tg. Dé It a l i a a n s ghe Sl a n g : dit is
dé Slang Van de heuvels van het Gebied van
Padüa ; zy is helder bruin , en ïnet rood 5
bruin , en blëek geel gefpikkelt, zy gelykt
naar de Hollandfche Slang.
16. De L ö ü ï s'ia a n s c ü e S l a n g e n .
Men Vind haar in groote meenigte* in dat Land;
zy gèlyken naar dé Fr an fiche Colubers : zy
rechten groote vetwoeftingen in de hoenderhokken
aan,, in welke zy de eijeren en kuikens
verÏÏinden.
17. De L y b ïs Che S l a n g . Zy is wit
eii ïnet Zwarte vlakken gefprênkelt: zy is lang,
haar Haart is zwartachtig, en zy aait op Vogelen
en andere Dieren.
18. De O o s t e r sc h e S la n g . Haar
lichaam is zes voeten lang en langer, en twee
en een halve duim dik ; haare fchubben zyn
met Verichillende róodê kleuren , by wyze
van fcheeve ruiten gevlakt, en even als linten
geflreept: zy hééft een halsband van een
fchóone roode kleur,en haar kop is metflef*
ke citroenkleUrige fchubben bedekt: men heeft
een föort waar van de Haart in een punt ein*
digt, die alzoo fcherp als een naald is.
19. De P e r u v ia a n s c h e S l a n g en .
Seba bèfchryft ’er vyf foorten van die vry
bevallig gevlakt zyn: het eèrHe föort verdelgt
die Torren wier gehommel onverdraaglyk
is : het derde heeft fpitze tanden aan het midden
van den kop , de Slangen van dit foort
maaken een zoo welluident geluit als eenige
kleine Vogeltjes. Het vyfde foort is een
Slang, die een donkere ring om den hals
heeft.
20. De R a t e l s l a n g ,^/« dit woord.
21. De R o t - S la n g . Men geeft haar
dezen naam, om dat het deel dat zy gebeeten
heeft, onmiddelyk r o t , en heevige fmerten
veroorzaakt. Deze Slang heeft een breede
kop , een fmalle hals , een dikke buik , en
een .kromme Haart : zy gaat fchuins , op de
wyze der Krabben voort: zy heeft vlakken
die van elkanderen onderfcheiden , gemen-
g e lt, en glad zyn : men zou haare huit voor
een tapyt aanzien.
22. De Se v i l i a a n s c h e Sl a n g : deze
is zeer fchoon en is van een geheel-bevallig
Étanzieti : haare huit is zeer glad , fchoon
zy met witte en zwarte fchubben verzien is •
de dwars fchubben} van den buik zyn bleek
geel.
23. De Si A m s cN è S l a n g en . Men
heelt ’er van allerlei kleuren in dat Land :
eenige derzelve zyn meer als twintig voeten
lang, efi een en een halve voet in middellyn;
hoe grooter zy z yn , hoe minder zy vergiftigt
zyn. Seba haalt ’ér vier foorten van aan: het
eerHe fchynt een foort van Hoornflang te zyn.
Zie dit woord. Men vind deze Slang meede
in de nabuurfchap van Groot Cairo, maarzy
is niet meer als v y f voeten lang : de- tweede
heeft witte en zwarte ringen : de derde heeft
een zéér zagtaaidig gelaat, haare fchubben
zyn witachtig en met zwarte ringen geHreept:
dé vierde word Sybilla in Siam genoemt; deze
Slang word door de Iftwoonders als een
goed voorteeken befchóuwt: haar klein geel
lichaam is met dunne en blinkende fchubben
bedekt.
24. De Sla ng en v an de A n t i l li -
sche E i l a n d e n : men heeft ’er drie ön-
derfcheiden foorten, die zeldzaam gevaar-
lyk zyn : die van het eerHe zyn twee voeten
lang , en hebben omtrent de dikte van den
duim. Deze Slangen ontvluchten de Men-
fchen; en de Inwoonders vertrappen hen met
naakte voeten, zonder dat zy hen eenig kwaad
toebrengen; zy nêemen haar mede in de handen
, zonder eenig gevaar van gebeeten te zullen
worden. Die van het twèede foort zyn
geel en zwart; zy zyn een half voet lang, en-
haar aanzien is verfchrikkelyk; zy onthouden
zich op de bergachtige , He en achtige en dorre
plaatzen: men bedient zich van haare vellen
tot draagbanden, die volmaaktelyk fchoon
zyn: de laatHe zyn geheel zwart, veel dikker
en langer als de twee voorige foorten ; zy
vervolgen die geene hardnekkig die haar aantallen
, en voeden zich met kléine Haagdis-
fchen, Vogeltjes en Kikvorfch'en.
25. De S lan g van de B e r b ie s j e s .
Haare huit heeft een vermiljoen kleur, zy is
met roode Hreepen verfiert, die met witachtige
Hippen gefpikkelt zyn.
