zy in deti bek geplaatH fchynen. Zyne oo-
ren zyn ’groot ; zyne pooten boven, de, gewrichten
niet gevedert; de pooten groen , en
de nagelen lang en Herk; de. buitenlte vinger
die met de middelfle vereenigt is , is- aan de-
binne zyde getant, gelyk die van alle andere
vogelen van dit foort: zy bedienen zich van
deze punten om de Aaien en andere glibberige
viflchen vafl te houden.
Het wyfje van den. Butoor lecht drie ,. v y f'
©f zeven rondachtige eijeren , die witachtig
en met groen geftipt zyn : zy maken hunne
neften op de aarde van een bondel biezen.
Deze Vogel vèrbergt zich in de biezen der
moerasachtige plaatzen; zomtyds- houd hy zich
in de Hruiken met den. kop. opgeheven op.
Hy begint in de maand February te fchreeu-
wen o f te loeijen , en houd hier mede op ,
zoo ras de tyd der liefdensbedryven ge-ein-
digt is- De Butooren zyn gewoon om in den
zomer, na het ondergaan der zon, een groote
uitgeflrektheit voort te v l ie g e n z y heffen-
zich in een. flan.gen.trek qp , tot dat men hen
uit het gezicht verloeren heeft. In het Ko-
ningryk Congo-, zyn de Reigers en Butoo-
3?en graauw : men noemt hen hier Kanin shke
Vogels-
R E I N E T T E , . zie G e i tejste a a r t *
R E IN. V A A R , zie. W orm e r u pd-,
; RE LMUIS ,. Glis,, dit is een; klein viervoetig
Dier, welker kenmerk is , zecht de Heer
Brijfon, dat het vièr fnytanden in iedere kaak
heeft y. geen hondstanden de vingeren der
pooten genagelt, geen Heekels. op- het Kg-
haam, de Haart lang, en methair bezet,dat
indiervöegen gefchikt is , dat Bv.rondfchynt..
W y kennen, zecht de Heer de Bufon , drie
foorteh van Relmuizen , die, gelyk de Mar-
meldieren ,, den geheelen winter ilaapen : te
weeten , de Relmuis^ de groote : .en kleine
Hazelmuis- Wy zullen , in dit artikel, de
ÜiHorie en befchry ving van deze Dieren by
een voegen, op dat men beter zou konnen
oordeelen over derzelver overeenkomHen en
verlcheidentheden, wanneer men dezelve nevens
elkanderen geplaatH, ontmoet.
De Relmuis , is de grootHe der drie,- de
Heine Hazelmuis is de kleinfle, en deze drie
foorren zyn zeer onderfcheiden. De Relmuis
heeft ten naaflen by de grootte, van het Eek-
hoorentje; en haaren Haart is met lange hai-
sen bezet:; de groote Relmuis is zoo- groot
niet als de Ro t; haaren Haart is met zeer kort
hair bezet, met een- bos hair aan het einde :•
de kleine Hazelmuis is niet grooter als de
Muis ; haar Haart is met lange hairen, gelyk.
die van de groote Hazelmuis bezet , maar
korter als die der Relmuis ,. met een .groote
bos lange hairen aan het einde. De groote-
Hazelmuis is onderfcheiden van de anderendoor,
de zwarte tekens die zy omtrent de oo-
gen heeft; en de kleine Hazelmuis door het
blond hair dat zy op den rug heeft. Alle drie
zyn zy wit o f witachtig aan de keel-en buik;,
maar de groote Hazelmuis is geheel van een.
vry fchoone witte k leur: de Relmuis is alleen
witachtig,. en de kleine Hazelmuis is veel
eerder geelachtig als wit aan haare onderfte
deden.
Zie hier een der wetenswaardigHe en ven
nuftigfle Waarneemingen van den doorluch-
tigen de Buffon, omtrent de Dieren van welke
wy fpreeken. Het is oneigentlyk dat,men
zecht, dat deze dieren den geheelen winter
Ilaapen $ hunnen Haat is geenzins die van ee-
neivnatuurlyken flaap, het is een verflyving
en verdooving van de leeden en zinnen, en
deze verdooviug werd door de verkoeling veroorzaakt.
Deze Dieren 'hebben zoo weinig
natuurlyke warmte , dat zy die van de luchts-
gefleldheit weinig overtreft.. Wy hebben,,
zecht de Heer de Buffon ^ de bol van een kleine
Thermometer in het lichaam van verfchei-
de leeveridige Hazelmuizen geflooken; wanneer
de warmte der lucht, tien graden op de
Thermometer was , zoo was die van. deze dieren
dezelve: zelfs zakte de Thermometer een;
halve graad , wanneer hy in het hart gelto-
ken o f op hetzelve gehouden w ie r t, en zomtyds
een heele; de warmte der lucht was toen
e lf graden. Men weet dat de natuurlyke
warmte der Menfchen, en het grqotHe gedeelte
der Dieren, die vleefch'en bloed hebben,
altoos dezelve dertig graden overtreft:
het is dan niet wonderbaar dat deze dieren,,
die zoo weinig natuurlyke warmte in vergè-
lyking van andere bezitten , in verdooving
vallen, zoo ras deze geringe trap van inwendige
warmte , niet meer door de uitwendige
warmte der lucht onderfleunt wo r t, en dit
gebeurt wanneer dé Thermometer hietmeef
als tien o f e lf ‘graden , booven- het punt vair
vorH verheeyen is. Dit is , vervolgt de Heer;
de Bitfony de waare rede van de verdooving
dezer Dieren ? een oorzak die men- niet kenden
„ en? die zich over alle de Dieren uitbreid:
welke. gezecht worden.-,, geduurende. den? winter
te II aap en. Deze beroemde Schryver,
heeft hetzelye'inde Relmuizen, Egels en Vle-
dermuizen onderzocht; en fchoon hy geen
.gelegentheit gehad heefc om deze proef mede
'op de Marmeldieren te neemen , zoo heeft
men rede om te denken., dat zy mede koud
bloed, gelyk deze dieren hebben.; vermits zy,
gelyk de andere aan verdooving geduurende
den winter, onderworpen zyn.
