op den toom te léëncn-,'të ftï-uikëlen, ‘Civ^elfs
tc vallen. Wanneer dë vdörftë 'póöteh feiïï
een Paard te lang zyn , zóó hééft Het geëh
vriften gang ; zoo zy te'kort zyn zoo weegt
het;zwaar op'déïi tööiti : men heeft óp gemerkt
dat de Merriën , meer aan dit laatfte :gebrek
onderhevig zyn als de Hengften-, en dat de
Heugden veel dikker hals hëbbën , als de
Merrien éh Ruinen.
De oogen der Paarden zyn aan verfchillen-
de gèbreeken onderheven , welke dikwyls
bezwaarlyk herkent konnen worden. Wanneer
het óóg gezond is-, zoo ziet men zóih-
tyds dóór hét hoornvlies twee o f drie vlakken
, die eenroetkleur hebben boven den oogappel;
want óm deze vlakken te zien , móét
•het hoornvlies helder, zuiver,- en dooffchy-
nende zyn* Wanneer de oog-appel, klein,
lang én fmal is o f door een witte ring omringt
worde, zoo geeft dit een flecht oog te
kennen ; wanneer het oog een gröenachtige
-blaauwe kleur heeft, zoo is het gezicht voór-
zekért bedorven.
■ Middel om ever den oudei’dom der Paarden
te konnen oordeelen.
Een der gewichtigfte zaken óm te weten
.wannéér mén èen Paard koopt, ïs-zynèn ouderdom
: de diepte van de ringen-om de o©1-
'gèri, zyn ?ér maar alleen :eénJdubbelzinnig
iïierktëékënvanvermits zy-dit zomtyds'reéds
in de jófige'Paarden zyn, -dïe- döör een oude
:Spfing-Herig[t voóitgéteelt wordèn : het is
door dé tanden dat. men ’er eenigekundigheit
van k-rygen kan. -De Paarden hébben '*-er veertig
', vier en twintig kiezen , vier'Hónds-tan-
'den , en twaalf fnytanden. Veertien dagen
na de geboorte van het Veulen , ; bëginriëii
dëszelfs tanden voort te koornen; deze melktanden,
vallen-óp verfcnfl'lende t-yden u i t ,.
en worden door andere vervangen. In den
ouderdom van vier én een half jaar, vallen
de laatfte-melktanden uit, en ’ér koömen andere
in derzelver plaats : hét zyn deze laat—
fte , die den; ouderdom dér Paarden aanduiden..
Z y zyn vier in getal , en gemakkë-
fteketl z y Hyna in Vgöhfeël hiët böveiv hét
•tandvleöfth u i t , en de'-hölÉë is -Më'ër géring;
wanneer 'zyZes en èelr' h aï f j aarö üd -zyn begint
lyk te herkennen; het zyn-dë derde, zoo wel
'in de bóven als beneden kaak, wanneer mén
van het middëlfte uiteinde der kaken• aftelt.
'Men noemt hen Hoektanden ^ want zy zyn
wezen tl yk 'aan de viër hoeken gëplaatft, die
-die fnytanden bepalen. Deze tanden zyn hol,,
'en hebben een zwart t?eeken in hunse Holte;,
in den ouderdom van Vier en een. half jaar,.,
dezeholte-vervult te vvorden;de vl ak-’begint
mede te verminderen , en in te krimpen-, en
dit altoos meer en meer tot dén • ouderdom
van zeyen en eën; half-, o f 'agt jaren-, wanneer
de holte -geheel vervult, én de zwarte
vlak verdweehéh is. Wanneer de tanden die
men Hoektanden noemt , geen ‘kenmerken
vanden oudefdöm der Paarden méér vërfchaf-
fen, zoo tracht men dit doör de vier-fnytanden
te weeteö. To t den ouderdom van zes
jaren, zyn deze tanden zeer fpits; in die van
tien jaren , fchynen de bóvënftë .afgeknot,
verflëtën :en lang , om dat zy ontbloot zyn,
Want het tandvleefch , krimpt' met d e jaren
weg; en hóe meer zy dit zyn, hoe ouder het
Paard is. Van tien tot’ dertien' o f Véértien
jaren, heeft men weinig kenmerkén van den
ouderdom'dézer Dieren1, maar als dan- beginnen
éenigé hairen -van-de- wenkbraauwen grys
te worden-. Men hééft1 Paarden welkers tanden
zoo hart zyn , dat. zy niet afflyten , en
op welke. de zwarte vlak nooit verdwynt;
maar dezë Paarden zyn gemakkelyk te Herkennen
,• aan dé holte van defandeir;' die* geheel
opgevult-is ,• als medé door de lengte
van de hondstanden. Men- hëüft opgëmerkt
-dat men meer Merrien als- Hérigften heeft
welkè in dit géval zyn* -
Vermits de duuring van het 1‘eeven der Dieren
evenredig met den tyd van hunnen aangroei
is , zoo konnen de Paarden , Welkers
-aangroei- altoos in vier jaren gefch.ied , ;zes
. o f zeven malen zoo lang leeven; dat istezeg-
gen , vier o f v y f en twintig jaren, en zélfs
langer-, •
Van den gang der Paar dén..' ■■■
De ftap , is de langzaamfté gang der Paarden
; deze moet-echter vry mel zynJ . ’Hy
moet noch verlengt noch verkort zyn ; déze
beweging is de zagtfte vóór den Ryder. De
