noch dieper delft , vind men wezentlyke
Steenkolen. Men heeft dus redenen om te
denken dat door de omwentelingen die in den
aardkloot voorgevallen zyn , geheele Bos-
fchen van harftachtig hout onder de aarde
gedolven zyn , in welke ten einde van ver-
fcheide eeuwen , het hout, na dat het een
geheele ontbinding ondergaan had , zich in
een flib o f in een aardachtige zelfftandigheit
verandert heeft, die met de harftachtige Hoffe
doordrongen i s , die het hout zelfs voor
zyne ontbinding bevatte.
Men heeft Steen kool-Mynen in byna alle de
deel en van Europa ; die gene die men het
hoogfte fchat, vind men in de nabuurfchap van
Newcaftle , en zy maken een aanmerkelyken
tak van koophandel voor Engeland uit. Men
vind in Schotland een fo o r t, dat tot een zekere
trap kan gepolyfl worden ; hier om
maakt men ’er fnuifdoozen en knopen van.
Het is gewonelyk in de bergachtige en on-
gelyke landen dat men de Steenkool-Mynen
ontmoet; de fteenen die met afdrukzelen bezet
zyn, zyn ’er de gewone merktekenen van.
Men ontdekt hen gewonelyk door behulp van
de boor, o f door het onderzoek van het water
dat van de bergen afkoomt, in welke
men vermoed^ dat zy bevat zyn. Zoo het be-
ginzel .van dit water zwartachtig is, o f zoo
het een geele Oker is , die gedroogt en ge-
kalcineert zynde , byna door den Zeilfteen
niet aangetrokken word , zoo zyn dit gunfli-
ge voortekenen.
Wanneer men een Myn ontdekt heeft,
delft men twee putten die de opper- en onderlagen
van de ader der fleenkolen door-
booren. Een van deze putten dient om ’er
een pomp in te plaatzen die het water uit de
Myn trekt; de andere dient om de uitgegraven
kolen op te halen. Zy dienen mede om
de Mynwerkers verfche lucht te verfchaften,
en om de gevaarlyke dampen uittocht te gee-
ven , die deze Mynen gewoonlyk vergiftigen.
Men heeft twee foorten van deze dam-
pen o f fchadelyke uitwaaffemingen , welke
verfchillende en zeer wetenswaardige ver-
fchynzelen verfchaffen. Men noemt het ee-
ne , Verflikkende Dampen , en het andere
Brifous vuur. Zie op het woord Uitwaas-
seming , de omfchryvïng van hunne ver-
fchynzelen , en de middelen van welke men
gebruikmaakt om zich voor hunne verfchrik-
kelyke uitwerkzelen te wachten. -
..De Steenkolen zyn van groote nuttigheit
tot verfchillende gebruiken. Men bedient
*er zich van om zich te verwarmen , en om
de fpyzen te bereiden in de Landen in welke
het hout niet gemeen is , gelyk in Engeland
en in Schotland. Verfcheide Konfte-
naars en' Handwerkslieden maken ’er in hun
beroep gebruik van. De Smits , en in ’t algemeen
alle die .gene die het Yzer be-arbei-
den , fchatten hen hooger als andere brand»
ftoffen, om de zwaarte en duurzaamheit van
hunne hitte. Men gebruikt hen in de Glasblaze-
ryen: en men waardeert hen vooral om fteenen
en pannen te bakken. Men flookt ’er
de kalk-ovens met veel nut mede.
De groote meenigte dampen die uit deze
Steenkolen opftygen, waar van men in Londen
een zoo meenigvuldig gebruik maakt,
veroorzaken mogelylc in Engeland de ziekte
die men de Tering noemt. Het is waar dat
Valerius en Hoffman opgemerkt hebben , dat
de borflkwalen, en andere teringachtigeziek-
tens , minder gemeen in Saxe , en byna on-
bekent in Zwede geworden zyn , zedert dat
men ’er van de Steenkoolen gebruik gemaakt
heeft; maar het kan mede waar zyn, dat men
in de fteenkolen van eenige Landen , fchadelyke
ftoffen heeft, die men in die van de
andere niet vind.
S T E E N M E R G . Dit is een foort van
fyn wit K ry t, dat zagt in ’ t aanraken, en
wryfbaar is : men bekoomt het gewoonelyk
uit Duitfchland.
S T E E N -M O S S E L E N , zie Steenschelpen.
S T E E N - O L I E , zie P e t e r -Olie.
S T E E N - P L A N T E N , men geeft dezen
naam aan de Steengewajjfen; zie dit
woord.
S T E E N R O T S , zie R ots.
S T E E N R U I T , Ruta murana, Deze
Plant, die^ op de rotzen en muuren , in de
fpleten der oude gebouwen, en naby de fonteinen
voortkoomt, is een foort van Vrou-
wenhair: zie dit woord. Haar wortel is vezelachtig
, dun en zwartachtig; haare flee-
len zyn talryk , twee o f drie duimen lang,
rond , dun , uitgefpreid, ingefueden , aan
het bovengedeelte zwartachtig groen, en
roodachtig omtrent den wortel , en met bladeren
bezet die naar die van de Wynruit ge-
lykén,
lyken , en een rinsachtigë fmaak hebben ;
gy zyn op den rug met een fyn ftof bedekt,
’c geen niets anders als een verzameling van
bolronde zaadhuisjes is , welke naar die van
het Vrouwenhair , o f de Varen gelyken. Deze
Plant vergaat des winters n ie t: zy is zeer
fcorflzuiverent-, nuttig in de longekwalen ,
en zeer afzettende : zy is Salva vitce ge-
noemt, om dat zy nuttig is om het leeven
te verlengen.
