Het hout van het foort van Pynboom , dat
men Toorts-Pynboom van Briançon noemt,
is zoo harftachtig , dat het ’er doorfchynen-
de van is. De boeren bedienen ’er zich van
om toortzen te vervaardigen die zeer wel
bfanden.
De driebladlge o f door nacht ige Pynboom van
Kanada heeft buigzaam hout, dat zeer harftachtig
is , en een zeer fyne korl heeft; men
gelooft dat het zwaarder als dat van Riga is:
deze boom heeft weinig fpint, en groeit zeer
hoog. Men heeft noch verfcheide andere
Poorten van Pynboomen , als de Pynbopmen
van Cyprus , de Graauwe Pynboomen , de
Witte Pynboomen , en de Roode Pynboomen.
Men heeft by ondervinding gezien, dat de
wortel van een Pynboom, die men omgekapt
heeft geen nieuwe uitfpruitzelen voortbrengt,
gelyk een meenigte andere boomèn doen ;
maar de zaden van de Pynboomen die in de
boüchen afvallen , brengen jonge boomen
voort. Dit wil niet zeggen , dat men geen
Pynboomen zaaijen kan , en men zaait hen
wezentlyk in den omtrek van Bourdeaux,om
hooge ftamboomen te bokoomen , uit welke
men harft en teer trekken kan , o f gemeene-
ly k , om zich kaphout te verfchaffen, ’ t geen
fparren uitlevert, welke meenigvuldig in de
wyngaarden van de omliggende ftreeken van
Bourdeaux gebruikt worden.
Men heeft weinig boomen die minder voorzorgen
omtrent den aart van den grond als de
Pynboomen vorderen. Men ziet zeer- fchoo-
ne Pynboomen in de zandige Landftreeken ,
op de dorre Bergen , o f op - de Rotzeil, aan
alle zyden voortkoomen. Men moet echter
bekennen'dat zy beter in een luchtige aarde
groeijen , wélke veel zelfftandigheit bezit,
en zeer diep haaren aart behoud. Wanneer
men dè Pynboomen zorgvuldig àankweeken
w il, zoo moet men hunne takken alleen van
jaar tot jaar afkappen, met hen altoos van
onderen eerft te ontblooten; want deze boomen
groeijen des te weeliger , hoe meer takken
zy te voeden hebben , en zy fchicten
nooit geen nieuwe takken weder u it , welke
die geene vervangen konnen die men afgekapt
heeft. Het zaad van de Pynboomen
groeit het befte wanneer het in de ftruiken
gezaait word ; het neemt eindelyk de' overhand
, en verftikt de andere heefters ; maar
deze zaden vertooncn zich dikwyls alleen ,
ten einde van drie o f vier jaren.
Wyze op welke men het harstachtige fap uit de
Pynboomen trekt, en *er de verfchillende
bereidingen van zamenftelt, die nuttig
tot den Scheepsbouw , en in
de Konften zyn.
Alle de Poorten van Pynboomen, en zelfs
alle. de Pynboomen van het zelfde foort, verfchaffen
geen gelyke hoeveelheit van harftachtig
fap. Men heeft door de ondervinding
gezien, dat zekere Pynboomen, geduurende
den zoomer, drie pinten harftachtig fap ver-
fchafFen, waar tegen andere geen achtfte gedeelte
van een pint uitleverden.' Men weed
dat dit onderfcheid niet van de dikte noch
ouderdom van den boom afhangt, noch zelfs
van den aart van den grond n ie t; maar men
heeft opgemerkt dat de Pynboomen welkers
fpint zeer dik is en die door de zon meenigvuldig
befcheenen worden, een groote overvloed
verfchaffen. De boomen uit' welke
men dit harftachtige fap trekt, zyn de Pynboomen
van Cyprüs , de Graauwe Pynboomen
, de witte Pynboomen , en de Roode
Pynboomen.
Om de harft van de Pynboomen in grooter
hoeveelheit te bekoomen , zoo verkieft men
de boomen die vier o f vyf* voeten in omtrek
beflaan: men maakt aan hunnen voet een gat
inde aarde , dat negen o f tien voeten diepte
heeft, om de harft te ontvangen. In zom-
mige Landfchappen maakt men zelfs een gat
in den boom, om ’er een bak in te^plaatzen,
in welke de harft vloeit : hy is hier door,
wel is waar, veel zuiverder, maar men verderft
’er den boom door. Omtrent het einde
van de maand M e y , begint men de gr.oovö
fchors van de Pynboomen weg te nee men,
tot aan de middelfchors, ter breedte van omtrent
zes duimen; deze fchors verfch'aft geen
harft ', en zy belet zelfs den harft om uit te
vloeijeri; men maakt vervolgens een infny-
ding in den boom. De eerfte maal gefchied.
deze infnyding aan den voet van den boom,
en men maakt ze drie duimen in het vierkant
wyd, en een duim diep. De harft begint alsdan
in zeer doorfchynende droppen, uit. te
vloeijen ; die uit het houtachtige gedeep
te,"en tuffchen de fchors en het hout voort-.
koomt. Het harftachtige fap daalt van de takken
naar de wortelen, en het vloeit nooit uit
het onderfte gedeelte van de wond. Hoe
warmer de. lucht is , hoe- overvloediger het
fap uitvloeijen z a l; en het houd geheel op,
wanwanneer
in de maand September , het weêr
koel begint te worden. Men gebruikt de
voorzorgen om de infnydingen alle vier o f
vyf dagen te ververfchen-, om de uitvloeijing
van het fap gemakkelyker te maaken. De
wond die eerft niet meer als drie o f vier duimen
middellyn had, is in het begin van September
een en een halve voet breed, en twee
of drie druimen diep.
