tenboom van Loufiana , welkerfc vruchten
de gedaante van een Muskaatnoot hebben , -
en die men Pavane nöemt, en eenige andere
fóorten van Kanada.
Vermits de Notenboomen van vruchten
’aangekweekt' worden , zoo brengen zy een
"gtoot 'gétal'verfcheidenheden voort*
DëNorefibbómen brengen op dezelve ftatn
■ mariöelyke en vrouwelj’ke bloèmèii voort.-
De mannetjes^ blpemen vormen katjes; het
bevruchtent Hof der katjes , werd nuttig tegen
de- buikloop gefchat. De: wyfjes bloemen
zyn niet twee o f drie by een gefchikt.
Op de bloemen volgen de vruchten, die met
’een wlfeëétgé fchórs' omkleed zyn , deze is
groen ^ wrang , 1 eh eenigzins bitter , men
noemt dezelve de bolfiervan de Mot, zy
bedekt een hoUtachtige fchaal die een pit bevat
, die in vier lobben verdeelt is. De
-btedefén van.byna alle fborten van Notenboomen
zyn in,paren zamengevoegt, en aan
een rib vaftgehecht, die in eén ©neven blad
eindigt; zy hebben een goede reuk. •
De Notenboomen grOeijen zeer wel langs
de’ weegeh, in de wyngaarden , langs de bebouwde
landen , eti op de heuvelen : hunne
wortelen dringen in dë tuffteen , én in de
krytachtige gronden in, waar in geen -andere
boom en wortelen fchieten , zoo men ’er de
wynftokken van uitzondert; Men moet acht
geeven om de aarde aan de voeten dér Noten-
boomeii om te ploegen , welke naby elkan-
deren in een plantèry véfëepigt zyh.,zob men
hen-behouden wilv; ’
De NotenboOfnèrt worden gew&onelyk alleen
van zaden aangekweekt, fchöon eenigë
lieden zeggenf dat zy geflaagt' zyn men hen.
te griffelen..
De Noten. verfchillen onderling dn grootte
, gedaante , hardhëir én fmaak: men treeft
een fbort welkers pit bitter isli- V De5 nqten
zyn zeer goed om te eeten wanneer zy nOch
niet volkomen ryp zyn. De noten'die men
Voor de winter bewaart, verkrygen een weinig
fcherpte onder het drpge'h;' maar wanneer
'men hen eenige dagen, in water Iaat/weeleen,
zöo zwelt de pit OpjVenJmen kan het van het
géële vlies ontbloot met welk hét bedekt is l
hët is alsdan vry aangenaam. Mén maakt van
de'gedroogde ën/éebeldë'noten,: een vry. aangenaam
cohfeff. Men 'gebruikt' de 'groene
noten, om een'zedr nlaagveffterkende Rataf-
fia te maken.
Het grobtfie gebruik van de gedroogde noten
, is," datmem’er door uitpersfing ,• een
eerfte olie uittrekty die eenige"lieden hoger
als olyf-olie fchatten- om. de fpy-zen te fruiten-:
deze- olie verkrygt een genezende kracht,
wanneer hy oud word ; hy word nuttig om
verfcheide plaafters zamèn -te ftollen , men
gebruikt hem méde met vrucht in' de pappen
tdjens de keelgezwellenen in dê-verzagcen-
de klifteereh, Men neemt vervolgens! het
overblyfzel der noten , waar uit men’ d’é olie
geperft heeft, en men plaatft het in eeugroo-
te ketel met kokent water op een zagt vuur;
men perft het op nieuw uit, en men trekt’er
een tweede olie u it , die een onaangename
reuk heeft , maar goed'öm- te branden , en
uitmuntent voor de Schilders is , Vooral wanneer
men de Voorzorg gebruikt, om hem met
goudglid te mengen :' dé-ze olie 'bezit def ei-
genfehap om de kleuren veel fpoediger te doen
drogen. De Noten-olie met' geeft van Ter-
pentyn gemengt, ïs góed om een vet vernis
zamen te ftellen dat vry fchöon is , en
darmen over fchrynwerk k-an leggen. :
