De vyand van den Pylftaart, is den Zee-
Hond. De Viflchers- van Languefioc. eecen
hec vleefch dat om den ftaart van dezen vifch
i s , fchoon het een onaangename fmaak heeft;
maar zy gebruiken de voorzorg om ’er de angel
af te lcheiden. Men wil dat dezen angel
tot aflche gebrand zynde, en met azyn op de
wond gelecht, een geneesmiddel tegens des-
zelfs. vergift is.
Het tweede foort van Pylftaart, is die gene,
die men te Napels Altavela noemt. Zyn
kop en andere deelen zyn veel kleinder als
die van het voorige foort. Zyn kleur is dezelve
, zyn ‘ftaart bedraagt in lengte de helft
van zyn lichaam niet; hy is mede met een angel
gewapent, en zomtyds met twee, en hy
•heeft kromme tanden: zyn vleefch is niet onaangenaam.
Het derde fo o r t, dat men mede op zomin
ige pl aarzen , Zee - Arend , Arend - Vifch,
Aquila marina , noemt, koomt geheel met
diet vorige foort overeen door deszelfs levens-
wy ze , vergiftige angel, enz. Echter is zyn
kop veel grooter , zyir bek zoo fpits n ie t,
rond, kort, en overeenkomftig met de kop
van een Pad. Zyne oogen zyn groot, rond,
en uitftekende; zyne vinnen gelyken naar de
vleugelen van een Vledermuis» Deze vifch
fteekt de viifchen , die om hem zwemmen,
■ met zyn angel; zyn vleefch ia zagt, vochtig,
on van een kwade fmaak; men vangt hém in
de Middelandfche Zee , en hy is zeer gemeen
te Napels.
P Y N A P P E L , 2/V P y n bo om . .
P Y N B O O M , Pinus. De Pynboomen,
zyn harstachtige boomen , van een oneindig
nut. In eenige Landen heefc men geheele
boftchen van Pynboomen; het hout van deze
boomen bezit een uitneemende duurzaamheit
wanneer het zeer hartsachtig is ; men gebruikt
het tot timmerhout voor de Zee-Scheepen ,
en tot pompen ; en men brand ’ er bófchkoo-
len van die zeer hoöggefchat worden , om de
ertzen. te fmeltén. De Kanadianen maaken
groote kanoes van een eenig ftu k , van de
groote ftammen der Pynboomen die zy uithollen.
. Behalven deze voordeelen yerfchaf-
fen de Pynboomen drooge en vloeibare liarft,
teer, pik, enz. Men vervaardigt mede van
den geelen harft , die men uit de Pynboo-
men trekt, met denzelven om een lemet te
hechten, een foort van kaarflen: deze kaars-
feii geeven een zwak en ros lich t; zy geeven
behalven dit noch een onaangename reuk van
zich , en-zyn onderheevig om af te loopen*
echter maaken ’er de arme lieden aan de Fran-
fche zee-havens meenigvuldig gebruik van
om dat zy goed koop zyn. Deze boomen bezitten
dus een zoo groot nut, dat wy ’er de
voornaamfte foorten van moeten leeren kennen,
’t geen wy in navolging van den Heer
Duhamel doen zullen; en wy zullen mede iets
zeggen van de wyze op welke men ’er de ver-
fchiUende ftóffeu uittrekt, die totde Scheepsbouw
gebruikt worden.
In ’t algemeen brengen de Pynboomen man.-
nelyke. en vrouwelyke bloemen op de ver-
fchillende takken van eenen boom'voort, of,
volgens de foorten , aan de toppen van dezelve
takken.
De mannelyke bloemen, die zich altoos
aan de uiteindens der takken vertoonen, zyn
aan houtachtige vezels vaftgehecht, die uit
een gemeene vezel voortkoomen; zy beftaan
alleen uit helmftyltjes, en haare by een fchik-
king vormt bioemtroften van verfchillende
vormen en kleuren , volgens de foorten; in
eenige zyn deze bloemtrofTen: fchoon rood,
en in andere wit o f geel. Wanneer de helmftyltjes
ontluiken , zoo koomt ’er zomtyds
een-zoo groote meenigte ftof uit voort,' dat
’er alle de nabuurige planten en lichaamen,
mede bedekt zyn.
De vrouwelyke bloemen komen overtollig
nevens de mannelyke voort, o f op.’ andere
plaatzen van den zelfden boom , maar altoos
aan de toppen der jonge takken.;, zy hebben
een zeer fchoone kleur in eenige foorten.
Deze bloemen zyn uit verfcheide fchubben
zamengeftelt, en onder iedere is een vrucht-
beginzei geplaatft , dat met een ftyltje bezet
is : deze vruchtbeginzelen veranderen ieder
in een N o o t , die zomtyds hare , zomtyds
zagt, en meer o f min groot volgens de foorten
is. Men vind in deze Nooten een Amandel,
die uit verfcheide kwabben is te zaraen
geftelt; het zyn deze Amandelen, die men
zoete Pynappelkernen. noemt; naar mate dat
deze Amandelen groot worden , breiden zich
de hoofdjes uit i, en vormen het geene men
Appelen o f Kegels noemt; deze vruchten zyn
meer o f min groot; eenige zyn lang en eindigen
in een punt, en andere zyn byiia rond
en ftomp.