In het volgende Jaar maakt men een infnyding
in denzelven boom boven de oude,
en de boomen in welke men dus infnydingen
maakt, zyn zulks zomtyds ter hoogte van
twaalf o f vyftien voeten. In zekere Landen
maakt men de infnydingen ter zyde vah el-
kanderen, en men gaat dus den geheelen böom
rond*; Ten einde van eenige jaaren maakt
men nieuwe infnydingen in de oude lidteken
e n .>
Schoon men de infnydingen onverschillig
maakt, aan' welke zyde men ook w i l, om
dat.de hitte der harft alleen doet uitvloeijen ,
■ zprfchynt het echter , dat het voordeeliger
is , dat men de zuidzyde hier toe verkieft*
De harft van den Pynboomen met- v y f bladeren,,
is vloeibaarder als die van cfe. Pynboomen
met twee o f drie bladeren ; het ichynt
behalven d it, dat deze boomen een middelloon
tuftchen de Pynboomen ,en de Lorken-
boqrnen beflaan. Wanneer.deze boomen,met
harft geheel vervult zyn , zoo geeft men hen
de haam van Toortzen, en Tceda in ’t.Latyn.
De te groote overvloed van harft, is een by-
zondere ziekten dje aan de wilde Pynboomen.
eigen is * r
Het harftachtige fap dat ’ er uitvloeit , is
een-foort van Terpentyn, die echter noch
zoo fyn, noch zoo doorfchynent, noch zoo
vloeibaar, als die van den Denneboom is ;
het is mede veel fcherper , en heeft."eenen
onaangenaamen reuk , men last. het eenmaal
opkooken , waar door het in Spiegelharft o f
harft verandert. Men kan dezen Terpentyn
mede met water overhalen , om ’er een we-
zentlyken olie van te trekken ; maar-hy is
veel minder in deugt als die geene die men
van den Terpentyn van den Denneboom be-
kpomt.
Wanneer deze harftachtige,zelfftandigheit
wel gefmolten is , zoo ,laat men haar door
-pen traliewerk loopen dat met ftrooi bedekt
-is, om haar yan alle onreinheden te zuiveren:
wy.zullen hierna zie-n'wat gebruik men van
dit ftrop maakt.' Wanneer, deze ftoffe ge-
droogt j|| zoo is-zy bruin en breukig ; dit is
II. D e e l .
het geene men Spiegelharft noemt, waar van
•men. verfcheide mengzels maakt, die men tot
het teeren der Scheepen gebruikt, men kan
het mede gebruiken om ’er vette harpuis van
te maaken.
Wanneer men deze gekookte harftachtige
zelfftandigheit met water mengt , en haar.
fterk omroert, zoo word zy van bruin, dat
zy voormaals was , fchoon geel, en men
noemt haar alsdan in de Zee-Havens Harft\
Deze harft met olie gefmolten zynde , dient
om een foort van vernis te bereiden , met
welke men maften , en het opperfte gedeelte
van de fcheepen beftrykt.
De Wilden van Kanada maaken mede van
den harft van den Terptntynboom gebruik,
om hunne kanoes dicht te doen, zyn. Z y verzamelen
den harft die uit de.-;boomen v lo eit,
waar van de fchors door de klaauwen der
Beeren is afgefcheurt; zy doen hem in water
fmelten; zy neemen het zuiverfte gedeelte ’t
geen booven dryft, kneeden heten maken ’ er
klompen van ; enzy leggen dezen vetten harft
op de zamenhechtzelen van hunne kano es, en
verfpreiden hem vervolgens met een brandent
hout.
Geen der Landfchappen van Vrankeryk,
verfchaft zoo veel verfchillende foorten van
Pynboom-harft, als het Landfchap Guiennc;
dezen boom groeit ’.er in de dorre en zandachtige
heiden, die. zichwan Bayonne tot in
het Land van Medoc uitbreiden , en van de
.andere zyde , van den o,ever der zee tot aan
de rivier de Garonne.$ De foorten van Pyn-
.boomen van deze landftreek , zyn de groote
en kleine Zee-Pynboomen. Het harftachtige
fap ’t geen ’er van de maand Mey ,. tot. de
maand September in bakken uitvloeit, en ’t
geen bygevolg. zeer zuiver is , word Galipot
genaamt, dat gene ’t welk onder het uitvloeijen
eensklaps opdroogt, en zich langs de
wonden ftremt , noemt men Barras. Men
mengt de Barras met de Galipot, om’erSpielharft
van te vervaardigen. Wy hebben
er voor do wyze om deze ftöffen te bereiden
aangewezen. Men verkoopt zomtyds dit
mengzel van Galipot en Barras,-wanneer het
niet gekookt is , onder de naam van Vet P ik :
maar het oprechte vet Pik, o f Bourgondiefch
Pik , word uit de Piceas getrokken , en be-
ftaat uit witten harft', die met terpentyn, en
,terpentyn-olie gefmolten is.
Behalven deze-in fnyd in gen, vloeien noch
natuurlyk uit de fchorsfen der. oude Pynboomen
, welke wel ras fterven zullen, droppen
Yy- ; • ' ' van