als V lie r ; het fap van hare bladeren verandert
de kleur van het blaauwe papier niet,
maar dat der bloemen doet het rood worden*
Het Wild-Vlafch is oploflende , en verzagt
op een byzondere wyze de fmerten der fpee-
nen. Lenige Kruidkundigen hebben het de
naam van Urinalis gegeven , om dat het zeer
pisdryvende is : eenige Lieden leggen deze
Plant in de fchoenen| onder de voetzool,
era de derden-daagfche koorts te verdoven*
■
W I L D Z W Y N , Jper. W y zullen *in
dit artikel de hiftorie van het Wild ~ Zwyn,
die van het Siamfche Varken, en van het ge-
meene Varken o f Zwyn verëénigen, om dat
z y met elkanderen maar een eenig foort uitmaken.
Het eene is een wild Dier , en de
twee andgre zyn tamme Dieren , en fchoon
zy door eenige uitwendge kentekenen , en
mogelyk méde door eenige gewoontens ver-
fchillen , zoo zyn deze verfcheidenheden
echter niet wézentlyk : zy zyn alleen betrek-
kelyk tot hunnen ftaat; hunnen aart is zelfs
niet aanmerkelyk verandert; eindelyk , zy
brengen met elkanderen Dieren voo rt, die
weder voortteelen konnen : dit kenmerk ,
maakt de eenheit en ftandvaftigheit van het
looft uit.
Deze Dieren bezitten byzonderheden, die
hen eigen en byzonder zyn: zy zyn een foort
van uitzondering , ten opzichten van twee
algemeene regelen van de Natuur; deze zyn,
dat hoe grooter de Dieren zyn , hoe minder
zy voortbrengen, en dat de Fiffpedês, die gene
onder alle de Dieren zyn , die het grootfte
getal jongen werpen. Het Varken , fchoon
vaneen geftakezynde die verre bovedeklein-
fte verheven is , brengt echter meer voort als
een' der FiJJipedes o f andere Dieren ; door
deze vruchtbaarheit , zoo wel als door de
vorm van de zaadballen o f eijerhuizen van
dè Z o g , fchynt zy zelfs het uit-einde van de
leven tbaren de foorten uit te maken, en de
eijerbarende foorten te naderen.
Zie hier noch een andere byzonderheit.
Het vet van het Zwyn verfchilt van dat van
byna alle viervoetige Dieren , niex alleen
door deszelfs zejfftandigheit en hóedanigheit,
maar noch doof' de plaats die het in het lichaam
van het Dier beftaat. Het vet van de
Menfch, en der Dieren'die geen fmeer hebben,
gelyk de Hond, het Paard, en z ., is
vry gelyk met het vleefch gemengt. Het
fmeer is , . in den Ram Bok , H e r t, enz.
alleen aan het uit-einde van het vleefch ge-
plaacft; maar het fpek Van het Zwyn , f i S
noch met het vleefch vermengt, noch aan^de
uit-eindens by een vergadert: het bedekt die
Dier geheel, en vormt een dikke laag ,• die
van het vel en vleefch, önderfcheiden is
en ’er tuflehen voortloopt : het Zwyn heeft
dit met den Walvifch , en andere Dieren
van het foort der W alviflehén , gemeen
wier vet niets anders als een foort van fpek
is , ’t geen ten naaften b y , dezelve zelf-
ftandigheit als dat van het Zwyn heeft, maar
veel olieachtiger is.
Plet is noch een andere zonderlingheit, en
die niet minder groot als de andere is , dat
het- Zwyn geen van zyne eerfte tanden
-verlieft: zy groeijen zelfs gedurende dége-
heele leeftyd van dit Dier. Het heeft zes
tanden in het voorfte gedeelte van de onderkaak,
’t geen feherpe fnytanden zyn : • het
heeft mede in de opperkaak zës tanden , die
’er tegens over Haan ; maar tegens het gene
gewonelyk plaatft heeft, zoo zyn zy , in
plaats van feherpe fnytanden te zyn , gelyk
die van de onderkaak, lange, kegelvormige,
en j aan de punt afgeknotte tanden.
Men heeft geen Dieren als alleen de Wil-
de-Zwynen, en twee o f drie andere foorten,
gelyk de Olyphant en Zee-Koe die flagtan-
den hebben. In de Wilde-Zwynen èn'mannetjes
Varkens , krommen zy zich in gedeel-
tens van cirkels , en zyn plat en fnydende.
De Heer de Buffon heeft ’ër gezien die negen
o f tien duimen lang waren : zy zyn zeer
diep in de tandkaflen geplaatft , en zy hebben
mede, gelyk die van de Olyphanten een
holligheit aan hun boven uit-einde; maar
de Olyphanten en Zeê-Koeyen hebben geen
flagtanden als in de opperkaak ; hen ontbree-
ken zelfs hondstanden in de onderkaak; in
plaats dat de mannetjes Varkens en Wilde
Zwynen ’er in beide kaken hebben ; èn dié van
de onderkaak zyn' veel nuttiger aan het Dier:
zy zyn mede gevaarlyker, want het is met de
onderfte flagtanden , dat het Wild Zwyn,,
kwetft.
De Zeug, het wyfje van het Wild Zwyn
en het gefneden Varken , hebben mede deze
vier hondstanden in de onderkaak; maar zy
groeijen veel minder als dié van het mannetje
, en fteekèn byna in ’t geheel niet buitenwaarts
uit. Het Wild Zwyn heeft veel
grooter flagtanden, een fterker muil, en.een
langer kop als het tamme Varken : het heeft
mede dikker pooten , de nagelen verder van
elkanelkanderen
verwydert, en altoos zwart hair.