Deze verdooving , duurt zoo lang, als de
oorzaak die dezelve te weeg brengt, en houd
met de koude op : eenige graaden warmte ,
boven de tien o f e lf:, zyn genoeg om dezelve
weder op te wekken ; en wanneer men
•hen, geduurende den winter, in een zeer
warme plaats'houd, ondergaan zy dezelve in
’t geheel niet: zy gaan en koomen, eeten en
flaapen*alleen van tyd tot tyd, gelyk alle andere
Dieren. Wanneer zy koude gevoelen,
zoo krimpen zy in een, om minder oppervlakte
aan de lucht bloot te Hellen , en be-
waaren zich dus een weinig warmte , hierom
vint men dezelve des winters in de holle hoornen
, èn reeten der muuren , die naar het
'Zuiden liggen, .zonder eenige beweeging,
op bladeren en mos. Men vat hen op , houd
hen vaH, -en Tolt hen , zonder dat z y zich
bèweegen o f uitrekken; niets is in Haat om
hen uit deezen Haat van bezwyming te trekken,
-als een zagte y en by trappen toenee-
mende warmte; zy flerven wanneer men hen 1
eensklaps by het vuur brengt; men moet dit
by trappen doen, om hen uit dezen Haat van
bezwyming te dóen herkoomen. Schoon zy
in dezen Haat j zonder eenige beweeging zyn,
de oogen -geflooten hebben , en van alle gebruik
der zinnen ontbloot fchynen, zoo hebben
zy echter gevoel van hevige fmerten ;
een wond, o f het branden doet hen een za?-,
mentrekkende beweeging maken , en een
kleine doffe fchreeuw gee.ven , die zy ver-
fcheide malen herhalen. De inwendige ge-
voeligheit is dus in weezen , zoo wel als de
werking van hot hart en de long. Echter is
het te denken, dat deze beweegïngen des lee-
■ vens met dezelve kracht, in dezen Haat van
verdooving, niet gefchieden, en met dezelve
kracht, niet werken als in den gewoonen Haat.
De omvloeijing gefchietwaarfchynelyk hf de
groote vaten;de ademhaling is zwak en langzaam,
p| uitvloeijingen zyn van zeer weinig
aanbelang; en de uitwerpingen niets, en zy
hebben in ’ t geheel geen uitWazeming. In
den herfH zyn zy by uitHek v e t , en zy zyn
zulk$ noch wanneer zy uit den Haat van verdooving
in de lente weder op Haan ; dezen
overvloed van vet is een inwendig voedzel,
dat genoeg is om hen te onderhouden , en
-om net geringe te vervullen dat zy door d e .
uitwazeming verliezen. Het is mogelyk
minder de langduungheit der koude als derzelver
geHrengheit die hen doet omkoo-
men. .
Vermits de koude de eenige oorzaak van
hunnen Haat van verdooving is , en dat zy
hier in niet geraken dan wanneer de gema-
tigthéit van do lucht, beneden de tien o f elf
graaden is , zoo gebeurt het dikwyls dat z y ,
•geduurende den winter , weder tot zich zel-
ven koomen ; want men heeft in dit jaarge-
tyde uuren, dagen, en zelfs eenige dagen achter
een, op welkéhet vocht van den Thermometer
tot twaalf, dertien o f veertien graades
ryH; geduurende dit zagte weder, koomen
de Relmuizen uit hunne hooien, om aas te'
zoeken ; o f liever voeden zy zich met de
voorraad die zy in den herfH verzamelen, en
in haare hooien byeen gebracht hebben.
De Bergrotten'zyn net geheele jaar door
v e t , en in den herfH noch vetter als in den
zomer: haar vleefch heeft veel overeen»»
ikomfl met dat van dé Indiaanfche Varkens;
■ en is weinig beeter als dat der water Rotten.
Deze Dieren maakten een gedeelte der wel-
1-uHige gaHmaalen van -de Romeinen uit ;
zy'voeden dezelve in meenigte op. Varro
geeft de wyze op , om de Relmuizen aan te
kweeken. Doch dezen fmaak wiert, volgens
het verhaal van Plinius , niet gevolgt; de
ZedemeeHers verbooden om dezelve op de
tafels te Rome, voor te dienen; om dat haar
vleefch te moeijelykomte verteeren is. Voor
P overige is de Relmuis alleen eetbaar ; de
'Groote Hazelmüis heeft Hecht vleefch, dat
•een 'onaangename reuk heeft.
De Relmuis heeft veel overeenkomH met
-het Eekhorentje, door haare natuurlyke ge-
woontens; zy woont gelyk d i t , in de Bos-
fchen , klimt tegen de boomen op , fpringt
van den een en tak op den anderen : dè eike-
len, hazelnooten, kaHanjes^ en andere wilde
vruchten , zyn derzelver gewoon voed-
’ z e l; zy eeten mede jonge vogeltjes die zy in
de neHen vinden: zy maken haare neHen van
mos, en drooge bladeren , in den Ham van
èen holle boom; zy vreezen de vochtigheit,
drinken weinig, en koomen zeldzaam op de
aarde. Z y verfchillen hier in van de Eekhorentjes
, dat deeze tam gemaakt konnen
worden, én de andere altoos wild blyveh.
C c c '2 De