■ S C H I L D V A R K E N , A rmadtt. of
T a t o ü . Dit is een klein- foórt■' van zeer
zonderling Dier» Deszelfs lengte'-is ten hoög-
ften tien duimen. Zyn lichaam is met een
feeenachtige fchelp bedekt, dié by wyze van
twee' fchildem gevormt is ; de eene bedekt het
vóörHe, eri de andere: het achterfle gedeelte
van het' lichaam, zy zyti aan de boven zyde
‘bol 3 en aan de onderzydé hol, tufïehen wel-
ké vbrfcheïde fmallè' * gqrdels1 z y t i, die dóór
ë;éh ylresachtig vel aan een gehecht worden ;
dat hen een vrye beweeging laat, zoo dat
zy over elkanderen fchuiven konnen; dit ver-
fchaft hen de gemakkelykheit om zich gelyk
de Egels in ’ een te konnen rollen. Dee-
ze fehilden, wiet vorih volgens de foórteii
vcrfchilt, zyn met fchubben -bedekt; de
Haart is nfede. met fchüBbén bezet; zynê
óoren zyn kaal: dit Diérhêefc dit byzonder
dat het géén fnytandën hoch hondstanden
heeft, maar alleen maaltanden. Men vind
deze dieren in de OoH-Indiën, in Brazil, in
Guayana , ■ in Mex iko ,op -C ayenne in A -
frikav V
S C H I L D V L E U G E L I G E INSE CT
E N , Scardbeus. . De Schild vleiigelige Tn-
feólen vormen een der talrykfte klaffen onder
de Infeélen , deze klaffe bied een verbazende
verfcheidenheid aan in de grootte, Jn
de kleuren , in /dé gedaan tens. in het algemeen
; en in dé vorm van eenige deelen, dié
byzonder aan dfe Infeéïen zyn, die zy uitmaken.
‘ De verzameling- van deze. Irifeéten vormt
een dier 'tafereelen der Natuur , welke het
aanmerkenswaardigHe, en het treffehHè zyri,:
en die de oogen altoos tot zich trekken.
Onder deze Infeélen , is het .grootfte getal'
maar alleen wé tens waardig; maar me n
heeft ’er meede èèh meénigte dié ons van een
grqote. nutti^heit, o f in de GeneeskonH , o f
in de Konflen zyn.
Men begrypt gewoonelyk onder dé naam
van Schildvréügeligè' infeélen-,, alle de Infeélen
wier vliesachdge vleugelen , onder
fchubachtige fcheeden beflooten'*liggen.
Deztpwyduitgefj^ekte klafie .is op een ver-
fchillerrde wyze'dóór dé Schry vers verdeelt.
Volgens de Verkorte' ITiftor.iè derTnfebten 'die*
mail ïri. dè nJJ/uurfcbap van Parys ijin d , is
hér weezéntlyke kenmerk van de "Schild-
vlcugelige ïtiféélen-, dat zy knodswyze
fprieten hebben , dat is te zeggen , dat het
gedeelte waar in zy eindigen , dikker als het
óverige van de fprièt is.- Déze knods' o f uit,
einde ; Is uit verfcheide plaatjes o f blaadjes
-zamengeflelt, die het Infeét zamentrekkèn of
uitbreiden kan, byna op dezelve wyze als
het blad van een wayer.
Een ander van hunne kenmerken , is., dat
zy tüffchen hunne fcheden 3 een klein driehoekig
deel hebbeii1, ’ t geen men hecévi/A/
kan noemen-. In het zelfde Werk , verdeelt
mén' het gedacht der Schild vleugelige In feiten
,• in twee benden , volgens^ hetigetal der
blaadjes die de knodzen der fprieten uitmaa-
ken. T ot de eerHe 'bende behooren de'Schild»
vleugelige Infeéten v die zeven blaadjes aan de
fprieten hébben deze bende is het minfl tal-
ryk. De tweede- bevat alle de andere , welke
alleen drie blaadjes'aan de fprietën héb-.
