ben omkleed, die naar de fchors van een Eikenboom
gelyken, men noemt haar de Slang
met fcbtlden als de Schildpad; zy kan haar
ftaart keepen, vouwen, en ’er mede geeflelen
in allerlei richdngeu , volgens haare begeerte
: de negende heeft een fchoone roode en
oranje-achtige kop, het overige van haar huit
is rosachtig: de tiende eindelyk, is een Zeeslang
, die op den kop met een zwarte plaat
gekroont is , zy heeft naby de kaak twee vleugeltjes,
die met hairen bezet zyn ; haar rug
is geelachtig , en met blaauw gevlakt; haar
buik heeft een bemorft blaauwe kleur , die
met geel gemengt is. Seba zecht, dat dit
foort van Slangen halfïlaehtig is , en dat zy
zoo wel op het land , als in het water lee-
ven.
3. De A me r i k aan sche Sl an g en .
Behalven eenige Slangen van welke wy op
haar plaats_gewach maaken , en die byzonde-
re naamen hebben , geeft Seba noch. negen
Slangen van dit Land op.
De eerfte word door de Beminnaaren der
Natuurlyke Hiftorie zeer begeert, en is door
de Natuurlyke Inwoonders van dit Land hoog
ge-eert; haar Haart is zeer hart, vaft, kort,
ipits, en in een gedrongen door de fchikking
der wervelbeenderen : haar kop gelykt naar
die van een Hond, de kleur van haare fchub-
ben is graauwachtig, en met vlakken by wy-
ze van oogen gevlakt, en zy hebben kaftanje-
kleurige Hippen. ,
Het tweede foort heeft een fchoone ver-
miljoen-kleur: het derde is op een zonderlinge
wys gevlakt; haare fchubben vormen fchee-
ve ruiten , en zyn in de gedaante van kleine
ketenen gefchikt die donker geel, en met
zwart gevlakt zyn ; deze Slangen kronkelen
zich gaarne om het zoogenaamt heilig hout,
dat men anders Gayac noemt, zy onthouden
zich op de boomen , o f in de holen der hoornen
, en befchadigen de Menfchen niet: zy
voeden zich met de dieren die zy verraflchen
konnen, en byzonder met Schildvarkens. De
Indianen reizen nooit zonder een van deze
Slangen by zich te hebben. Het vierde foort
is graauw gemarmert. Het vyfde word door
Seba, het Meefterfluk der Natuur genoemt,
om deszeifs zwarte flreepen , die met kleine
roodachtige Hippen gevlakt en bezaait z yn :
het zesde kruipt met den kop en Haart, der-
zelver fchubben zyn loodverwig, en hebben
halve ringen: het zevende is vry groot, der-
zelver oogen zyn klein , en worden even als
door een foort van fluyer befchermt; derzel-
ver geheele lichaam , uitgezondert de kop
fchynt uit fmalle ringen gevormt , die met
fchubben van verfchillende kleuren bezet zyn:
het achtfle is met kettingswyze flreepjes ver-
ziert , die een bleek-blaauwe kleur hebben:
het negende is mei wit, bruin en geel gemarmert.
Men vind , in den tweeden Thefaurus van
Seba^ de Befchryving van v y f en twintig andere
Slangen , die alleen onder de h a am van
Amerikaanfcbc Slangen betekent worden, onder
welke men veel Rotten -Eeters ónder-
fcheid. De Vader Labat zecht, dat hy ’er
vier en zeventig gedood heeft, die in zes ei-
jeren bevat waren : zoo dit waar is , zoo is
het een bewys dat deze dieren op een verbazende
wys in Amerika vermeenigtvuldigen,
en dat zy het land bedekken , o f Onbewoonbaar
maaken zouden, zoo zy elkanderen niet
verdelgden.; De Colubers- die men'Courefes
op Martenique noemt, en die geen vergiftige
Hangen zyn, be-oor logen haar opeenwree-
de wyze , .en verflinden ’er zoo veel van als
zy verraflchen konnen : de Menfchen ver-
fc-hoonen haar mede niet,en de Mieren doen
’er een groot getal van omkoomen , met haare
oogen te verflinden.
4. De A rabische S la ng en. Seba
haalt ’er vier verfchillende foorten van aan:
het eerfte is bruin en met zwart ge vlamt: het
tweede met zwarte oogen op een blaauwe
grond gevlakt, dit Dier is by uitneememheit
fchoon, zoo wel om deszelfs fchoone kleuren
, als om zyne flangswyze vlakken : het
derde is zeegroenachtig blaauw, en met zwart
en groen gevlakt: zyn Haart is Homp: het
heeft op de nek twee roode vlakken, zyn bek
is met zeer dunne tanden bezet. Het vierde
is met goudkleurige vlakken gefpikkelt, welke
ketenswys gefchikt zyn.
De A rmenische Sl an g . Haar
vel is gelyk de vederen der Patryzen gefpikkelt.