• Het af kook-zel van de bladeren der Noten-
boomeii in gemeen water, zuivert de verzweer
in gén , vooral wanneer m-eri ’er eén wéinig
zuiker onder mengt. Men: wil dat dé
Paarden die men met.het afkoókzel van de
Notebladeren wafcht- | dtens geheélen dach
door de vliegen niét zullen gekwek worden*
pm d?it derzelver bitterheit defe infeében ve-r-
dryft. Men: maakt in 'de Geneéskonft- van
allé. de déél en van den Nootenboom gebruik*
Mén heeft. gezêcftë-dafc de fchaduWè van de-
z'eii bóöm fohad'elyk was ; de ondervinding,
zeCht rneri , ' hééft géleert', dat é-ehige Lieden
die onder- de Notenboomen geflapen hadden,
pyn in het hooft kreegen; dit werd door der-
zelver ~fchaduwe -niet veroorzaakt , ihaar door
de uitwaaffeming van hunne bladeren , die
fchadélyk voor éëm'ge harffenen is* Zoo
déze féhaduwe -eénig .ongemak'veroorzaken
kan , zoo is dit aan Lieden .die'verhit zyn-
de, zich in dezelve neder!eggen, eh welkers
uit-waafféming doof de te groote koelte der
plaats!, Bel et word'. *
Dé Notenboom is zeer dierbaar voor de
Konftcti. D é : Veibers maken gebruik van
de wortelen en de bolfter-dér Noten 1, cm
een zeer behendige bruine yerw te bereiden;
de ftoffen die men ’er mede verwt, hebben
zelfs niet hodig, om in Alu-in-\Vater'gekookt
té worden. H e f afkookzel van' den Noten-
bolfter , is een by^önder middel -tegens de
Weegluizen , en bet vengift der dieren; de
fchëlpen en géele fchil-len der Noten , zyn
zweetzvveetdr
yvëhtv èéj ig,ëkönfyte; Noten zyn zeer
zaad vér wekkènt,; en nuttig tegens 'de kwade
adem. D é ;Schfyh\Vei-ke’r-s-, -geeve'rr-'met |de
verrotte bolfter in water af gekookt, een zeer
fchoone | noten kleur aan het- vvi tte hout. Het
hout der Notenboomen |i is buigzaam , vry
vaft , - en gemakkelyk' te' bearbeiden. - Het
word tot fnywerk gedocht ; -en hét is een
Vah-ihét- befte foort van Európèaanféh hoüt^
óm 'allérleiToórt-va-rrhuislieradën te- vervaardigen;
De .Virginifche enT^üifiaanfche No-
tenboomen , zecht de Heer Dubatnel, héb- .
bén hoger- gekleurt hout - als de onze ; het is
zomcyds byna geheel zwart , ïnaar deszelfs-
poriën zyn - zeer wyd : dk Zyri zeef fchööne
boqmeii*, • hunne bladereii -z-yn zeer langi, en
zomtyds met- kleine-’ blaadjes-bezets Maar 'clé
vruchten van de zwarte Notenboomen zyn
nier‘ goed , 'als: wanner zy 've-rlch gé^éten
worden , om dat de' inwendige affehutzélen
te hart zyn ; echter maken de Inboorlingen
van dat Land , ’er ccn foort- van brood van:
zie "hier de wyze op welke zy hetzelve bereiden.
Z y verpletten de Noten met bóute
hamers, en waffehen 'dezen deeg*in een groo-
tc hoeveelheit water a f :.. het hout dryft hiér
door boven op g benevens een gi’bót gedeelte
van- dén olie ,• na maté dat zy het met de
handen omroer e n e n ’ér zinkt een foort van
meel naar de grond ,. waar van zy gebruik
maken. De Noten met dunne fchalen zyn -
zeer goed, niét alleen om dat derzelver fchalen
- niet hart zyn , maar noch-, öm dat de
pitten eenigzins een Hazelnooten -fmaak hebr
ben. Ih Kanada , heeft men- een -foört van
Notenboom -,, die ||edoch in een'gërihge hoe-
veelheit, een vry dik en zoo- fuikerachcig'
fap-als een firoop verfchafc; maar dit Is zoo
aangenaam niét als dat -van den Bóoghout-
boórn.
