loopingen van een dun plaatje dat p la t, en
vry breed is-, ge vormt worden , *t geen op
zich zelfs in een üangetrek rond lo o pt, en
een vry lange buis vormt; zy zyn recht in
ecpige planten, en bochtig in eenige andere;
en' in deszelfs geheele lengte van affland tot
affland toegekneepen , en als in verfcheide
celletjes verdeelt. Wanneer men deze vaten
verbreekt, zoo ziet men dat zy een worms-
wyze beweegtng hebben ; deze bevveeging
onftaat mogelyk uit hunne poging : want deze
plaatjes , die uitgerekt geweeft zyn , en
naar een varkenflaart gelyken , keeren tot
hunne natuurlyke Haat weder en doen de
lucht bewegen die zich in hunnen omtrek bevind.
Deze lucht, door haare veerkracht,
doet hen mede op haar £eurt beweegen , in
diervoegen dat zy , geduurende eenigen tyd
Leen en weder voortgefluuwt worden J tot
dat zy hunnen eerflen Haat weder bekoomen
hebben , o f tot dat zy voor de lucht zwichten
, want wanneer men hen een weinig te
veel uitrekt v, zoo verliezen zy hunne veerkracht
, en verwelken. Malplghius heeft opgemerkt,
dat; deze plaatjes uit verfcheide
Hukken zamen ge fielt zyn, die fchubswys op
elkanderen leggen , even als de lucht vaten
der infeéten. Om de luchtvaten der Planten
gemakkelyk te befchouwen, zoo behoeft
men in de Lente en Zomer , alleen de loten
van de Meelbloem, de fcheuten van den Wyn-
fto k , die van de Lindeb.oomen, enz. te verkiezen
, en men zal hen alle met luchtvaten
vervult vinden , mits zy zoo teder zyn , dat
z y zuiver konnen gebroken worden ; want
.zoo zy fcheuren , zoo kan men ’er de lucht-
vaten niet in ontdekken. Niets is. gemakke-
lyker als om deze waarneemingen te doen.
Het is zeer waarfchynlyk dat deze; vaten gefchikt
zyn om de lucht te bevatten , en net
heeft veel waarfchynelykheit dat zy dienen
om de beweeging van het fap te bevorderen,
en het vloeibaarder te maken.
Schoon de aanwezigheit van de luchtvaten
in de Planten , door Malpighius en Grew ,
betoogt is , zoo word zy echter door verfcheide
Natuurkundigen in twyfel getrokken.
Onder, anderen , willen de Heeren Trium-
phetti 'en Waïier, dat deze luchtvaten van de
andere vaten der Planten niet verfchillen.
Dit verfehil , heeft de Heer Reichel aange-
fpoort om eenige proefneenlingen te doen':
hy heeft zich van een flerk afkookzel van
Braziliënhout bedient,dat, gelyk men weet,
• een vry hooge roode kleur, heeft, Hy beeft
’ er achter volgens verfcheide deelen van Plan*
ten ingedompelt, en opgemerkt dat het roode
vocht niet onverfchillig' in alle de buizen
der Planten opklom, maar alleen.in die gee-
ne, welke de Kruidkundigen , die voorstanders
van de luchtvaten zyn , vóór vaten van
dit foort erkennen; waar uit hy beflopt, dat
de Planten wezentlyke luchtvaten hebben, en
dat het die geene zyn., welke Malpighius
en Grew befchreeven hebben.
N a g e l . Dit is een zoort van vlak", die
van het overige der kleur van de bladeren van
zekere bloemen verfchilt, en zich aan het begin
van deze bladeren bevind, gelyk, men
zulks in de rozen ‘opmerkt.
N e c t a r iu m . Dit is een foort van
kroon, die gefchikt is om het honingachti-
fap te bevatten.
N o o t : zie dit woord♦
P e r ia n t h u s . Dus noemt men de ge-
meenfte foort van kelk.
P é r i c a r p iu m , deze word door de Keen
gevörmt; z y word grooter en bevat de kleine
zaden o f granen : men telt ’er acht foor-
ten van; te weeten, het Zaadhuisje, de Schel,
de Peul, de Scheede , de vrucht niet een
Amandel, de Appel o f vrucht die pitten bevat,
-de Bezie, en de Kegel.
P e u l , S c h e e d e , K o k e r , Legumen,
dit is de vrucht van de Peulvruchten , en der
Planten , die peulswyze bloemen voortbren-
brengen : zy beflaa't gewoonelyk uit twee
platte o f bolle fcheeden , die aan het opper
en onder gedeelte dooreen inde lengtevoort-
loopende naad zamengevoegd zyn , en zaden
bevat, die beurtelings aan de opper rand’ van
ieder van deze fchcllen vaflgehecht zyn.
P l a c e n t a . Dit is een lichaam dat tus-
fchen de zaden en hunne omkleedzelen jgc-
plaatfl i s , en ’t geen dient om het voedzei
te bereiden.
