'744
V L I E G E N T - H E R T , Cervus vo/ans.
Dit is een fchildvleugelig Infedt, en het
grootfte dat men in onze Landen heeft, het
is aanmerkelyk om twee groote , getakte en
beweegbare hoornen , die vry wel naar die
der Harten gelyken; hier om heeft men''het
de naam van Vliegent-Hert gegeeven. Men
noemt het mede Vliegende-Stier o f Or, om
•dat het zeer groot in vergelyking van de andere
In fe éten is,
■ Het Vliegent-Hert. , is een Tor die roodachtig
zwart is : zyne hoornen, die elkanderen
by wyze van een nyptang kruiden , dienen
het om zich te verdedigen ; en knellen
in diervoegen de vinger van die gene die het
■ vangen willen , dat ,zy h'evige fmerten veroorzaken,
en zomtyds het bloed doen voort-
koomen. Deszelfs oogen zyn hart, uitftee-
kende , witachtig, en ter zyde van de hoornen
geplaatft. De kop is., behalven dit,
met vier fprieten bezet, en heeft een fnuit
o f tong, dieJbet Infeét dient om .zyn voed-
zel te neemen , ’ t geen niet anders als een
foort van vocht is , dat uit de Eikenboomen
vloeit.
Men vind in de omliggende Streeken van
Parys , v y f verfchillende foorten van Vliegende
Herten. Alle deze Infeéten koömen
van groote Wormen voort , die zich in de
oude Boomen onthouden , die zy uitknaageh
en in een foort van Run doen veranderen,
z y ondergaan ’er hunne gedaante-verwiffeling
in , worden eerft een Popje , en vervolgens
volmaakte Infeéten. Men ziet deze des avonds
om de boomen vliegen , en waren, om ’er
hunne eijeren in te leggen.
Het G o u d k l e u r i g V l iegent -
H ert. Men vind aan de Kaap de Goede
Hoop verfcheide foorten van deze groote
Torren, die men Vliegende-Herten noemt.
Men heeft’ er vooral een foort dat aanmerkelyk
om zyne fchoonheit is , ’ t geen men
Goudkleurig VUegent-Hert noemt, om dat
deszelfs kop en vleugelen , een wezentlyke
goudkleur hebben. De rug en buik zyn groen,
en met rood en wit gefpikkelt. De lieden
o f plaatzen op welke deze Infeéten zich nederzetten
om te ruften, worden door de Hot-
tentotten met eerbied befchouwt. QHiftorie-
fche Befchryving der Reizen.)
Men zecnt, dat men in Virginiën , en in
Nieuw-Engeland , een foort van Vliegent-
Hert heeft, ’t geen behagen féhept om zich
op de toppen der hoogfte boomen te plaatsen.
Naauwlyks heeft het zich hier nedergezet
o f het doet een fcherp en doordringent
geluit hoeren , *t geen het van tyd tot tyd
verheft, en op dezelve wys doet verminderen
, tot dat het niet me$r als een zagt geluit
is , dat men naauwlyks hooren kan. Het
vliegt vervolgens weg , en begint hetzelfde
gezang op een andere plaats.
V L I E G E V A N G É R , Muscicapa. Dit
is een kleine Vogel , ' wiens bek rosachtig
bruin is , zyn kop ën rug zyn loodkleurig,
en met geel gemengt, zyn borft is witachtig,
en zyne pooten zwartachtig. De nagelen
van zyne achterfte vingeren zyn zeer groot,
;gelyk die van den Leeuwrik , en een weinig
gekromt. Men onderfcheid verfcheide foor-
-ren van deze vogelen : zy volgen de Oliën
en Koeyen , om de Vliegen die zich naby
deze Dieren onthouden, en waar na zy zeer
'gretig zyn : hier om heeft men hen de naam
van Vliegevangers gegeeven. Catesby zecht,
dat men in Karolina deze naam mede aan vyf
foorten van kleine vogelen geeft, zy hebben
-verfchillende kleuren ; die van het eene foort
hebben een kuif, en een groenachtige kleur;
die van het andere , hebben roode oogen en
pooten, enz.
V L I E G V A N E E N D A C H , zie
H a f t .
V L I E R B O O M , Sambucus. De Vlierboom
ia een boompje waar van verfcheide
foorten zyn , dié door de kleur van hunne
vruchten, en door hunne bladeren verfchil-
ien.D
e bloemen van den Vlierboom zyn in
zonnefchermen by elkanderen gefcbikt. Iedere
bloem is een roosje: op dezelve volgen
ronde beziën, die zwart in eenige foorten,
en w it, rood o f groen in andere zyn: de bladeren
zyn uit groote looven te zamengeftelt ,
zy zyn fpits, ingefneden, aan de randen gerant,
en regens over elkanderen aan de takken
geplaatft: men heeft een foort van v lier-
boom, waar van dé bladeren zeer diep. in
dunne ftrookjes ingefneden zyn.
De Vlierboömen zyn groote heefters die
zeer bevallig, vooral in de maand Juny zyn,
zy zyn alsdan met bloemen bedekt; zy zyn
dus gefchikt om de luftbofchjes in het einde
van de Lente en in den Zomer te verderen.