bén. •
Het kenmerk van het 'geflacht der Torren,
is dat zy knodswyze fprieten hebben , miar
die in geen blaadjes verdeelt zyn, gelyk die
der fchildvleugelige infèéten , noch doorge-
bladert, gelyk die-'der Torretjes, maar-,zy zyn
vaft ,; en beflaan uit eene knods. Deze knoppen
fchynén uit verfcheide ringen zamenge-
lle lt, dié zeer vaH tegens elkanderen-gefloo-
ten liggen , én dié aan hun oppervlak-kleine
gladde en glansryke flippen hebben:’wat meer
is , de fprieten van de Torren hebbemeén elleboog
, en maaken een hoek in derzelver
midden. Zy'hebben noch een ander kenmerk,
edoch ’t geen maar' alleen byvoeglyk is , dit'
is dé wyze op Wélke zy hun hoofd in hun
borflfchild ingetrokken hóuden; in diervoegen
, dat men zou denken dat zy van het hoofd
berooft waren, en dat men ten hoogflen hunne
kaakéri alleen ziet ,-die groot en uitfpriii-
gendezyn: Zie’ T or* —;
Alle de Schildvleugelige Infeélen , kqo-
men van Wormen voort , waar van eenige in
den drék der Koeijen, en die van andere dieren
lëeven., andere ih helder o f troebel water
i,- andere in de bladeren-dér boömen. Het
is op deze VerfchrlTende plaatzen , dat deze
Wormen groejjen , zich voeden , hunne ge-
daante-vervvifrelingen ondergaan , die hen gemeen
mét verfcheide andere' infeélen zyn ,
zich ih Popjes, veranderen , en vervolgens in
Schildvléiigelige- Infeéleri. ' Vermits deze In -
feélen veffeheide deelen bezitten, die gelyk-
vormig aan die van anderé ihfeélen zyn ^ gelyk
de Lidtekens, en Netswyze O ogen , e.n
dat zy door den flaat van Popje', gaan : zie
hier omtrent ^ het 'woord Lsr s È c t .
Een der aanmerkelyklle zaaken in de Schild-
• . . yleuvleugelige,
Inféélen.^ i s , dat-■ hunne; beende^
ren & of die zelfilan.di'gheit' die ovépeenkom-
flig rnet het hoorn is , en die dcrzelv.er plaats-
vervult,: en gelyk deTchélpen.,. uitwendig,
geplaatfl zyn T" en!' bun, vleefch . bedekt; in
plaats dat in ide.,grjQOte dieren >diè- bloéd hebben
,- de beenderen altoos ion der het iyléefcfo-
verborgen zyn; maar de fpièren van, deze in-
feéten hebben dezelve vorm, Stemn
fpieren der dieren die bloed hebben^ ontdekt
heefc. Deze vorm is vooral in de fpieren
der poOten van de Sprinkhanen , verwonderenswaardig
r waar van de kracht zoo groot
is dat deze dieren zich tot een hoogte in de
lucht konnen öpheffen , welke die van hun
iichaam twee hondert maaien overtrefr. ; Zie
Sp r i n k h a a n .
Men kan de hiflórie van verfchillende .foor-
ten van Schildvleugélige Infeólen op ;de ge-
meenfte naaniemzien , onder welke de ver-
fchillende fóorten bekent zyn ; verfcheide
onder hen'biedemweetehswdardige.byzónder-
heden aan' ziè\ de wóórden Vliégent Hart,
Kever, Tor, (o p welke men' de, hiflorie, van
Drek-T&r , en van -den ■ Smeerigeti. Tor , o f
Maart Tor, vind;)' Dermejies o ï 'Torretj.ej.,
Qwiïhaantfés , Kalander ,. Buprefle , Spaan-
fche Fliegen, ' enz».
Men heeft een foort van Torren , die men,
'Sprhgveder-Tor o f Kever hoemt^:?t'z y deze
Infeden op den rug leggen o f op hunne poo-
ten Haan, zoo we eten zy hunnen.kóp en bOrfl,
even als door de werking van een veder za-
■ ffien té trekken, .en. tegéns de aarde te drukken,
en zich met een groote kracht in de lucht
op. te heffen ;; hier om hebben-,eenige-hen
Sprinkhaan-Torren genoemt..
