tig jaaren beginnen te werpen , , en dat zy zeven
hondert jaaren leeven. Dit alles gelykt
vry wel naar een fprookje; en zoo het waar
is dat de Rhinoceros zynen aanwafch in vyf-
tien jaaren verkrygt, zoo kan de tyd van zy-
ne dracht niet meer als vyftien maanden zyn,
en zyn leeftyd hondert jaaren o f daar omtrent:
dit is my door een geloofwaardige Turk verzekert
, die alomme gereiH had. Men vind
overal Rhinoceroffen daar men Olyphanten
vind: dat is te zeggen in de Woeflynen van
Afrika, in Abyffinie, en in de Koningryken
Bengale en Patame, in Azia. *Men heeft ’er
mede eenige in het Chineefche Landfchap
Quang-Si. Maar de Landen in welke men
hen in hetgrootfle aantal vind,, zyn de Staten
van den Grooten Mogol , en die van de
Koningen van Ava , Cambaya en Jacatra:
die geene die nien te Parys en elders vertoont
heeft, was in het Landfchap Achem , in het
Koningryk Ava gevangen. Hy was tam, zagt-
aardig, en.zelfs liefkozende ; hy at gefladig
hooi , Hroo , ' brood , vruchten , moeskruiden^
en, in ’ t algemeen, alles wat men hem
gaf, uitgezondert vleefch en vifch: hy dronk
in evenrédigheit: zyne Oppaflers verzekerden,
dat hy dagelyks“zefog ponden hooi, en twintig
ponden brood a t , en dat hy veertien emmeren
water dronk. Hy beminde by uitflek
de tabak rook;en zyne Oppaiïchers fchepten
behagen om hem dezelve in de neusgaten en
in den mond te blazen : hy dronk mede bier
en wyn.
Dit dier, zecht den Vader le Comte , eet
mede met vermaak de takken der boomen die
met groene bladereif en doornen bezet zyn ,
hy verbreekt en buigt hen met een zonderlinge
behendigheit. De Rhinoceroflen , die een
fcherpe tong hebben , voeden zich met geen
kruiden ; zy fchatten de -braamflruiken , de
brem , de diftels , en vooral, een foort van
plant hooger, die veëP overeenkomH met de
Geneverboom heeft; maar zy heeft op veel
na eenen zoo aangenamen reuk niet, enhaare
doornen zyn mede zoo fcherp niet. De Europeanen
die aan de Kaap de Goede Hoop
woonen, noemen deze Plant, Rhinoceros Hee-
fter.
De Aziatifche Rhinoceros bemint dè moe-
raflen en de. weelige weilanden , en eet gras
en kruiden, gelyk de OfTen : men verzekert,
dat hy zwemmen kan, dat hy zich gaarne in
het water dompelt, en met zoo veel vlug-
heit loopt, dat hy zomtyds zeflig uuren , op
een dach af lecht; dit is byna ongelooflyk,
wanneer men de verbazende zwaarte van het
dier, en zynen vorm in aanmerking neemt.
Jacht der Rhinoceroffen; .hunne Sterkten en •
Kerwoedbeit, en hunne 'Gevechten met de
Olyphanten,
Men moet geen geloof flaan aan het geene'
de Eigenaars van den Rhinoceros vertelden
die dit Dier in het jaar 1748 te Parys zien
lieten, dat men hen in den zoomer, met kanon,
dootfehiet, wanneer zy lóopen; of in
den winter met pylen , als zy in een moeras
leggen te flaapen ; zy loopen ..veel te fnel ,
dan dat men hen met kanon vervolgen , of
hetzelve op hen los fehieten kan. Zie hier,
wat eenige Natuur-Onderzoekers van .de
jacht der Rhinoceroffen verhalen , en van de
wy ze, op welke men hen vangt: zy zeggen,
dat wanneer het wy fje -haare jongen -in de
weiden zoogt, de Indiaanen , waar van eeni-
ge met landen en andere met vuur-roers* ge-
wapentzyn, alsdan dit Dier gaan aantallen-;
zoo zy het geluk hebben om de moeder met
hunne vuur-roérs ,< o f op een andere wys te
dooden , zoo vangen zy het jong, ’t geen
noch niet fnel loopen, o f zich verdeedigeii
kan. Maar deze jacht is zeer gevaarlyk ;vwant
fchoon de Rhinoceroffen natuurlyk de Men-
fchen niet fchaden , zoo begeeven zy zich
echter, zecht Bontius, "wanneer zy gekwetft
zyn , in-’t vuur , en werpen alles: ter aarde
wat zy ontmoeten ,• zoo wel Menfchen als
Paarden. Dezelve Bontius voegt ’er b y , dat
de wyfjes zich niet verdedigen voor dat zy
haare jongen ia veiligheit geflelt hebben ; dit
is de wyze op welke men de jonge Rhinoce^*
roflen vangt.
Wat de mannetjes Rhinoceros betreft; de
jacht op deze, is zoo gevaarlyk niet. De Indianen
maken op de plaatzen öp welke zich
deze Dieren onthouden , flerke hutten, die
verfcheide ingangen hebben , en die zy met
boomen en groen loof omringen : zy plaatzen
in een gedeelte van deze hut een wyf-
je , dat reeds tam,gemaakt is , in den tyd dat
het Dier tochtig is , en laten den achterflen
ingang geöpent: de mannetjes Rhinoceros
die door het w y f je aangelokt word , is zoo
ras niet in'de hut, o f de Indianen , die zich
verborgèn hielden fluiten de deur, en dooden
het Dier, o f vangen het leevendig. Dit
is de eenigfle‘wyze , op welke men de Rhi-
nocerolTeh leevendig vangt, ten minffcen in
Azia.
