Tyden in welke men RJbinoceroJfen in Europa
gezien heeft; en welke gebruiken men van
" den Hoorn , het Bloed, en het Fel
van deze. Dieren, maakt.
Dion zecht, dat de Keizer A u g u s t u s ,
na dat hy C l e o p a t r a overwonnen had,
voor de eerfte maal een Rhinoceros , by zy-
nen zegen praal, te Rome , deet verfchynen.
Plinius, die beter in de Romeinfche Hifto-
rie ervaren was, verzekert dat het den .groeten
Pompejus was , die het eerfte het Schouw-
ïpel van een diergelyk Dier, aan de Romein
neh gaf. In -’t vervolg deed men hen dikwyls
in de Schouwfpeelen verfchynen : het Rq-
meinfche Volk fchepte Igroot behagen om.
hen te behouwen, zoo wel in den tyd wanneer
men hen niét liet vechten, geen een
onfchuldig fchouwfpel was, en ’ t geen veel
behaaggelyker voor lieden van eenen-zagteri
en menfehelyken aart is , om dat het zonder
bloedftomng gefchied; } als wanneer zy met
de Olyphanten , Be eren , Stieren, o f zelfs ,
mét de Worftélaars ftreeden: eindelyk, Aug
u s t u s verfchafte het Volk meenigmaalen
diergelyke vermaken. Ondej; D omitianüs
zach men dikwyls Rhinoceroflen met Sderen.
vechten ; en Martialis zecht, dat geemdi^H
met meer verwóedheit en kracht iri hetftrya-
perk ftreed: deze Schryver voegt ’er nochby-
dat de Rhinoceros moeijelyk tot gramfehap
te brengen is , maar dat wanneer hy eens verwoed
word, niets aldan verfchrikkelyker is:
men heeft gezien, zecht h y , dat dit dier een
Beer met zyné twee hoornen opnam, en hem
met veel gemak in de lucht wierp. Wanneer
men de w y f je§ Rhinoceros met oplettenheit
befchouwden , die men in het jaar 1748 in
Europa zien lie t , zoo kan men gemakkelyk
befpeuren dat de mannetjes Rhinoceros, met
den kop naar den rechten fchouwder te kee-
ren , zich van de twee hoornen bedienen kan
die hy zon^tyds heeft, én dat het zelfs in dezen
Hand is , dat hy alle zyne krachten, even
als nreen fteunpunt, vereenigt. Men zach
mede noch twee Rhinoceroflen in Rome ,
onder de regeering van A ntónyn den God-
vruchtigen; maar zedert het verval van het
Roomfche Keizerryk , zach men ’er geen in
Europa voor het jaar 1515, wanneer ’er een
naar Liflabon overgebracht wierd ; na dien
tyd heeft men ’er noch verfcheide naar Portugal
en Spanje overgevoert; maar men zach
’er waarfch^nelyk geen in Vrankeryk , voor
het jaar 1748, wanneer men ’er een inParyg
zien lie t; deze was door een Hollands Scheeps-
Kapitein , naar dit Land overgebracht, men
voerde hem-vervolgens naap Duitfchland, en
eindelyk naar Vrankeryk. ;Om hem te land
te vervoeren , had men een foort van overdekte
wagen vervaardigt , voor welke men
pp kwade wecgeri , zelfs twintig Paarden
fpannen moeit. Om het yerfchil der Kuro-
pifche luchtftreek , met die van zyn geboor-
te-land, gebruikte men de voorzorg, om heni
dikwyls met traan te befmeeren , ten einde
te beletten dat zyn hult niet hard wierd, en
barfte.
Men w il, dat de mannetjes Rhinoceroflen
een kleine hoorn op den rug, aan den rechter
fchouder 'hebben: hoe het ook zyn mag,
het is waar dat de hoorn die op hunnen neus
geplaatft is , helder aan dpszelfs voetfteun,
en zwartachtig' bruin , gelyk zyn huit, aan
het boven gedeelte is ; hy is niet volkoomen
rond, maar een weinig plat gedrukt aan de
zyden ; hy is zeer d ik , en een, weinig naar
den kop omgekromt , en zeer hart; "die der
w y f je s , is veel dikker en langer ; deze heeft
zómtyds méér als twee en, een halve voet'leng-
te , wanneer men van den wortel af meet,
en negen o f tien duimen middellyn op dezelve
plaats : voor ’t overige , verfchillen de
hoornen, volgens den ouderdom der Rhino-
cer.olfen: wy bezi tten een zeer fchöone, wiens
kleur graauw bruin is ;, en fchoon ’er een fluit
van dén punt afgenomen is , zoóheefphyechter
noch de lengte van twee en twintig duimen,
en beflaat zeven duimen middellyn aan
deszelfs voetfteun.
D e ’hoornen dei* Rhinoceroflèn - wierden
zeer hoog by de Romeinen gefchat-: een ie-
* der weet dat zy de welluft der badftoven tot
een hoógen trap , van buitenfpoorigheic gebracht
hadden: de Vrouwen hadden in dezelve
vaazen met tuiten , die met welriekende
oliën gevult waren tot gebruik van. dié geen e,
die zich baadden. Deze vaazen waren, by de
Vorften , en vermogende Lieden , hoornen
van Rhinoceroflen , die inwendig behendig
uïtgehoït, en uitwendig konftig bearbeid waren.