Het Wand-tikkertje , vefligt zyne voorfle
pooten op oud hout,: op: een muur o f zoldering,.
en met vervolgens zyn kop tuflchen zy-
ne pooten te krommen, brengt het eenfoort
Xan"getik vo o r t,-, dat vry gelyk- aan dat van
éen hörologié is.-
Onder de Sprihgvedér-Torren , maaken
eenige geluid , door de wryving van hunnen
kop tegens hun borflfchild, andere door die
van hunnen Haart o f buik, tegens-de'fcheden
van hunne vleugelen.- :
Men heeft een Tor die aanmerkelyk is., om
zonderlingheit die hem byzonder is , hy
heeft.een:Haart.,, die de vorm van een angel;
•aeeft.. ,
l i j Nèusiïöorn^oK^of Vliegende Stier;-
''^ammerdam ,, die:, gjöotc- Onderzoeken.''
der .Nptuurf ;. -heeft, een n^auwkeupi^e Ontleedkundige
Befehryving , van 'dit Infeél .ge-
geeven: hy heeft "met alle mogelyke konlt.
het zamenftel en werktuigelyk geflel van alle
zyne. deelen ontzwagtelt., .d,ie , voor het
grootHe gedeelte gemeen aan allé dé andere
Tornen ^z-yn:.,. hy heeft een yergejyking ge-
maaktvanhe tgeftelder de elep van dén Worm,
en van dié van het Jnfea , in den ïlaat van
Tori , / :
De mannetjes Neushoorn-Tor, onderfcheid
zich zeer gemajtkelyk van het w y fje , zelfs
in den Haat van Popje , door een u-itfleekien-
de hoorn die-het .mannetje op het hoofd heeft,
en die de. w y fje s . niet hébben : hehal ven dit
js het. lichaam van het mannetje yeel kleinder;
als dat yan het wyfje ; het heefc meede
noch twee langer fprieten , dfe in een knop
eindigen., welke ,- wanneer het Inféél vliegt»
zich in verfcheide blaadjes uitfpreiden.. Men
geeft dit Infeél.meede de naam van Rhipoce-•
ros T or, om den hoorn dié het ,op den kop
heeft.: eenige Schry vers hebben het Monnik
genoemt.
k Volgens-het onderzoek, dat Siyammerdam^
met zyhe gewoóne vernuftigheit., p.yer d^
o ogen van deze Infeélen met die dér Byën
•vergeleken, ,gedaan;heeft,, konnen deze laat-
Hë by .den dach beter zien-, als' dés nachts;
in plaats dat de Torren des nachts de voprr
>verpen beter als ;by den dach ,■ ondérfchej?
den konrien.
De hoorn van dén Neuslioörn-Tór is van
een fchubachtige. zelfHandigheit,- en die zoo
hart is a dat men ’ér het zamengepakte hout
mede dpqrbooren kan.;; hy > is achterwaarts-
naar het, borfifchiid-ovérgebogen ; zyn op-*
per vlak is zeer glad gepolyH._ Men merkt op
den hoorn eenige kleine holligheden op. In
het Popje, is dezen hoorn', vliesachtig,,en even
als-met een wateracHtig vocht vervult, maar
hy word vervolgens hart.- Men' kan hem als
éerj uitzetting van het' bekkeneel befchou-
wen :i want hy koomt wezentlyk uit dat gedeelte
van het bekkeneel v o o r to n d e r welke
het brein lecht: hy is inwendig h o l; de-
,ze;holligheit bevat niets anders, als luchtzui-
gepde vezeltjes „ en een groot getal luchtbuisjes
,- wélke-zelfs tót hl de harde zelfflandig-*
■ heit-: indringen ’t geen hem des' te ligter en1
minder öngemakkelyk voor. het dier maakt.
. Kwammer-dam'' heeft noch de vprming van■
de roede van dit Infeél ontzwachtelt , bene--
v^ns Aje A'an zyne-, zaadbalen., en^zaadblaas--
dcr.ie-a; hét-’eijprliuis' vavi .dé- w5:t jos,. V> -1 Sc