In
Ió Afrika 5 zecht Kolbe , zyn delhwoon-
d'ers vaii Bamba , zeer wel óp de vanglt rder
Rfifnoceroftbn afgericht : h'unhfe- wyze hieromtrent
is,, om op de'plaatzen alwaar deze
dièren meenigvuldig. koomen , bréëdé grag-
tën te graven , die naar den bodem langza-
uièrhana in krimpen. Z y bedekken hen met
takken van boomen en zoden , die deze val-
Itrikken verbergen ; de Rhinoceroflen Hörten
hier in neder , en können ’er,zich niet-
uit redden. De Hottentotten', zecht dezelve
Schryveï, doen ten n aalten by hetzelfde:
vermits deze-dieren byna altoos dezelve weg
volgen om naar de rivieren te gaan , zoo is
hun fpoor altóós gemakkelyk te ontdekken,
J geen, door/ae zwaarte- van hun lichaam,
vry diep is. JDe Hottentotten graven in die
pad een gragt. die zeven o f acht voeten diepte,
en omtrent vier' voeten wydte heeft; en
zy plaatzen in het middelfte gedeelte een fpit-
ze paal; zy bedekken deze gragt vervolgens
met zoo veel kon 1 1, dat het oog van een
xnenfch , ’er zelfs door zou bedroogen wor-*
den-. Wanneer de Rhinoceros in deze kuil
valt, zoo milt hy de paaj nooit, dié hem de
b'orlt of den hals doof boort, en die hem lang
4 genoeg ophoud om de jagers tö.e tejaten , om
hem ooor zwaare wonden, die zy hem met
hunne: affagayen toebrengen , verder af te:
maken.'" r ;; 1
De reuk der Rhinoceroffen is by uitltek
fyn: hy ruikt door middel van den wind alle
dieren ö;p een z:eer grooten affland; hy nadert
hen'‘in een rechte lyn , en werpt alles om wat
hy in zynen weg ontmoet; heeflers , booten
» groote lleenen , niets noodzaakt hem,
om van zynen weg af te wykeh : met dén
hporn die hy op zynen neus heeft „ ontwor-
telt hy.de boomen,, hy ligt ’erdc lleenen medé
op die zynen weg belemmeren, en werpt
hen zeer hoog en zeer verre achter zich ; in
een woord , hy werpt alle lichamen om
op welke zynen hoorn maar eenige vat hebben
kan : w'anneer- hy niets ontmoet als hy
vergrämt is , zoo buigthy zynen kop neder,
en maakt groeven in de aarde , waar van hy
Gen pec*ee— PP zynen kop werpt: hy valt de-
menfchen zeldzaam aan, ten minlten niet wanneer
men hem niet tergt , ö f een rood kleed
2an heeft: in, deze byde gevallen word hy
verwoed,, en tracht deze perzqon in liétinid-
en van het lichaam te vatten, en werpt hém
w?k.00^ *n ^ ^ucht, dat hy door zynen val
'Cihryzedt word :. hy keert zich. alsdan om,,
én lekt-hem met zoo veel kracht, dat hy hem
het yleefch van de beenderen weg neemt: hy
doet dus de andere dieren mede. Waanneer
men hem ziet aankoomen , zó o is het niet
moeijelyk om hem te vermyden , hoe ver-
woed hy ook zyn mag; wann eer hy fnel voortloopt,
zoo kan hy zich alleen met veel moeite
omke.eren : behalven dit , ziet hy alleen
voorwaarts; dus moet men hem maar tot op
, den aflland van acht o f tienfchreden laten naderen
, en zich alsdan een weinig ter zyden
Wenden , hy ziet alsdan die gene niet meer,
die hy nadert, en kan hem bezwaarl.vk weder
vinden.
P linhs , en afle andere Schryveren verzekeren
,~dat dé Rhinoceros de natuurlyke vyand
van den Olyphant is. Hyfchynt zynen hoorn
öp de rotzen te llypen; hy wryfe hem mede
tegens de boomen , en alle harde lichamen,.
C mogelyk alleen door een natuurlyke aan-
prikkeling). Wanneer hy zich tot den llryd
bereid , en hy een Olyphant aantall, zoo
tracht hy hem zynen hoorn in den buik te
drukken , op de plaats daar hy weet dat hec
vel het zagtlle, en het tederfle is. Deze dieren
be-oorlbgen elkandören om de weiden,
® r j^elke het eene en andere zeer greetig;
* v , en om elkanderen te beletten , van op
dezelve plaats te grazen. De Olyphant die-
lifbig en vernuftig i s , vermyd zomtyds den
hoorn van den Rhinoceros , mat hem met
zynen fnuit a f, en kapt hem zyne flagtanden
aan Hukken ; maar de Rhinoceros behaalt
veeltyds de overwinning. Veele lieden houden
de geyeuhten van deze dieren voor verdichtzelen
; ' maar Emmanuel , Koning van
Portugal, deet in het jaar 1515 , een mannetjes
Rhinoceros tegens eén Olyphant vechten,
en deze wiefd'in het flfyd-perk te Lis-
fabon,. omgebragt.
Volgens^het verhaal van de Portugecfche
Jefuiten, en de Ooflerfche Schryveren, ziet
men dikwyls Olyphanten diènedcrgevelt, en
met den hoorn der Rhinoceroflen doorboort
zyn ; echter verzekeren die gene der Portu-
geefche Jefuitendie langen tyd in Abyflyuien
gewoönt’h e b b e n dat.de Inwoonders van
dat^Land de Rhinoceroflen opvoeden , en
tam maak en, van welke zy zich tot allerlei
arbeid , gelyk Van de Olyphanten bedienen..
Zie O l y p h a n t ..
Tydèn.