De-Arabiefche en Oofterfche Schryve-
ren verhaalen veel verdichtzelen van. dit foort
van hoorn ; zy willen , dat wanneer hy in
twee deelen gefcheiden is , men ’er duizent
vertooningeh in ziet , waar van de eene won-
derlyker vals de andere is , als Menfchen ,
.Vogelen, Dieren, enz., ’ t geen de reden is,
too zy zeggen’, dat de Chineefch® en Indi-
aanfche Vorften, ’er hunne draagbanden en
troonen mede verzieren: men maakt ’er mede
halsbanden en meshechten tot gebruik van
de Indiaanfche Koningen van , die zich altoos
aan tafel van deze mefled bedienen" ; zy
kopen hen tot een zeer hooge prys, om dat
zy gelooven dat dezen hoorn begint te zwee-
ten, wanneer hémeenig vergift nadert; en
dat wanneer men in een drinkbeker van. dezen
.hoorn goede wyn giet-, men dezelve op-
ftaande voet ziet opbruiflehen , én borlen.
Kolbe heeftpnbefchroomt durven verzekeren
dat hy ooggetuige % van een diergelyk ver-
fchynzel ge weeft is. I
Een der redenen die thans dezen hoorn to t '
een hooge prys doet verkoppen, en zelfs in
de Indiën, -is zyne ongemeen« hardheit, welke
oorzaak is, dat men ’er fny werk van maakt,
ï geen de;gróotfte -fchoonheit en duurzaam-
heit bezit. Het verdichtzel dat dit beeldwerk
natuurlyk aan den hoörn van den Rhinoceros
is, gevoegt by zyne eigenfehap om te zwee-
ten., of in twee deèlen te fplyten , wanneer
hem vergift,nadert, is . uit Indiën in Europa
pvergebracht. Men weet dat Paus Clemens
de Vilde , een Rhinoceros - hoorn - .aan den
Koning van Vrankeryk tot een gefchenk zond,
m de vooronderftelling, dat hy hem een zeer
koltbaar ftuk vereerde : dé Venetianen kochten
’er in dien tyd een-tot een zeer hooge prys
van een Jood ; en Paulus fovius verhaalt,
dattoendeFranfchen het Paleis van den Groot
Hertog van Toskanen plonderden, z y ’ereen
fcha,t in vonden , deze heftond in den hoorn
van een Rhinoceros. Thans nu men dit
vooroordeel in Europa begint af te leggen,
ziet men deze hoornen alleen als- zeldzaamheden
in de Kabinetten der Liefhebberen :
men verkoopt dezelve noch tot hondert'kro-
ïien het ftuk, in Indiën. Verfcheide bewoonden
van de Kaap de Goede Hoop , bezitten
drinkbekers van deze hoornen; men heeft’er
die zeer fraai_ in goud o f zilver gevat zyn,
HeDraaijers die deze vaten vervaardigen, verzamelen
de affchaafzelen met de uiterfte zorg-
yuldigheit,: men gelooft dat zy by uitftek
nuttig tégens de ftuiptrekkingen , flaauwtens
en veel andere kwalen zyn.
Het bloed van dit Dier word mede zeer
oogaan de Ka ap se Goede Hoop gefchat.
e Europeanen die het verfch bekoomen
onnen, doen het in een darm van .een Rhi-
°TTroA ’ en ReHen het voor de zpnneftra-
D e el , 1
len bloot", om het te doen droogen : men
zecht, dat dit een byzonder geneesmiddel is
tegens de verftoppingen, en om de inwendige
wonden te doen lluicen : men neemt het
met «en glas wyn o f met een kop thee o f
koffy in. Men verzekert dat dit geneesmiddel
mede nuttig is om de kolykpynen te ftil-
ien , de bloedvloed te ftempen , en om de
maandftonden der vrouwen te bevorderen,
’ c geen twee tegenftrydige uitwerkzelen zyn,
zoo als Redt zeer wel aanmerkt.
De Indiaanfche Mooren , zecht Bontius,
eeten het vleefch der jónge Rhinoceroflen
met veel fmaak ; maar wanneer deze dieren
oud zyn , zoo is het zoo hart en taai, dat
men goede tanden moet hebben om her té
konnen vermalen. De Indianen maken in
de Geneeskonft gebruik van het vel, van den
hoorn; de nagelen, het bloed, het vleefch,
den drek, de pis , en in *t algemeen van alles
wat van den Rhinoceros koomt: men bereid
’ér vlugge geneesmiddelen van, die door
de Indianen en Abyflyniers voor tegengiften
van een byzondere kracht tegens het vergift
gehouden worden; zy"zyn van het zelfde
gebruik in’ hunne Gene eskon ft ais den The-
riakel in de onze. Het afkookzel van de huit
van dit Dier, drie dagen achter den anderen
ingenomen zynde, geneeft, zoo men zecht,
de af keer van fpys , ’t zy deze door zwak-
heit der pmag , o f door een andere oorzaak
te weeg gebracht word: deze huit is zoo hart
dat de Indianen en Abyflyniers ’er zich van
b'edienen om ’er krygsrokken, borftfehilden,
fchilden, en zelfs ploeg-yzers van te maken:
dezè borftfehilden zyn veel ligter en ge makke!
yker als de onze ; zy zyn tegens deians-
feh en vüur-roers beftant; eindelyk, men
had voormaals in Rome geen beeter Lycium,
als die* in Iedere zakken van het vel der Rhinoceroflen
overgebragt wierd. Karei Bergan
zecht, dat den drek van dit Dier byïïa op dezelve
wys- als die der Paarden ge vormt is , ■
en dat de Tuinlieden van die Landen,-dezelve
hooger als die van-eenigarider Dier, fc-hat-
ten.W
at de Reem o f Rem betreft, die door ee-
nige Rhinoceros génoemt is , men weet niet
recht , welk Dier door dezen Hebreeuwfehen
naam betekent word ,, en die veelal door het
woord Eenhoorn vertaalt word. Men heeft
mede oneigtndyk de naam van Stier, o f O
van Ethiopiën , aan den Rhinoceros gegee-
vén: het fcjiynt mede noclidat de Abada, en
E e e dea