6. De B r a z i l i a ans che’ Slangen.
Seba haalt ’er v y f foorten van aan. Het eerfle
is olyfkleurig en met zwart gefpikkelt,
haar lichaam is dun, en haar Haart Ipits-, zy
voed zich met Vogelen. Het tweede heeft
een Hondskop : zy is afchverwig ’ t geen met
geel gemengt is ; zy (leeft behalven dit een
kaftanjebruine flreep , die kronkelent langs
den rug lo opt: het derde is' wit en zw art,
rood en jonquilje kleurig; hare opgen zyn fchit-
terent; haar hals naakt; zy heeft kleine tanden
, en een fpitze ftaart. Het vierde heeft
een porphyr.kleur: haar kop is breed, enden
opflag van haare oogen is zeer woeft : deze
Slang is zeer zeldzaam. Het vyfde foort heeft
eene uitnéemen.de fchoonheit, en is prachtig
verflert: zy is • met roode, oranje, zwarte,
en witte vlakken en vlammen van kaftanje-
bruin gefchaduuWt, die een der rykfte fiera-
den vormen : dit Dier heeft een zwartachtige
vlak op den kop die de gedaante van een Pyl
heeft: haare tanden zyn achterwaarts om gekromd
. ■/'
7. De C h in e e s «;he S l a n g : zyis ros,
en met rofle vlakken gefpikkelt, en haar kop
i$ geelachtig.
S. De D a r m s w y z è S l a n g . Zie
Slang v a n G u i n e e '. G
9. De D ikbejkkige Sl ang . Men vind
deze in het oude- Beotiën, ’c geen thans Stra~
mulipe genoemt word; haar bek is wyd, haare
lippen zyn breed , dik, en even als gejas-
pift ; haar opflag heeft iets aflchuuwelyks ;
haar ftaart is met breede ringen geringt.
10. De G eme ene D ui ts che S l ang .
De fchubben van haar rug zyn blaauwacbtig
en met zwart geflippelt, gelyk mede die van
den buik: deze Slang heefc een geele kraag,
en de fchubben van den kop breed , en bruin-
achtig, en kléine tanden.
11. De G em e e n z am e S l a n g , Serpent,
manfuefabtus . Men geeft deze o aam aan
zekere groene Colubers van Indiën , die men
’er in de velden vind , en niet meer als de
dikte van een-duim hebben. Men maakt haar
in een ton o f iets diergelyks, een foort van
klein bed op welk zy ruften , en ’er niet uit
koomen voor dat den honger haar dringt; zy
kruipen alsdan op den fchouwder van haaren
Meelter, en bewyzen hem duizent liefkoo-
zingen, met zich kringswys te kronkelen , én
de gedaante van een rad na te bootzen; en
wanneer men haar eeten geeft, zoo keeren
zy naar haar nefl te,,rug , eh gaan weder. leggen
llaapen. QRuifch')* Wy hebben dezelve
genieenzamheit in een witachtige Coluber gezien
, die indiervoegen haar Meeflres aan->
kleefde , dat zy langs haare beenen en armen
II. D eel. °
opklöm , en op-haaren boezem ging leggen
flapen. Wy hebben haar mede gezien , in
een klein vaartuig op de Rivier de Seine zyn-
de, het vaartuig volgen, waar in haare Mee-
ftres was , die haar voorbedachtelyk in het
water geworpen had: maar wanneer de vloed
begon op te koomen , verdween z y , en men
verloor haar,, tot groot verdriet van haar
Meeflres. Deze Coluber , kwam zich des
winters by het vuur warmen.
12.- De G e t yg e r d e S l ang . Men
vind deze op het Eiland Baly , ’t geen ten
Ooften van Java lecht ; haare fchubben hebben
een Saffraan-kléur, die met bruin en wit
gefpikkelt is ; die van den buik zyn olyfver-
wig; haar kop is treurig bruin,en haar ftaart
eindigt in een zeer fcherpe punt.
13. De G e v l eu g e l d e S l a n g , Serpens
Alatus : men vind Slangen van dit foort in
Florida ,: die zoo wel van vleugelen voorzien
zyn , dat zy zich van de aarde konnen
opheffen en vliegen, Vesputius , die door
Amerika gereift heeft, verzekert dat hy Vis-
fchers in dat Land ontmoet heefc welke zich
met dezegevleugelde flangen voeden, wanneer
zy op den roofter gebraden waren, en hy zecht
dathyhaarin hunne hutten öm den hals enpo-
ten vaftgebonden zach , om dat zy niemand
befchadigen zouden. Dit verhaal doet ons
deze gevleugelde Slangen, als een foort van
Haagdiflen befchouwen. Artus verhaalt, volgens
het geene hem van de Negers gezechtis,
dat men op de Goudkuft gevleugelde Slangen
z ie t , die een zeer lange ftaart hebben,
en. wier tanden zoo fnydende zyn , dat zy
het Vee verflinden konnen: haar kleur is een
mengeling van blaauw en groen :’ zy worden
door de Negers voor Huisgoden gehouden.
14, De H ol land s che S l a n g . Men
vind deze in meenigce in de heiden, o f op de
vochtige en moerasnige plaatzen van Holland:
Weft-Friesland is vooral vruchtbaar in Slangen
van dit foort! men vangt ’er een meenig-
te in de maand April ; haar huit is zeer bevallig
, zy is kaftanje kleurig , en met bruin
gefpikkelt ; de fchubben van den buik trekken
op bet roodachtige: na dat men haar van
haare huit ontbloot heeft, zoo gebruikt men
haar tot het zamenftei van Vcrfcheide geneesmiddelen.
V v v