert zes en dertig vademen,
op de Noorderbreedte , van'negen en
■ zeventig graden, -Men onderfcheid in dit
Plant-dier, een lange Steel zonder bladeren,
een foort van.bloem, die twee duimen lang,
en een weinig gevoort is , gelyk de Encrinus:
de Steel is aan de twee uit-eindens opgezwollen;
v ie rk a n ten aan iedere zyde met een
■ voor verziert; hy is hard', inwendig wit, uitwendig
geelachtig bruin , en buigzaam : onder
het droog worden krimpt hy in, en neemt
de gedaante varï een flangetrek aan ; maar
wanneer men hem in het water le ek t, zoo
verkrygt hy zyne eerfte ontloken'gedaante
weder. Deze gewaande bloem is uit dertig
onregelmatige , en kegelvormige lichamen
zamengeftelt, die de gedaante van de kelken
der 'bloemen hebben , waar van het op-
pervlies flymachdg is; men kan zich niet genoeg
over de werktuigelyke vorming van het
inwendige van iedere tak verwonderen. Dit
Plantdier is , zecht de Heer E llis , een we-
zentl’yk voortbrengzel der Polypen , £ een
-verzameling van Zee-dieren; de Steel is ’er
het Steunzel van, het foort van zaden die men
-’ er aan waant, op te merken , zyn zoo veel
cijeren ; en de gewaande bloemen zyn, de
Polypen zelfs; wat de Heer Myiius betreft,
hy neigt om te gelooven, dat dit nieuwe
Zèe-lichaam , eenige overeenkomst, met de
versteende Zee-Starren heeftZ', die men Ener
ini noemt 5 -en die men de naam van Afterias
Zoop bytes compofit a 9 zoxx konnen geven.
Men vind noch in de Natuüflyke Hiftorie
van het Graaffchap Down in Ierland, de be-
Schryving van een blaauwachdg Plantdier ,
’ c geen rond en platachtig , en zeltiën duimen
breed was, deszelfs buik was half gé-
opent, en men zach in dcnzelven een menigte
kleine blaasjes , die in zekervoegen, naaide
ingewanden van een Dier geleken. Men
plaatlten het in de Z ón , pp een drooge plaats,
alwaar het een foort van ontbinding fcheen
te. onderga-n. < r
Lemery zecht, dat de Oude Kruidkundigen
de naam van /.\oophyten, aan verfcheide Planten
gegeeven hebben , die zy dachten , dat
eenige eigenfehappen van de Dieren zoo wel
als van de Planten bezaten , gelyk de Spons-
fsn en de Zee-Pen , om dat zy zich in het
water bewegen , in welk zy voortkomen ,
even als o f het Dieren waren. Maar dezé
beweging, zecht hy , moet hen geen dierelyke
eigenfehappen doen toefchryven , want
zy koomt van het in- en uitvloeijen van het
„water , door de poriën van deze Planten ,
•voort. Deze Schryver eindigt, met te zeggen
, dat, wanneer men volgens de goede
Natuurkunde, en zonder voor in genoment-
heit , de Planten, onderzoekt die men Zoophyten
noemt, gelyk het Tartariefcb-Lam, Ag-
nus Scythicus, zoo bevind men , dat> het enkelvoudige
Planten zyn , en dat zy niets die-
relyks hebben, en dat men dus geen wezentlyke
Plantdieren heeft.
Wat ons betreft, wy gelooven vaStelyk
aan het beftaan van de Plantdieren , dat is te
zeggen , ■ dat men lichamen hééft die met
werktuigen begaaft zyn , en geen andere
overeenkomst met de Planten hebben , als
de uiterlyke vorm , maar die echter volstandig
Dieren zyn , -’t zy door hunne wyze , ot
van zich te beweegen , o f van te ,leeven , ot
van hun foort te vermenigvuldigen. .
Eindelyk , deze met werktuigen begaatde
wezens, hebben vrywillige bewegingen, die
aan de Dieren, en byzonder aan die van dit
fo o r t, gemeen zyn. Z y gevoelen wanneer
men hen aanraakt, en geeven bewyzen van
hunne gewaarwordingen : zy zoeken door
middel van zekere deelen van hun lichaam
het'voedzel dat hen nodig i s , z.y grypen het
aan, houden het vaSt, en verflinden het.
Z O O P H Y T O L I T E S. Deze naam
geeft men aan de verfteende Zoophyten.
G g g g g g 3 ZQOTE