tjes zyn zwart. Hy gelykt voor het overige
naar hec voorige fo o r t, zelfs in zeden en le vens
wys.
Deze Mees verkieft de tuinen , boven de
-bergachtige plaatzen : hy maakt zyn neft in
•diervoegen, dat het werk in zyn geheel naar
•een ei gelykt dat op de eene punt geplaatftis;
ter zyde ontdekt men een kleine opening, om
in en uit te gaan ; door dit middel zyn de ei-
jeren en jongen voor de veranderlykheit der
lucht befchuc : het inwendige gedeelte is met
dons bekleed ; v het uitwendige beftaat uit
mofch, w o l , en fpfnne webben , welke met
veel konft.door een gevlochten zyn. Volgens
Ray , is d it, van alle de kleine vogelen
, die geene, welke by ieder broedzel het
-grootfte getal eijeren lecht. Hy begint zich
in de maand-September, te vertoonen, en men
ziet hem geduurende den geheelen winter.
Men ziet dezen vogel dikwyls zynen ftaart
achterlaten , en uit de handen der Vogelaars
ontkoomen ; hy verlaat de bcüchen, om geduurende
den winter in de tuinen , en in de
lieden en dorpen zyn aas te koomen zoeken;
in de Lente gaan zy met dé pooten aan de
takken hangen , om de eerft uitfpruitende
knoppen ’er af te eeten: des winters vliegén
zy van den eenen boom op den anderen.
Deze Meefen vliegen in troepen , en roepen
elkandergn. De Berg-Mees verfchilt weinig
van deze. Zie de Befcbryving welke Albinus
9er van geeft.
De G ek u ifde M e e s ,. Parus criflatus,
is de zeldzaamlie Mees van onze landen; z y nen
bek is zwart, en heeft een vel aan het
bovenfte: gedeelte ; het opperlie van zyh
lichaam is graauw , het onderfte en voorree
gedeelte is w i t , en heeft een roodachtige
fchakeering onder de vleugelen : zyne bouten
en vleugelen zyn loodkleurig ; ,de kruin
van den kop is zw a r t, en de randen der vederen
wit: zynen hals is met een zwarte kraag
geringt, welke zich tot onder de kaken uitbreid.
De P im p e l -M e e s , o f B l a a uwe -
M ees , Parus caruleus , is zoo groot als de
Baftaart Nachtegaal: zynen kop is zwart,
met azuurblaauw verziert,enmet wit geringt;
om den hals heeft hy een andere gemengelde
ring; zyn borft is groen achtig , de rug met
een donkere violette itreep bezet ; hy heeft
een weinig geel onder de kin. Het gezang
van deze Mees is onaangenaam , maar hy is
van een groot nut voor de boomen , welk®
met rupzen bedekt zyn , want hy vernielt
haar met ’er tot barftens toe van te eeten«;
Hy brengt den zomer in de bofTchèn over,
alwaar hy dikwyls aan de jicht , onderhevig
isr Deze Mees is een zeer fchoone vo-
De Z wartkop , o f Z wa rt e M e e s ,
o f Koolme e s ,®Parus niger , deze is een
midden foort, tuflehen de Groote Mees , en
de Pimpel-Mees. Zynen kop is zw art, zyti
borft is w i t , zoo ook den hals : de vederen
van den rug zyn graauwachtig afchyerwig; de
bek, de beenen, de voeten, en de nagelen,-
zyn zwartachtig : hy onthoud zich liever in
de boflehen en in het kaphout, als in de tuinen
en moeshoven.
De R i e t -M e e s , Parus palujlris , heeft
een zwarte kop , witte flapen , een afenver-
wige groenachtige rug , en loodkleurige pooten
; zyn aangezicht is w i t ; hy heeft weinig
zwart onder de kin : hy onthoud zich in de
Geneverbeziënboomen.
Behalven deeze zes foorten van Meefen,
tellen de V-ogelkundigeh, ’er noch veertien
andere op, welke vreemde zyn: de zeldzaam-
fle zyn de Indiaanfcbc Meefen , welkers vederen
uit witte, blaauwe en zwarte , zaraen-
geflelt. zyn ; de Gekapte Mees,, welkers aangezicht
dat geel is , uit een ring van vederen
ichynt voort te koomen , gelyk het aangezicht
van een Monnik uit zyn kap ,"yoort-
koomt; de Litbauwfcbe M e è s wiens bek kegelvormig,
en blaauw is ; hy is bruinachtig
afchverwig : hy maakt een hangende n e ft,
welke uit het kattoen der diftelen .zamen geitel
t is : men vind dezelve mede te Saudo-
mir. De Gebaarde Mees van jf‘utland, o f
het Baardmannetje , dat zich aan de zoutach-
tige;Meeren onthoud; het mannetje heeft een.
bqfch zwarte vederen , die , door deszelfs
fchikking naar een baart gelykt. Dezen vogel
is zeer aanmerkelyk , door de zorg en te-
derheit welke hy voor zyn wyfje heeft; want
wanneer zy zich te ruften zet', zoo dekt hy
haar den geheelen nacht met zyne vleugelen.
Maar de bevalligfte Meefen, en die het
aangenaamfte zingen , zyn die van Bahama,
en byzonder van de Kaap de Goede Hoop.
Wanneer de Kanarie vogeltjes met deeze
Meefen zamen zingen , zoo vormen zy met
elkanderen een klein concert, dat zeer aangenaam
en welluident is.