R a n k , deze verfchilt van de Bot die alleen
een enkelvoudige fcheut van den Wilgenboom
o f Kriekenboom, enz. is, die nien
in de aarde fleekt, en ’ér wortelen in fchiet.
De Rank is , by voorbeelt, een tak van den
Wvnflok die men in de . aarde inlecht; hy
/ 'Tchiét
ichiet vezelen uit zyne knoopeft u i t , Welke
onder de aarde bedolven zyn. Men fnyd het
hout af ?t geen met den wynflok vereenigt
i s ; en het einde van den tak dat aan de andere
zyde uit de aarde voortkoomt, brengt
■ ■ een nieuwen wynflok voort..
R a n k e n u i t s c h ie t e n . Dit zecht
men van de. Planten , die , gelyk de Aardbe*
zien, van alle zyden ranken o f lange fcheuten
uïtgeeven, welke met knoopeu bezet
zyn, en hunne vezelen in de aarde infchie-
ten , waar door zy zoo veel nieuwe Planten
worden.
S ap, Dit is het vocht dat men in het lichaam
der Planten vind , en ’t geen, ten opzichte
van de Planten datjgeene is , dat het
bloed ten opzichte van cle Dieren is.
S ch e l l e n . Dit zyn/de verfchillende
omkléedzels van de bloembollen , welke in
elkanderen bevat zyn ; men geeft meede de
naam van Schel aan de Omkieedzels der vruchten.
:
S ch o r s . Zie dit woord.
S c h u b , Squama. Deze Naam heeft men
aan de Katjes gegeven.; men vind ze mede onder
de Helmflyltjes^ en onder de Bloemen.
S ch y f . Dit is een gedeelte van de ger
flraalde bloemen, en ’er net middelpunt' van
beflaat;men noemt ze zomtyds mede het Bekken,
Sp o o r , H ie l . Dit is dat gedeelte , ’t
geen de bloemen der Oranjeboomen onder-
fteunt; het is een klein uitgefneden blad, dat
naar het dikke gedeelte van . een afgefneden
tak gelykt; dus is mede de plaats uit welke
de bladeren van de bot voortkoomen , welke
men . van de floel van een Artifiok afneemt,
en dit gedeelte heeft eenige wortelen.
Stam. Dus noemt men de Heel der boo-
men.
S t a m p e r , S t y l t j e , S t y l . Dit is
een dèe.1 van zekere Planten dat gewoonelyk
het middelpunt beflaat, gelyk men zulks in
de Leliën opmerken kan : het is hier dat het
zaad zich bevind. Zomtyds is de Stamper
II. D e e l ,
niet midden in de Helmflyltjes geplaatfl,
maar aan derzelver einde. De flamper bevat
de vrouwelyke deelen van de voortteeling;
te weeten, de Keen, de S ty l, en hetMond-
S t e k e l , Aculeus ; dit is een breukige
punt, die zoo weinig verknochtheit met de
plant heeft, dat men hem ’er gemakkelyk afnemen
kan zonder de plant te befchadigen.
St e u n z e l s , Fulcra. Dit zyn zekere
deelen van de planten welke dienen om de andere
te onderflcnnen o f te befchermen men
telt ’er verfcheide foorteri van ; te weeten;
het bloemblad , het klaauwtje , de doorn ,
de ftekel, de Haart , het yoetfleeltje , de
knobbeL, de fchub, enz,
U i t s c h ie t in g , K e n en . Ditis.deeér-
fle 'omwinding der deelen, welke in de Keen
van een plant bevat zyn , het word door de
werking van het fap voortgebracht.
V o ed en d Sa p ; dit is dat gedeelte van
het Sap ’t geen gefchikt is om de Plant te
voeden.
V o e t s t e e l t j e , Peduncutus, dus noemt
men de kleine Heekjes,welke de vruchten'en
bloemen onderfleunen.
V r u c h t . Door dit woord verHaat men
alle foorten van zaden , ’t zy zy zonder omkleedzels
groeijen, ’t zy zy in een beenachtig,
vleesachtig, vliesachtig, enz. ömkleed-
zel befloten zyn, zie het artikel Vrucht♦
. V r u ch t b e g in s e l . Dit is de jonge
vrucht, die in ’t klein de Plant bevat,.
W o l l ig h ë t t . Men zecht de wollig-
heit van een plant, om den aart van het hair
aan te duiden , dat haar oppervlak bekleed.
De hairen met welke de bladeren bedekt o f
bezaait zyn , vormen de uitwaaffemende vaten
van dezé bladeren ; de helmflyltjes zyn,
zecht de Heer de Tournefort, de uitwaaffe-
mende vaten van de bloemen.
W o r t e l , Radix. Dit is dat gedeelte
V£n de plant ’t geen het eerHe het fap uit de
aarde bekoomt, met wélke het vereenigt is ,
en waar uit het zich door de andere deelen
verfpreid, zie het artikel Wortel.
P p W o k -