zyn het die zich in . de kleine knobbels der
Palmbladen van een jaar onthouden; door de
bladeren niet haare fnuiten uit te zuigen ,
doen zy hen omkrullen , waar door zy zich
een verblyfplaats vervaardigen. Deze Baft-
aart Plantluizen, veranderen mede in Spring-
Muggen.
De Bafiaart Plantluizen 'der Vygenboomen
‘werpen door den aars een fuikerachtig vocht
uit; maar de Bafiaart Plantluizen der Palm-
hoornen s loozen in plaats van drek,een foort
van Manna, ’ t geen wanneer hèt droogt,
vallheit verkrygt , en. haar .zomtyds een lange
én' b o ch tige itaar t vormt»
P L A N T V L Ö O I J E N , zie P l a n t l
u i z e n .
P L A N T Z O E N , 'zie B o om kw e -
K E R Y .
P L A T L U I ;s^ Pediculus inguinalis. Dit
is een foort van Luis , welke eènige Latyn-
fché Schr yvers de Haam van Pediculus ferus
o f yan Pediculus fcorpio gegeeven hébben :
dit ongedierte dat in het vel vöortkoomt,
heeft veel pooten , en vermeenigtvüldigt óp
een verbazende wys": zy onthouden zich voor-
namentlyk aan de natuurlyke deelen van mannen
en vrouwen, aan de liezen, aan de oxe-
lep , en aan de wenkbraauwen; zy zuigen ’er
liet bloed tot haar voedzei uit. Déze Luizen
zyn gewoonelyk in den beginne zoo klein,
dat men moeite-heeft óm haar, gewaar te worden
; zy veroorzaken ondragelyke jeukingen,
roodheden , Itekingen , en zy hechten zich
zoo vaft aan liet vel , dat men ’ er haar be-
zwaarlyk van los maken kan ; zomtyds dringen
zy onder de öpperhujt j en veroorzaken
’er hevige jeukingen : maar door behulp van
een fméèrzalf van kwikzilver , rqeit men haar .
in ’t geheel, in een opgeriblik uit. Zie op
het woord L u i s , wat de andere dieren van
dit fqort betreffen.
P L E I S T E R B R U I N . Dit is. een kleine
Heen, die men in de Plaaïlergróeven vind, ,
dé Bladgpudilagers bedienen ’er zich van,
om het gotrd op het kuifen te fnyden , met
hét met deze. ft een, tof kalk gebrand, en fyn
gemaakt zyirde, tebeftrooijeiL
P L È I S T E R S T E E N , . z / s G y r s .
P L O M P E N , zie W at e r -k r u ik e n . '
P L U IM - A L U I N , zie A l u in .
P L U IM - A L U IN - C V a l s c b O , Pfcil.
do-Asbeftus. Deze zelfïlandigheit, die men
mede Valfcb Asbefl noemt, is een foort van
onvolmaakte Amiant, o f het geen onryp en
vezelachtig is, en gemakkelyk to,t poeder kan
gebracht worden. D.eszelfs kleur is w it : het
is minder weerfpannig in het vuur als de; Amiant
,' en 'fmelt in het water niet, gelykde
Aluin; het heeft’er de fmaak niet v an , hier
. om 'geeft men het de bynaam , van JZalfci.