M E E UW
M E E U W , Larus, deeze naarn geeft
Men aan verfcheide foorten van watervogelen
, welke macropteres zyn , dat is te zeggen
, welke lange vleugelen hebben ; hunne
pooten zyn kort en gepalmt. Verfcheide fóor-
ien van Meeuwen hebben aan het onderftuk
van den bek, even als een gewricht o f heuveltje.
Zekere foorten hebben de beide Rukken
van den bek recht ; eenige hebben een
gelyke ftaart, die van andere is gevorkt; eenige
hebben drie vingeren van voorén , 'èn
geen van achteren ; en anderen hebben ’er
v ie r , drie voor en een achter.
De kenmerken van het foort der Meeuwen
, Lari genaamt, is dat zy een lange ,
fterke en fpitze bek hebben , die een weinig
aan het uiteinde, omgèkromt is , in de
kleine foorten is hy veel rechter. Deze vogelen
hebben langwerpige neusgaten, en lange
en fterke .vleugelen ; de poöteii klein en
gepalmt; hunne nagelen zyn gewoonelyk met
een vleefchachtig knobbeltje bezet; het ly f is
dun , zeer vol van vederen, en doorgaans
witachtig o f afchverwig. Ih II algemeen is
dit foort van 'vogelen niet zeer vleezig, zy
vliegen altoos , zyn altoos verhongert, en
voeden zich met platviffchen : zy vliegen gewoonelyk
in troepen , zelfs om aas te zoeken:
men heeft ’er die de groote van een jonge
gans hebben, de andere zyn zoo groot als
een duif: zygelyken naar de Zee-Zwaluwen,
en het is op de oevers der zee dat men dezelve
in meenigte vind., In Ierland , ziet men
hen met (luizende om de moeraffen, rivieren
en vochtige weiden vliegen.
De Meeuw is zeer fcnreeuwachtig ; wanneer
deze vogel jongen heeft, zoo vliegt hy
ginfeh en herwaarts., en fchreeüwt tegens de
menfehen en dieren welke zyn neft naderen ;
waar van het latynfche fpreek'vyoord ontftaan
is , Larus parturit, wannéér men van een
fnapachtig menfeh wil fpreken. Hy maakt
zyn neft op de aarde tuflchën de heide, na-
by de zee , en dikwyls in de Rotzen op de
kleine Eilandjes : deze vogel lecht in Oétö-
ber en November. Zyne eijeren zyn uitmuntend
, en zoo groot als die der eenden : het
wit van deze eijeren , werd in het kokende
water niet hart,gelyk dat van andere eijeren;
het behoud altoos de zelfftandigHeit van een
gelei. De fchaal der eijeren van eenige foor-
ten van Meeuwen,is geheél wit; die vunandere
zyn met een groot getal Vlakken gefpik-
De Meeuwen heoben een blykbaare
vyandfehap tegens de Eendén : men gelooft
II. D e e l ,
dat deze vogelen , trekvogelen zyn ; het is
echter niet moeijelyk om ’er eenige foorten
van tam te maken, welke men met het ingewand
der geflachte beeften, vleefch en vilch
voed.
De bekendfte foorten van Meeuwen zyn
de Strontjager der Engelfchen , de Bruine
Meeuw , de Borgemeefier o f Kok-Meeuw, dé
Zee-Mee uw van Cayenne, de Mantel-Meeuw,
de Spotter , de Meeuw met gefpleten voeten %
de Kleene lerfche Meeuw, de Groote zwarte
en wifte Meeuw, en ëindelyk de Groote graau-
We Mèeuw. .
Men heeft lieden , welke volgens het verhaal
van Ray , willen, dat dit laatfte foort
van Meeuwen gewoon is om de zee-leeuw-
rikken te vervolgen, en te verfchrikken , tot
dat zy door vrees hunnen drek laten vallen:
zy vangen dezelve alsdan voor dat hy in het
water v a lt , en zwelgen hem met gretigheic
als een aangenaam gerecht in ; maar Albin
denkt, met veel meer waarfchynelykheit ,
dat deze Meeuw hen de vifch ontrooft, welke
_zy even te voren gevangen hebben, mee
hen té noodzaken om hem weder uit te fpuu-
wen. Hy heeft iets diergelyks in'de Wcft-
Indiën gezien ., alwaar men een vogel heeft,
Fregatvogel genoemt, die, zoo ras hy zyn
prooi gegrepen heeft, door een andere vogel
vervolgt word , tot dat hy hem weder uit-
fpuuwt , wanneer hem de andere in de
lucht vangt. Dë Heer Anderfon zecht, dat
men een groote Zee - Meeuw heeft, welke
zeer behendig een uitmuntende vifch uit het
water weet te halen, die op Yslard onder
de naam van Runmagen bekent is Deze
Meeuw , die dé gedaante van een raven,
heeft, heeft zoo ras deze vifch niet gevangen,
o f hy bréngt hem op het land , en eet ’er alleen
de lever uit, het overige laat hy liggen;
de Boeren verzuimen niet Om zich nier
door te bevoordeel en, en zy leeren zelfs hunne
kinderen om de Meeuw te vervolgen, zoo
ras hy Op het land koomt om hem zyn.
prooi te ontzetten.
De Europeanen, dooden aan de Kaap de
Goede Hoop , alle jaaren verfcheide duizen-
de van Meeuwen , om dërzélver vederen te
hebben , welke zeer fyn , en veel beter in
bedden , als de ganzen vederen zyn: Kolbe
zecht, dat men ’er mede dit gebruik van aan
de Kaap maakt-.
De Vogel welke de Bewoonders Van de
oevers der Loire Falcorde o f Waterhoen noemen
, is niets anders als een foort van Meeuw,
F die