Men heeft weinig boomen die minder vies
omtrent den aart van den grond zyn : -zy*
komen
komen gemakkelyk van knoppen voort , ge-
lyk mede alle boomen .die veel merg hebben.•
Men weet dar de jonge takken van den Vlierboom
met merg vervult .zyn : hun hout is
niet zeer dik; zy zyn eerft groen, en worden
vervolgens graauwachtig; zy konnen dienen
om ’er blaaspypen van te vormen. • Men
vind geen merg in de groote ftammen die met
een ruwe , gebarfte en afchverwige fchors
bekleed zyn : onder deze fchors vind men
.een tweede die groen is , en in de Genees-
konft gebruikt word. Het hout der Vlier-
boomen is vry hard en buigzaam; het dient
tot verfcheide werken* De Draijers maken
’er doozen , fnuiftabakdoozen , en gemeene
kammen van: na het Palmhout is dit een der-
befte houten tot dit gebruik.
Men maakt een fpecéryachtigen azyn van
de Vlierbloemen; hy is zeer aangenaam over
de fpyzen, en de maag minder nadeelig als
de gemeene azyn. Men pryft het afkookzel
van de takken en bloemen van de Vlierbooms
aan om de verzweringen te zuiveren,
en om ftovingen op de leden te doen die door
de Roos aangetaft zyn. De Vlierbloemen in.
water afgetrokken zynde , zyn uitmuntent
voor de kolvken en verteringloosheit der
maag: zyn fchors in witte wyn geweekt zynde,
is buikzuiverent, en zeer krachtig pis-
diyvende: de middelfchors is byzonder nut-
tig tegens de brandingen. Men maakt van
roggemeel en de beziën der Vlier , die men
in de Apothekers winkels, Grana aótes noemt,
koeken die zeer hoog gefchat worden.tegens
de roodeloop en buikloop. Men maakt mede
een gelei van het fap van deze vruchten.
De Vlier is z.edert langen tyd in de Genees-
konft beroemd geweeft, en zelfs reeds in den
tyd van Hippocrates, - Martyn Blokwitzius
heeft een geheel boek over de krachten van
den Vlierboom, onder den titel van Ontle-
diging van den Vlierboom gefchreven. Op de
Vlierboornen groeit een foort van Paddeftoel,
die men Judas-opr noemt. Zie het gene wy
hier omtrent achter het woord P ad d e s to e l
gezecht hebben.
Men geeft de naam van Lage o f Kleine
v her aan de Hadich: zie dit vjo ord .
V L I N D E R , K a p e l , P a p i lio . Dit is
e<m klein Infeét dat pooten, vier vleugelen,
« en fprieten heeft. De Hiftorie der
yiincjers is natuurlyk met die van de Rupzeii
'n ^ ’ vermits alle de Vlinders oorfpron-
t r KJiPzen geweeft zyn ? die de gedaante^
al Deel.
verwiffelingen ondergaan hebben die haar tot
den ftaat van Popje, en emdelyk tot die van
V1 in der brengen ; dus kan men op de drie
woorden Rups, Popje en Vlinder, de volledige
hiftorie van de Vlinders vinden, wier
leven met zeer veel vreemde verfchynzelen
vervult is.
• Na dat de Rups verfcheide malen van vel
verandert is , en haar tonnetje gefponnen,
o f zich alleen aan zyde draden opgehangen
heeft, zoo verandert zy in een Popje. Wannéér
de Vlinder zyn omkleedzel als Popje
aflècht, zoo behoud dit omkleedzel verfcheide
groote ftrengen van luchtbuizen.
Wanneer de Vlinder in het licht verfchynt,
zoo zyn zyne vleugelen zoo klein, dat men
hen eerft voor mis vormige Vlinders zou aan-
zten. Zoo ras zy in ‘de lucht en vry zyn,
zoo fchieten de vochten, die in hunne vaten
Vloeijen, ’ er met fnelheic in voort, en noodzaken
hen om zich uittebreideh en te ontwinden.
Om deze ontwinding meer kracht te
geven en te verhaaften, zoo beweegt de Vlinder
hen van tyd tot tyd, en doet hen met
fnelheit trillen: ter zelfde tyd bemerkt men
dat die gene die een fnuit hebben, (/want zy
hebben alle dit deel niet) die uitgerekt en
verlengt onder het omkleedzel van het Popje
geweeft is , hem intrekken en by wyze van
een flangetrek in een kronkelen, om hem in
de holligheit te verbergen die voor hem gefchikt
is. Zoo eeliige oorzaak, het zy inwendige
o f uitwendige, de uitzetting van de
vleugelen belet, geduurende de tyd dat zy
noch zoo buigzaam als vliezen zyn , zoo
ftremt de droogwording de verdere ontwinding,
de vleugelen blyven onvolmaakt, konnen
hem niet dienen , en hef arme dier is
verwezen om te fterven, om dat het buiten
ftaat is om zyn voedzel te konnen zoeken.
Het is dus dat alle Vlinders uit hunnen
ftaat van nymph o f popje te voorfchyn komen
, zoo wel die gene die van Rupzen
voortkomen die tonnetjes fpinnen , als die
gene die zich een gordel vormen o f zich aan
haar achterfte gedeelte ophangen. Wauneer
deze laatfte ukkomen , zoo bevinden zy zich
vry en in de. open lucht. Maar op wat wyze
bevryden zich de Vlinders die uit een tonnetje
voortkomen, waar van het zamenweef-*
zei zoo dicht is , dat wy het met onze vingeren
niet verfcheuren konnen, gelyk, by
voorbeeld, het tonnetje van denZyworm is ,
op wat wyze ontdaan zich deze Dieren uit
hunnen kerker , daar wy geen werktuig aan
B b bb b hen