Men verkoopt het ten onrcchcen onder de
naam van Plaim-AIuin in dé Winkels ; men
bekdbmt het uit Noorwegen. Wannéér men
deze ftoffe tuiïchen de vingers wry ft, en dit
poeder op liet vel lecht, zoo yèroorzitakt het
een prikkeling, die gelyk is aan dié van kleine
naalden.1
Schoon wy van den Asbefl op zyn plaats
vergeeten hebben te fpreeten, zoo könncn
w y ’er hier een denkbeeld, van geeven , en
zéggen, dat het van den Amiant niet verfchilt,
als dat de vezelen van dit buigzaam z yn ,' én
op het water dryveri ; waar tegen' die van de
Asbefl ruuw zyn , en in het water doorzin-
ken: zie myne Mineraalkuhde,
P L U V I E R . . Deze naam geeft men aan
een geilaclit van vogelen , welke drie vingeren
voorwaarts aan de voeten , en geen achterwaarts
, .o f ten hp'ogften een onvolmaakte
hebben, welke hen noch dient om te gaan,
noch om zich op een'tak te zetten , noch om
hun prooi aah te grypen,
I. De G-róene P l u v ie r , 'Gavia viri-
des, feu Par da lis virides f is een weinig, grop-
ter als dé K ie v it, hy heeft .een. vlucht van
twee voeten uitgeftrêktheit. De kleur van de
kruin van, dén ‘kop , hals , fclipmvderen en
rug , en iri ’t algemeen het gehèele bppèrfte
gedeelte van het lichaam, is donker bruin, ’t
geen met een grööt getal groene vlakken gc-
' mengt.is, dié óp 'het geel trekken.! .Wanneer
men iedere veder afzonderlek befchouwt,
zoo ziet men dat liét middelfle gedeelte treurig
bruin, o f zwartachtig is., en dat de randen
yan den omtrek , met gedachtig -groen
.gevlakt zyn. De bek van déze Pluvier, is
recht en zwart, een duim lang , en om de
neusgaten gevóort ; "zyn hals 'is kórt; zyn kop
ep OQgen, groot; zyn börfl bleek bruin en ge-
fchaduuwt; de buik is w i t , maar graauw of
bruinachug omtrépt de zydén ;' .de vleugelen
- zya
' zyn• bruinachtig , en het grootflé gédeelte
'van hunne pennen zyn witaclitig ; ,ae ftaart
’ïs'koiit ;',en bfiiinaclitig!,! ‘dépo.ótén e-ri'klaim-
wen zyn zwart;, zyne;bc.cn.en zyn lang gelyk
.die van' allé andere' vogelen dié, ’zich in de
'lage plaarzcn , wateren , weiden s phz.'-onthouden,,
,zy zyn van vederen' een.wéinig,hoven
de knyen ontbloot: deze vogel leeft .éénzaam.
Zyn vieefeti is zoet , malfch , én
word zeer begeert; het is een uitmuntende
fpyze.;
2. De G r a uw e P l u v ie r . Hetyleefch
‘van.deze is minder aangenaam als'.dat yan .de
Groene Pluvier:- zyne vederen zyn',zwartach-
tig, en me t graauw achtig, groen.gevlakf: zyn
kin is wie, gelyk medé zyn buik, b'órft , én
bouten ; de flagperinen van zyne vleugelen
zyn witachtig, dé ftaart is met ftreepen o f
laven yan zwart en wit gefchakeert,. vyelke
,’er dwars.overloopen, zyhbekis,zwart, zyn
pooien-zyn bemorft groen , en j?yne klaau-
wen zyn klein en zwart.
3. De P l u v ie r S ch r e e uw e r , heeft
de grootte--van een Waterfnep , zyne oogen
zyn groot en met rood geringt; zyn kop is
met wit, zwart en bruin gemengeit, zyn bef
is w it , en onder dezelve loopt een zwarte
kringde.borflèn buik zyn wit, maar over
de bol 11 loqbt een .zwarte dwarsilréep", die
van den, e.enen vleugel naar den anderen voort
gaat: j de rug en de vleugelen zyn bruin ; de,
yeièrê'n yan de? fluit,- die den ftaart bedekken
, zyn geeiachtig ro o i ; het overige van
.dep. ftaart is zwart, als mede -de -beeneii; de
bouten-zyn-naakt: dit is.de, Vancllus vbcifer
van eenige Scbryveren.