- ’Er'groeit 'op den. ftam van den Notenboom
een paddeftocl of-fponsachtige zelfftandig-
heit,'die de vafthëitvan 1 eder"heeft, en waar
vai! de Ouden, zich als' vaneen brandmiddel
bedienden ; zy plaatften het met het eene
uiteinde op het veh, en ftaken het andere in
brand, err lieten-het'zbo lang branden tot dat
het geheel tot afichen verteert was.. De Turken
gebruiken "de wyngaardranjtcn tot het zelfde
oogmerk. ■
N O T E N ( L e v a n t s c h e J ^ Cace-t
OriÉntalis. Dit. zyn kleine vruchten- o f bez
iën , die ,de grootte van erweèten hebben,
zy zyn r.ond z war tachtig bruin. en men be—
koomt- h'eri uit de Ooft-Indieti : zy bevatten
ieder een -geelachtig zaad', -dat ipin ofimeor
•wryf baar, maar1 zeer aan het knagèn-der wormen
onderhevig is y dit is de reden waar om
-zyvoud zyndè y byna altoos vermollemt zyn r
en dat zy meer en meer ledig en-ligt worden.
In dén koophandel-, vind men:dezelve altoos-
met kleine ftaartjes' bezet; -maar men weet
n i et recht van welke plan t zy - de. vruchten
i i j | 'EenigeHvillen-,^ volgens Lemery >•, dat
het èeti ToOrt van Viorne i s ; andere een foort
van VVolfsinelk o f -eenNachtfchade van Egyp-;
•to ; mogelyk -worden zy door dien zeldzamen
•boom voortgebracht, van welke w y onder de
haam 'mn Boom dk deVijJehen dronken maakt,
géfpl-oken hébben. Hoe het- z y ,y men bedient
•’er zich van' gelyk-van het Luiskruid om de
Luizen ;té 'doen -ftérv<?n : de/ ondervinding
hééft mede gekeft , d at - de Le van tfch e Noten
bekwaam zyn om de Viffchen in diervoe-,
•gen- dronken en üaperig te maken ,. na dat z y
’ér van gegeeten hebben-, dat zy dood fchy-
nen, én een gemakkelyk en gelukkige visvangft.
te verfchaffen. Maar vermits men ontdekt,
•heeft dat het-'vleéfch der Viffchen, wélke op
-deze wys' gé van gen zyn , gevaarly k is , zoo
ftèldo men, in de voorgaande eeuw, geld-
boeten-s en zelfs -lyfftraffenop het viffchen:
op deze wyze*.
N O T E N W O R M . Die geenc van dit
foort van wormen, die men in de eerft verfch
geplukte Noten vind,. zyn altoos in derzelver
vliesachtige fchel befloten ; zy veranderen
in Torren. Z y die in de gedroogde Ha-
zelnotc-n ,.- die uit de groene fchellen gedaan
zym, in de Amandelen- in de kernen van de
Pynappelen , in het zaad der Komkommeren
•en Meloenen , en. im andeFe olieachtige zaden,
voortkomen,. behoorën tot het gedacht
der Riipzen^ Want eenige kleine Vlinders-
■ leggen huil n e e ij eren op deze zaden , en • uit
déze eijeren- kooipen rupzèn vo o r t: hun ge--
dacht yefnieuwt zich. dus- twee o f drie malenin
het jaar, volgens de warmte o f koude der
jaargetyde-m Wanneer men de Notenwor-
men hunne gedaantc-verwiffelingen wil doen
óndergaan , zoo moet men hen vochtig zand
verfchaffen , waar in zy den geheelen winter
óvèrblyveri. Düs fchyrtt hét buiten twyffel
'te zyn dat z-y in de l>oomgaai‘den , wanneer
zy uit de/Noten - voortgekomen zyn , in de
aarde dalen , om in poppeh 'te veranderen.
VervólgeiiS'werden déze poppen, in de Lente
„ pcvletiselde lufeclen.; ■