S T E E N S C H E L P . Dit is een veel-
fchelpige Schelp , die men Pitaut in’Nor-
mandyen; Dail in Poitou; Datte teToulon,
en Piddocbs in Engeland noemt. -De Ouden
gaven deze. Schelp de naam Van Pholasi zy
lter'ft in de eerfle opening die zy na.haare
geboorte bewoond, zonder dat zy ’er ooit in
haaren leeftyd uit voortkoomt: hier om word
het geflacht kenmerk van de Steenfchelpen
van haare gewoonte ontleent om zich in de
fteenen te verbergen, en ’er zelfs haare graf-
fteeden in uit té hollen. Men vind ’er zom-
tyds. twintig in een blokfleen ; en Rondelet
zegt, dat zy niét zeldzaam op de Kuflen van
Ancona zyn.
Men onderfchéid twee foor-teu , die zeer
gemeen op de Kuften van het Land van Au-
nis en Engeland zyn. De Schelp van de
Steenfchelp is , zecht de Heer d'Aagenville,
uit drie Hukken te zamengeflêlt, waar van
twee gelykvormig , wit , en zeer groot in
vergelyking van de derde zyn ; deze is aan
den top der twee andere geplaatH , en zy
vervult een kleine tuffchenwydte, die ander-
zints ledig tuffchen haar zyn zou. Men on-
derfcheid zomtyds noch twee andere kleine,
die met banden aan den rug der fchelp vafl-
gehecht zyn , en afvallen zoo ras de Steenfchelp
Herft; dit gefchied wanneer zy uit de
Zee genomen word : deze fchelp heeft noch
een foort van kraakbeenige fluitfchelp. Deze
Schelp, die vier duimen lang is, bewoond
doorgaans een fleengrond o f een vry zagte
Heen ; haar hol heeft een diepte die gëlyk is
aan het dubbelt van de lengte van haar fchelp:
de gedaante van dit hol heeft veel overeen-
komH met die van een geknotte kegel, uitgezonden
dat het in een hol en rondachtig
oppervlak eindigt. De Heer de . Reaumur
zeeht, in de Memorien van 4e Akademie der
wetenfchappen van Parys , voor het Jaar
iü , dat ’er weinig voortgaande beweeging
ff! die-langzamer, als die van de Steenfchelp
is : vermits zy in haar hol befloten b ly ft,
II. D e el .'
zoo gaat zy niet voort als met , het middelpunt
der aarde te naderen : de voortgang van
deze beweging is evenredig met die van den
aangroei van het Dier ; naar mate dat het in
i^tgebreidheit toeneemt, -maakt her zyn- hol
grooter, en daalt lager neder zyn werktuig
hier toe is het vleesachtige deel dat aan het
onderfle uiteinde van de lchelp geplaatfl is:
het heeft de gedaante van een fchuinze ruit,
en is vry groot in evenredigheit van het lichaam.
De Steenfchelp die men te Toulon vind
verfchild zeer veel van de vorige : zy heeft
niet meer als twee Hukken o f fchelpen die
een roffe kleur hebben; haare gedaante is kegelvormig
en opgezet, en zoo overeenkom-
Hig met eenige Moffelen, dat zy ’ er niet van
fchynt te verfchillen , als om dat zy alleen
in een zeer harde Heen1 befloten is ; haar.
vleefch is uitmuntent om te eeten : haare
fluitfchelpen fluiten naauwkeurig in beide de
uiteindens.
De Steenfchelpen zyn , volgens de Heer
d?Argenville , fchoon zy uit de fleenen ge-
haalt worden, aan haare uiteindens gefloten;
haar oppervlak is altoos het zelfde ; zy gelyken
naar een v y l, vooral aan den kop. Zou.
dit het wapentuig niet zyn konnen waarvan
de Steenfchelpen zich bedienen om de fleenen
te doorbooren , en haare graflieden te
vergrooten , naar mate dat zy groeijen ? ’Er
koomt uit het midden der fchelpen een lange
dikke buis voo rt, die door een middelfchoc
in twee ongelyke deélen gefcheiden word,
de eene van deze openingen dient het Dier
om zynen drek te loozen ; en het andere om
adem te halen, en voedzel te nemen. Wanneer
de Steenfchelp. te veel water ingezogen
heeft, zoo werpt zy het met geweld weder
uit. De Heer de Reaumur heeft niet meer
als twee fchelpen in de Steenfchelpen van
de Kuflen van Vrankryk konnen ontdekken.
S T E E N S C H M E T Z E R , zie B u i-
ZERT.
S T E E N - U I L , zie U i l .
S T E E N v a n B O L O G N E ,_ L apis
Bononienjis♦ Dit is een graauwachtige en
zware Steen , die een glasachtig aanzien
heeft, men vind hem naby Bologne .in Italië
n , ‘ aan den voet van den Berg Paterno :
deze Heen maakt geen de minfle opbruizing
E e e e met