4. De InDriAKs-CHE P l u v ie r ; zyne
houten zyn langer als dé bouten en boenen
van.de Groene Pluvier te zamen .genopmen ;
zyn bek .is dun e.n-fpits; hy heeft een zwarte
en groenachtigè k u if ,op den kop. De vederen
van den, rug zyn;bruin ; die van; de .keel
én borfl, tót aan de bouten , zyn . zvvartach.-
tig, en met violet gewolkt ,-die van.len ftaart
zyh aan de boven zyde mét wit-gevlakt, en
de voeten zyn zwart.
Wat Üe Zand Pluvier betreft, deze vogel
is de Zee-Leeuwrik; hy vliegt in troepen om
de zee-ftranden: zyné beenen zyn zwart,idun
en lang.
, De'Pluvieren hebben in- ’ t algemeen , de
grootte, van een. middelmatige D u if ;, zy ont-
319
hóuden zich gewdónfclyk aan de Rivieren en
Meéirëti,: zyn altoos in heweëging , en vqe-
'dthrzich met Wormen en Vliegen ; zy vlic-
gen me! fnelhë'it., en maken onder het vliegen
; éen Vry fterk geluit; men vind hen vry
' mèenigvuldig in Vrankeryk ; zy hebben een
nitmu'ntendé eii zeer aangename fmaak ; hun
vleefch Vanvck: dén eetluft , en is gemakké-
lyk te verteerén: 'deze vogel is zomtyds niets
anders als een klomp v e t ; hier om/heefc men
ifl Vrankeryk' 'tot een fpr'eekwoord-. Hy is
zoo vet als een Pluvier; ondanks deze vetheit
en aangename fmaak , .-zoo verfchaft zyn
vleefch echter' weinig-voedzei.
P O D D l N 'G S T E E IJ o f E n g e l -
sche K e i s t e e n ; dit is de llecn die de
Engelfchen Puden-Sto'ne of Poudingt-Stöone
hoemeri. Hy is ‘uit eéii mehgzel yan kleine
keifteehen zamengeftelt., die zomtyds rond-
achtig , zeey hart , en van den aart van den
Silex, en zómtyds van die yan de Quartz zyh;
zy zyn alsdan 'zeer fterk aar. eeri gehecht, in
diérvöfegeii, dat zy door de heldere en gl'ans-
ryke.polyftihg, waar toe eenige derzelve bekwaam
zyn, gelyk mede hun zamènheehtzel,
'een zeer aangename fteen yooftbrèngen, die
een grppve overcenkomfl met het Porphyr
heeft, ten'mihllén.geeft.hy;óns.6cn'denkbeeld-
va:; êesztifs vorming. . ' '' . ry ' .
Dè Engelfchen hebben deze .Steen, de
11 aam van. Ponding gegeeven, -om dat hy nie.t
kwalyk naai éen foort van gebak gelykt , dat
uit vérfchillende zaken van onderfcheide.kleü--
reri is te zamen geftelt, en door hen meenig--
vuldig gègeéten word.. H,et zamenhechtzel
.van den Peddingf cen, is zomtyds klciachtig,
,'zomtyds yzerachcig', zomtyds zandachtig, 'en
zomtyds van dén aart van den Silex; hier om
Verfchilt deze fteen iri kleur , iri graadrvan
riardheit, en in- zamenflel ,' .als mede ih de
gcmakkclyklieit, met wélke riieri- hen klieyem
kan. ; ■ -. I
De Heer Guetfard heeft in het ja ar 1757?'
een Memorie, van de Poddingfleénen, aan de
Akadémie der Wetenfcbappen van, Parys ge-
geevëiri.1 1 D eze Akademift zcciït, dat riienin:
Engeland zeer'fraaijejzakeri van dezen Steen
vervaardigt. Mén heeft ’er ze’cht hy , wiel-'
zamenhechtzel -kalkacHiig is,, dat is te zéggen,
óp.welkehet flcrk water werkt ; ande-
ré'konden' tp't 'glas,gébracht worden; in ee-ni-
,.gé .is hét zamenhechtzel , gr.geen de. keiftce,-
rien vereemgc, zichtbaar ;:-, en ,iri andere kón
iiich hètnifet oridérfcBeidén.1 lly zocht noch