Onder alle de viervoetige Dieren, zecht
de Heer .de Buffon ^ fchynt het Zwyn het
beeftachtigfte Dier te «zyn ; de onvolmaaktheden
van deszelfs gedaante fchynen op zy-
nen aart invloed te hebben ; alle deszelfs
gewoontens zyn plomp ; zyn fmaak ftrekt'
tot onreinheden; alle zyne gewaarwordingen
bepalen zich aan een verwoede geilheit., en
aan een beeftachtige zwelgzucht, die het alles
zonder onderfcheid doet verflinden wat
het ontmoet, en zelfs zyn eigen jongen , op
hét ogenblik dat zy gebqren worden.
De verflindzucht van dit D ie r , hangt
waarfchynelyk van de behoefte a f , waar in
het geftadig i s , om de groote uitgeftrekthêit
van zyn maag op te vulleu; en de grofheit
van zyne luften , van de plompheit van de
zin des gevoel en fmaak. De ruuwheit van
het hair, de hardheit der huit, en de dikheit
van het fp ek , veroorzaken dat deze Dieren
weinig aandoening van de flagen hebben :
men heeft gezien dat ’er Muizen zich op hunne
huit plaatften , en hun vel en fpek afknaagden
, zonder dat zy ’er gevoel van fche-
nen te hebben. Z y hebben dus een Romp
gevoel , en een fmaak die alzoo grof als het
gevoel is. Hunne andere zintuigen zyn goed:
de Jagers zyn niet onbewuft dat de Wilde
Zwynen van verre zeer fcherp zien , hooren
en rieken, vermits zy verplicht zyn, om hen
te verraflehen , hen in ftilheit des nachts af
te wachten , en zich boven den wind te
plaatzen , om de uitvloeijingen voor hunnen
reuk te_verbergen , die zy op* éfen grooten af-
ftand ontdekken , en altoos zoo fterk, dat
fcy op hun voetfpoor te rug keeren.
Deze onvolmaaktheit in de zinnen van den
fmaak en hét gevoel , word nóch door ver»
fcheide ziektens vermeerdert: te weeten ,
wanneer zy door dè’. luizen gekwek worden,
koude zinkingen hebben, o f aan -de ongemakken
in de k e e l, den hoeft , o f buikloop onderhevig
te zyn. Maar hunne voornaamftè
ziekte is die gene , die'hen melaatfch doet
worden; dat is te zeggen, byna volftrektgevoelloos
, en van welke men mogelyk de
eerfte oorzaak minder in het zamenweefzel
van het vleefch o f van de huit van dit Dier
zoeken moet, dan wel in zyne natuurlyke
onreinheid , en in de verderving die uit de
befmette voedZels ontftaan moet , met wel-
ke het zich zomtyds opvult; want het Wild
Zwyn dat diergelyke onreinheden niet verbind
, en het geen zich gewonelyk met zadeü,
vruchten , eikels en wortelen voed-, is
aan deze kwaal niet onderhevig,, als mede
de jonge Biggen n ie t, zoo lang zy zuigen.
Men koomt haar mede niet v o o r , ' als met
de hokken der,tamme Varkens zinnelyk te
houden , en hen een overvloed van gezond
voedzel te geven. Hun vleefch verkrygt zelfs
een uitnemende fmaak, en hun fpek word
hard en breukig , wanneer men hen , gelyk
ik zulks in het werk heb zien ftellen, zecht
de Heer De Buffon, veertien dagen o f drie
weeken in een geplavyde en altoos zinnelyke
fta l, zonder ftroo , opfluit, en hen alsdan
geen ander voedzel als droog en zuiver koren
geeft, en hen zeldzaam laat drinken;
Men verkieft hier toe eenjarige Varkens, die
wel in het vleefch, en half vet zyn.
De gewoone wyze om hen te meften, is
dat men hen een overvloed van garft, eikels,
ko o l, gekookte peulvruchten, en veel water
met zemelen gemengt geeft. In twee
maanden worden zy hier door v e t ; het fpek
is menigvuldig en dik , zonder dat het echter
vaft, o f blank is; en het vleefch, fchoon
goed , is altoos eenigzins fmakeloos. Men
kan hen echter noch met minder koften vet
maken, met hen in de Boflchen te brengen,
in welke men veel eikels heeft, men laat hen
hier in gedurende den Herfft, wanneer de
eikels afvallen , e,n dat de kaftanjes en de
vruchten der berkeboomen haar omkleedzels
verlaten : zy eeten mede alle foorten van
wilde vruchten, en worden ’er in weinig tyd
v e t , vooral wanneer men hen des avonds,
wanneer zy te rug koomen, laauw water laat
drinken , ’t geen met een weinig femelen en
meel van Dolik gemengt is. Dezen drank
doet hen flapen , en maakt hen tot zoo een
trap v e t , dat'men ’er eenige gezien heeft,
die niet alleen niet gaan, maar zelfs zich niet
bewegen konden. Z y worden in den Herfft
mede fpoediger vet, zoo wel ter oorzake van,
den grooten overvloed van voedzel, die men
alsdan voor hen heeft, als om dat de uitwaas-
feming in dit jaargetyde minder als in den zomer
is.
Men wacht niet, gelyk met het andere Vee,
dat de Varkens verfcheide jaren oud zyn om
hen vet te meften ; want hoe ouder, zy worden
, hoe moeijélyker dit is , en hoe minder
aangenaamheit hun vleefch heeft. De lub-
bing, die de mefting altoos voor af gaat, ge-
fchiet gewonelyk in den ouderdom van zes
maanden , in de lente o f in den herfft , en
nooit geduurende de zware hitte , o f groote
N n n n n 2 koude,