De Kegels wyze gedaante van de vruchten
der Pynboomen1, fchynt gefchikt te zyn om
de Pynboomen van de Denneboomen te on-
derfcheiden ; maar vermits deze kegelswyze
vorm
vbïöi iti zekere foorteh van Pynboörïien vcf-
fcWilt, alsmede de lengte der bladeren , -die,
echter,, in het groö tfte gedeelte tier Pyn booten
fmal , en vèzelachtig zyn', zoo kan .
men hen beter , dó'öï de Volgende kenmer-
ken, van de Denneboomen, en Lorkenboo-
men onderfcheiden ;en men zal düs deze drie
ffeflachten van böbmen met ej kan deren niet
verwarren , die onderling veel overéénkomsten
hebben. In alle de fooVte’rt van Dettne-
boomen hebben de bladeren géén fcheden aan
het gedeelte met welke 'zy vaftgehécht zyn ;
zy zyn een vöor een , op een klein uitftek o f
fteuiizel geplaatft, dat met den tak vereenigt is*
De bladeren van alle de foorten van Pynboö-
men zyn aan hun voetfteufi met éên fchede
bezet,.'uit welke dan eens twee , én dan weder
drie | zomtyds vier,, en nóóit meer als
vyf of zes bladeren vöortkoöïöe-il;; in eenige
foorten valt deze fchede af, en vcf-toont zich
niet meer , wanneer de bladeren hunne vol-
koomen lengte verkreegén hébben. In de
Lorkenboömen, ziet me'n altoos meer als Zes
bladeren,, diê door een viy groote tepelswy-
ze verheevenheit onderfteunt worden, en die
rüet eenige fchubben bezet is. Het is noch
een ander kenmerk om de Lorkenboömen van
de Pyn-en Denneboomen te onderfcheiden,
dat de bloemen der Lorkehboomen zich aan
de eindens der takken vertoonen , in plaats
dat die van de Pyn- en Denneboomen, altoos
aan de toppen voortkoomen.
Byna alle de Pynboomen zyn groote boö-
fnen ; zy fpreidën hunne takken als een kan-'
delaar met armen u i t ; deze takken zyn in
verdiepingen om een ‘ ftara gefchikt, die in
een rechte lyn opfehiet: iedere verdieping is
uit drie, v ier, o f v y f, van deze takken za-
mengeftel't. De vruchten blyven ten minften
twee jaaren óp de boomen voor dat zy tot
rypheit gekoomen zyn. Alle deze 'foorten
van Pynboomen , behouden des winters hunne
bladeren..
De tamme o f aangekweekte Pynboom , is
een boom die zeer dicht bewaffen is , en welkers
bladeren v y f o f zes duimen lang zyn, zy
zyn d ik , en in een gemeene fchede , twee
aan twee by een gefchikt; de mannelyke bfoe--
naen vormen groote roodeblóemtrofien; want
. de Kegels of Appelen van deze Pynboomen ,
nebben zomtyds de lengte van vier en een
halve duimen , en vier duimen middellyn ;
dus zyn zy byna fond. • De pitten die deze
Vruchten bevatten1, zyn groot en zeer hart; •
zy, behelzen Amandelen; die- gped-om- te-eeten;>
zyn , ’t zy raauw , o f met zuiker omkleed.
Men zecht dat zy die ge ene verfterken welke
door het meenigvuldige venusfpel, uitgeput
zyn: zy vermeerderen de melk, en het zaadvocht.
Men ftelt ’er Amandelmelken van te
zamen, en eindelyk, men trekt ’erdoor uit-
perffing een olie u i t , die zoo zoet als den
Noten-olie is : maar deze Amandelen worden
garftig en geel , onder het oud worden.
Men dient dezelve, wanneer zy noch verfch
zyn, in verfcheid-e Landen , onder het nage- •
recht voor. Men moet zomtyds de Kegels
in een oven plaatzen om ’ er de pitten uit te
bekoomen ; de fchiïbben openen zich alsdan,
en de Nooten gaan ’er gemakkelyk van los.
Het hout van dit foort van Pynboomen is
vry w it, maar middelmatig harstachtig. Men
kweekt dezen boöm in verfcheide Landfchap-
pen van Vrankeryk aan , om ’er de vruchten
van te verzamelen; hy is zeer gefchikt om in
de winter-Iuftbofclijes geplant te worden , om-
de bevalligheit van zyne. bladeren , welkers-
kleur fchoon groen is.
De Pynboom die men Zee-Pynbootnnoemt,-
heeft mede bladeren van een fchoone groene
kleur, zyne pitten zyn zoo groot niet,als die
van den tamme Pynboom. Hy is byna door
geheel Vrankeryk gemeen ; zyn hout word,-
gej.yk dat van het voorige gebruikt a om pom--
pen, planken, enz. te vervaardigen f hy geeft-
mede een weinig harft. De kleine Zec-Pyn—
boom veffchilt van den anderen hier in , dat
zyne vruchten minder gróót , en zyne blade--
ren kleinder en korter zyn'; men gebruikt het
tot dezelve -zaaken. Men heeft een foort van ;
Zee-Pÿnboom, die men alleen Pynboom in-
Briançon noemt', en die zeer harstachtig’
is. * -
De Geneeffche o f Scboffcbe Pynboom, heefc
zeèr korte en dunne bladeren -. zy koomen
twee aan twee uiteen gemeene fchede voort;
de mannelyke bloemen zyn yritachtig, de
kegels kléin , eii byna fpits ;:zy koomen in*
twee, drie o f vier,om de takken by een vergadert
voort: derzelver amandelen zyn klein. •
Deze boomen fehieten zeer hoog op,-en hun*
hout is zeer harstachtig. Wanneer men ’er
'door de vruchten óver oordeelen kan, die my '
van Riga zyn tóegezonden:, zecht de Heer
piibamei ', zoo is het van deze Pynboomen, ,
dat men de grootemaften vervaardigt welke •
wy uit dat I.and bekoomen ; en het fchynt
'dat dezen * boom, onverfchillig in de bevro—
ze , verbrande en* gematigde- luchtftreek , -
ggoeit,. Heet