26. De S lan gen van het E iland
C y l on. Seba telt ’ er achticn foorten. van
op , onder welke men eenig'e oriderfcheid,
wier rok prachtig verfiert is , vooral die gene,
ne. die men Carowalo noemt, en die geheel
vlamt is-; zy koomt niet buiten de puinhoo-
pen, als om op de Vliegen , Slakken, en andere*
InfeHen te aafen: die van het zesde föort
zyn zoo luifierryk dat haar geheele lichaam
fchynt te glinfieren. Die van het zevende
maken een aanmerkelykgefchuiffel als iemand
voorby haar gaat : die van het negepde zyn
ros; de Cingalezen laten deze in hunne woningen
koomen , om dat zy geen nadeel, toebrengen
: die van het tiende fo o r t, worden
Kruisgangen genoemt, om dat haare zwarte
vlakken zich op een witte huit. kruiflen : die
van het elfde zyn de Rotanges der' Indianen:
die van het twaalfde zyn met rood- gefpikkelt,
dit zyn dq Javaas-Epeba der Cingalezen.
die van Het zeventiende worden Berg-
Rotten-Eeters bygenaamt, zy overtreffen de
Katten in béhendigheit, om deze Dieren te
vangen; zy voeden zich medé met Haagdiflen
én Kikvorfchen : die van' het achtiende hebben
fchubben die zoo zwart als ebbenhout,
en met witte Hippen gefpikkelt zyn ; zy hebben
even als een fnoer paarlen. om het voorhoofd,
en haar rug, is met witte bloemen bezaait,
die rooswys ge vormt zyn. Seba zecht,
dat;men deze Slangen de naam zou konnen
geeven van Slangen die met een koftbaar rouwgewaad
bekleed zyn.
27. De Sl an g en van h e t K oning-
ryk D am e l . Deze Dieren zyn zeer gemeen
in deze Land (treek van WeHelyk Afrika./.
Men heeft ’er onder die zeer groot, en
wier beeten zeer gevaarlyk zyn : echter durven
de Negers haar niet uit hunne hutten weerennen
wanneer zy ’er door gebeeten worden
flróoij en zy aan Honds Buspoeder op de
wond , ’ t geen zy in brand fleeken ; want
zoo zy dit maar een geringe tyd uitflellen,
zoo gaat het vergift in de edele deelen over,
en word van den dood ge volgt. De Negers
trachten deze .Slangen door eenige middelen
te bevredigen. De Cerces> een ander Volk
der Negers , vangen haar in flrikken om ze
te eeten, want haar vleefch fchynt zeer goed
te zyn: eenige zyn vyftien en twintig voeten
lang , en befiaan een halve voet in middellyn:
men heeft ’er die geheel groen zyn : andere
zyn zwart, en met fchoone kleuren gevlakt
en gegolft: de Arenden verdelgen ’er
een -groot getal van. Men heefc.in dit Land
noch Water-Slangen van een wanfebaapen
grootte, vooral in de Rivieren Canobury en
XUanza ; de Negers dooden deze Slangen niet
dan wanneer zy zeer veel gegeeten hebben,
want zy konnen zich alsdan niet verdeedi-
gen: zy eeten haar vleefch gebraden.*
. 28. De Slang v a n St. D omingo.
Deze heeft veel o vereen komfl met die van de
Antillifche Eilanden ; zy heeft de dikte van
een arm , en is twaalf voeten lang; zy valt
dé' Hoenderen gewoonelyk aan , om welke
zy zich in een oogenblik Hrengelt, en verworgt
hen zonder hen te Heeken o f té byten,
en maar alleen met ze te drukken, vervolgens
zwelgt zy hen door, zonder ze te kaauwen.
29* De S l a n g e n v a n .het E i l an d
C a ï e n n e . Barrere telt ’er twee foorten
van op. Die van het eerHe zyn 'Tweehoofdige
Slangen : die van het tweede zyn Ratel o f
Bel flanken, van wejke wy op het woord Rat
e l s l an g gefprooken hebben. Marcgra-
ve zecht , dat dezen Ratel zoo veel Hukken
heeft als de. Slang jaaren oud is : quot annos
Serpens , tot habet partes crepitaculum boe:
het is een eigenfehap van deze Slang, wanneer
zy byt, dat zyb e zw ym ten op de plaats
leggen blyft. Die van het derde is de Bri-
guacu der Braziljanen, en de Ikrriou van de
Cayenners, de vierde is de Egel-Slang.: deze
is v y f o f zes voeten lang, en haare beet is
doodelyk : de vyfde is de Caninana , zie dit
woord: de zesde is een kleine geele Slang,
met ringswyze Hreepen : de zevende is een
groote Slang die met rood , wit en zwart gevlakt
is : de achtHe is de Araouai der Cayenners
: de negende is een kleine roode Slang;
en de tiende een foort van Aspic die met rood,
wit en zwart gevlakt is.
• 3p. De S la ng van de G oü d-K us t .
Dit is een foort van Hoorn-Slang , die niet
alleen de böflchen , maar zelfs de hutten
der Negers onveilig maakt; zie H o o rn -
S l an g.
31. De Sl a n g v an G u a d a l o u p e :
de huit van deze is geel en in het ronde met
rofie, Hreepen omringt: zymeeft een boogs--
wyze Hreep op den kop; de Haart is met witte
en rofie banden geringe, die netswys ge-
vormt zyn : dit Dier kruipt met een onge.-
meene fnelheit voort , en laat een zoete en
aangename reuk achter zich.
32. De S l a n g v a n G u in e e . Seba
beichryft ’er zes foorten van ; die van het
V v v 2 eerHe -