ftelt de moeder in ftaat om zich van het et
te Ontdoen zonder het te verpletten; 2. zy
beveiligt het jong voor alle toevallen , tot
dat het volkomen gevormt en in ftaat is om
’er uit te gaan. Men kan zelfs zeggen, dat
het ei de jonge vogels tot een mam en melk
verftrekt, waar door de jongen der andere
dieren {gevoed worden, om dat het Kieken,
5t geen in ’ t ei is , zich eerft met het wit voed,
en vervolgens met het geel wanneer het een
weinig fterk is, en zyne deelen vaftheit beginnen
te verkrygen. Het is op het vlies dat
de doijer omringt, dat de Hanctree o f een
klein wit vlakje geplaatft is , dat alleen het
rechte vruchtbeginfel is in welk het Kieken
in het klein geplaatft: is. Het heeft alsdan
reeds alle zyne werktuigen, (zecht de Heer
Tluche in navolging van Wiïïougbby en Mal-
pbigius) maar zy zyn platgedrukt, te zamen-
gevouwen en in een Hip bevat; zoo ras het
geringde gedeelte van de levensgeeften, die
gefchikt zyn. om het te bezielen , door de
ömkleedzeien tot in het hart doorgedrongen
zyn, zoo leeft het Kieken, en alles begint
in het zelve te bewegen. ’Ér heeft, om dus
te fpreken, een foort van algemeene over-
eenkomft plaats , in de wyze op welke de
leventmakende geeft door de poriën van de
vliezen van den vogel doordringt wanneer hy
noch in ’ t ei befloten is , en die'op welke hy
de vrucht in de baarmoeder bezielt; ’er heeft
mede ten naaften by het zelfde plaats in de
wyze op welke het Kieken de voedende fap-
pen ontvangt. Alle deze kleine vaten, die
te voren plat waren, zwellen op; alles ver-
krygt voedzel, en het Kieken begint te gröei-
jen.H
et is byna onmogelyk om in de vochten
die het Kieken omvangen, den aart der voortgangen
en veranderingen te ontdekken, die
het dagelyks maakt en ondergaat gedurende
de broeding, tot dat het de fchaal doorboort.
De Heer Pluche doet hier noch een voorzorg
opmerken die alzoo zichtbaar als verwonder-
lyk i s , deze befpeurt men in dé piaatzing
van den Hanentree in welke het Kieken gevormt
word. Deze kleine ronde vlak, die
Zich op het omkleedzel van de doijer bevind,
is'byna altoos in het middelpunt van het ei
en omtrent het opperfte gedeelte geplaatft,
en wel naar dé zyde der moeder, om de
warmte te ontvangen die het noodig heeft.
Op wat wyze men het ei ook keert, zo o
word het jong nooit omgekeèrt ; de doijer
word door twee banden onderfteünt, . dié
men altoos aan de opening'van het ei vind,
en die zich ter wederzyden aan het gemeene
vlies hechten dat aan de fchaal gelymt is.
Zoo men een lyn van den eenen band tot den
anderen trok, zoo zou zy niet naauwkeurig
door de middellyn van het ei gaan, maar boven
het middelpunt, en zy zou de doijer in
twee ongelyke ftukken fnyden; indiervoegen
dat het kleinfte gedeelte, van de doijer op
welk het vruchtbeginzel geplaatft; is , noodwendig
naar den buik van den vogel opgeheven
moet blyven die het ei bebroed; en
dat het ander gedeelte, ’t geen veel grooter
en zwaarder is , altoos zoo veel naar beneden
zakt , als de banden zulks toelaten. Wanneer
het ei verplaatft word , zoo lyd het
jong hier geen nadeel door, en het geniet,
wat ’er ook gebeuren mag, de warmte die
allés in het zélve in beweging brengt, en
die langzamerhand de ontwinding van zyne
deelen tot volkomenheit brengt. Vermits
het zich niet meer nederwaarts begeven kan,
zoo voed het zich eerft; met gemak met het
witte en malfche vocht, ’t geen binnen zyn
bereik is; vervolgens onderhoud het zyn leven
;en groeit door de in zwel ging van de
doijer, die een veel krachtiger voedzel is.
Wanneer zyn bek hard geworden is , en dat
het byna de geheele holte van zyne-verblyf-
plaats vervult, zoo begint het zich in Haat
te ftellen om de fchaal te verbreken : het
koomt ’ er uit met den buik, noch van de
doijer opgevult zyn de , die het noch gedurende
eenigen tyd tot voedzel verftrekt, tot
dat het op zyne pooten ftaan $ en zelfs
zyn aas kan zoeken, o f dat de Oudfen het die
aanbrengen. .
De mannetjes Ravens en Kraijen, brengen
hunne wyfjes voedzel, gedurende de broei-
tyft. Met welk een- konft deelen en verzachten
de mannetjes der Vogelen de moeite
van hunne getrouwe gezellinnen n ie t! het
eene herhaalt zyne tochten heen en weder
zonder weerzin, en brengt het voedzel bereid
zynde in zyn en bek aan zyn wyfje; het
andere vergezelt deze dienftbewyzen met gezang;
overal ziet men een gedienftige onge-
ruftheit in het mannetje, en;een moeij;elyke
getrouwheit ih het wyfje.
De Duiven , de Muflchén env/verfcheide
andere Vogels, die niet onverfchillig paren,
maar even als een ' afzonder]yk huishouden
met elkanderen oprechten , broeden beurtelings
; maar onder de andere ziet men niet
dat de mannetjes de minfte voorzorg voor
; hunne
hunne jongen gebruiken , om dat zy zelfs
hunne wyfjes verlaten. Men merkt op , dat
het grootfte gedeelte der Eendvogelen,wanneer
zy genoodzaakt zyn hunne eijeren te
verlaten om voedzel te zoeken , een groote
meenigte vederen uit hun lichaam plukken
om hen te bedekken , en voor de koude te
befchutten. Welk eene voorzorg , welk
eene bekommering bezitten zy niet om hunne
jongen van voedzel te verzorgen wanneer
zy eerft: ter wereld koomen, tot dat zy krachten
genoeg bezitten om te konnen vliegen,
en zelfs hun voedzel te zoeken !
De jonge Duiven zouden de harde zaaden
niet konnen verteeren, zoo de ouden hen niet
doorzwolgen om ze in hunnen krop zagt te
maaken ; hier na fpuuwen zy hen in den bek
van hunne jongen.
De Uil maakt zyn en neft op den top van
een Reilen Berg, op een plaats die het meefte
voor de hitte der zonneftraalen blootgeftelt
is , om dat de doode lyken, die hy ’er brengt,
door de hitte, in een foort van Pap veranderen
zouden, die gefchikt is om zyne jongen
ulede te vpeden.
Zomtyds lecht de Koekoek zyne. eijeren
in den neft: van andere Vogelen: hy laat voor
deze de zorg over om hen te, bebroeden , en
hen uit te doen koomen. Maar hoe verwondert
is de broedfter niet, wanneer zy verwacht
de zelve geneigtheit in de jong gebooren te
zullen ontdekken! Naauwlyks is deze eeni-
ge daagen oud, o f hy verflind de jongen van
den Vogel, wiens neft; hen tot een wieg verftrekt
heeft," en zomtyds dood en verflind by
zyne gewaande Moeder mede.
Alle Vogelen f uitgezonden de Koekoek)
bezitten de grootfte geneigtheit voor hunne
jongen : zy ondervinden alsdan wat het is met
een huisgezin belaft te zyn; en dat men onderhoud
Voor tien o f twaalf monden , in plaats
van voor twee verzorgen moet. Geduuren-
de de tyd dat de jongen groot worden , fta-
ken de Nachtegalen , en Baftaart Nachtegalen
hunnen gewoonen zang ; de liooddruft
doet hen van den opgang der Zon a f , om
fpyzen uitgaan : wanneer zy te rug.keeren,
zoo deelen zy het voedzel met veel gelykheit
aan hunne jongen uit;. Op den plicht van
Voedfter, volgt die van Wachthoudfter, en
de Vricndfchap en Moederlyke teederheit ,
verandert de Eigenzinnigheden , met de Gebreken
te verbeteren ; liet is op deze wyze
dat een zwelgzuchtige en on verzaadbare Eend,
niets voor zich zelfs behoud wanneer.zy ion-
II. D eel .
gen heeft. Deze Moeder, die natuurlyk
bloohartig is , en voormaals alleen haar behoud
in de vlucht wift te ftellen , is een
Heldin aan het hoofd van een troep Eenden-
kiekens, die alle gevaaren trotfeert om haare
jongen te befchermen.
De wyfjes Kalkoenen weeten, wanneer
zy jongep hebben , een akelig geluit te vormen
, waar op haare jongen zich onder de
ftruiken verbergen , en zich gelaten dood te
zyn. Deze fenreeuw duid aan , dat ’er een
Roofvogel in de lucht is die gereed ftaat om
op hun aan te vallen. Wanneer de Roofvogel
wegvliegt, zoo wykt de ontfteltenis,
en de Moeder maakt een ander gefchreeuw,
waar op den fchrik der jongen verdwynt, en
zy weder te voorfchyn koomen.
De Witte Patryzen , bewoonen het Alpi-
fche Gebergte, op welke ,zy zich met de zaden
van de dwerg Berken-Boomen voeden;
en om dat zy beter in ftaat zyn zouden , om
door de Sneeuw te loopen, zoo heeft de Natuur
hunne pooten met vederen bekleed.
De Pelikaan bewoont de dorre Woefty-
. nen , en vermits, zy haaren neft op plaatzen
vormt die verre van de Zee yerwydert zyn,
en om dat zy verre van het water haar voorraad
zoeken moet, fchoon deze hoofdftof
• haar noodzaakelyk is , j zoo wel voor haar,
als voor haare jongen , zoo heeft de Natuur
-haar met een werktuig begaaft, *t geen tot
dit gebruik gefchikt is : zy heeft aan den hals
een zak die een genoegzame wydte en diepte
b ezit: zy vervult hem met een hoeveelheit
water, Uie genoeg is om haar eenige dagen,
tot drank te verftrekken.
De Ganzen , de Eenden en Duiker , die
in het water leeven, vinden ’er, om zich te
voeden, Water-Infeéten , kleine Viflchen ,
Vifchkuit, enz. De vorm van hunnen bek,
-hals, pooten, en vederen, beantwoord vol-
maaktelyk wel aan de natuurlyke geneigtheit
en de levenswys die hen byzonder is. Men
- kan dezelve aanmerking omtrent de andere
foorten van Vogelen maken.
Een Noordfche gepalmde Vogel , die de
Stf’oiJtjager van Ray is , heeft een geheel by-
.zondere levenswys. Vermits hy dezelve be-
• kwaamheit als de andere Water-Vogelen niet
bezit om in het water te duikelen , en dus
Viflchen te vangen , zoo voed hy zich ten
koften van de Meeuwen , die , wanneer zy
vervolgt worden , een gedeelte van hun aas
.weder loozen, en waar mede zich dezen V oel
voed. Vermits de Viflchen zich geduu-
) d d d d ren