gang der Paarden is des tetuchtiger , met hoe
meer vryheid hunne fchouwderen zich Jbe-
weegen ; de beweeging van hunne póót en
moet gemakkelyk' én ftoützyn ;' wanneer de
pooten weder hedervallen , zoo moétemde
voeten ge wis zyn , en gelyk op de aarde ne-
derkbomen zon dér dat de kop beweegt; want
zoo den kop duikt, zoo geeft dit de zwak-
heit der beenen; te kennen.. De ftap is de
zagtfte beweeging, voor.den.Ruiter. 'om.dat
■ ;;' dezen;
dezefl voortgang inviertyden gefchied, die
oogenblikkelyk op elkanderen volgen ; want
de rechter voor-poot gaat het eerfte v o o r t,
en werd , op een geringen afftand , door de
linker achter-poot gevolgt, op deze volgt de
linker voor-po.ot , en eindelyk de rechter ach--
ter-poot. In dit foort van beweeging , ver-'
plaatft zich het1middelpunt der zwaarte van
het lichaam vanditdier-zeer weinig, enblyft
altoos ten naaften by im de richting van de
t,wee fteunpunten die niet in beweeging zyn*
De Ryder zit des te gemakkelyker, om dat
de beweegingen van het Paard gelyk , en ge*,
ftadig eenerlei zyn in het voorfte en achter-
fte.'gedeelte van het lichaam van] het Dier,;
en in ’t algemeen zyn de Paarden welkers lichaam
lang-is, gemakkelyk voor den Ryder,;
om dat zyn lichaam zich verder van het middelpunt
der beweeging bevind, ■
Wanneer het Paard draaft, zoo gaan de
pooten op dezelve wyze als in den ftap voort,
alleen met dit onderfcheid, datde tegensover-
elkander- ftaande beenen, te gelyk nederkoo-
men , ’t geen maar twee tyaen in den draf,
en eem tufTchenpozing veroorzaakt; De on-,
gemakkelykheit van den draf, koomt van den
wederftand voort die'het voorfte been doet,*
wanneer het achterfte zich opheft*
In- de galop ,• heeft men gewoonlyk drie
tyden , en twee tuflehenpozingen ; vermits
dit 'een foort van fprong is , zoo koomt de
geheele kracht van de lendenen vo o r t: het
linker achter-been gaat eerft voort, en maakt
den eerften tyd; het rechter achter-been en
het linker voor-beên, vallen te gelyk neder,
dit -is de tweede tyd; eindelyk maakt hét rechter
voor-been de derde tyd; 'Geduurende de
eerfte tuffehen-pozing ^ heeft men, wanneer
de beweeging fnel is, een oogenblik in welke
men allé vier de hoef-yzèrs te gelyk ziet. Uit
deze beweeging'vloeit dus voort, dat hét linker
been,' ’t geen de geheele laft draagt , en
de andere voortftuüwt, het meefte vermoeit
word* Het zou dus nuttig, zyn , dat men de
Paarde, afnchte om onverfchillig met de beide
achter-beenen , te galoppeeren , zy zouden
hier door veel langer deze geweldige oefening
konnen uithouden. , De Paarden die
in het galoppeeren de voorfte beenen zeer
hoog oplichten, maken minder voortgang als
de andere, en vermoeijen meer : ook is het
hier om , dat men zeer zorgvuldig de Paarden
in de Manége oeffent. De gang moet,
óm goed te zyn , fnel , v lug, en gewis zyn.
■Ue ? *He l , y a ft, en aaiihoudent. De
galop, fnel, zeker, en zagt*
De tel is een gang die men als gebrekkig eir
onnatuurlyk befchouwt, want net is deze,
die de uitgeputte Paarden aanneemen , wanneer
men hen tot een fneller gang als de ftap
noodzaakt , en mede die van de Veulens ,
welke noch te zwak zyn om te galoppeeren.
In dezen gang, die zeer zagt voor den R y der
, en zeer yermo^ijende voor het Paard
is , gaan de beide beenen van eene zyde te
gelyk voort , om een ftap te doen ; en de
twee beenen van de andere zyde te gelyk ,
om een tweede ftap .te' doen. ’ Deze beurte-
lingfe beweeging koomt ten naaften by , met
die van de twee.-beenige Dieren over een:
in deze gang van het Paar#, ontbreekt de onder
fte uiiing van ae.tweé beenen , de zyden
beurtelings, en deze Paarden zyn alsdan meer
aan vallen ondërlievig.
De Paarden neemen noch twee andere ge-
brekkelyke gangen aan, welke beide van te
groote vermoeitheid en zwakheit der lendenen
voortkoomen. De eene heeft iets^yan
den ftap en den telgang, en de andere iets
van den draf en galop. D.e Laft-paarden
liëemen den eerften aan ,, in plaats van den
draf; en dePoft-paarden de tweede, in plaats
van den galop, naar mate dat z y afgereeden
worden.
Van de Paarde-ftoeteryen♦
De Paarden zyn van zoo veel nut voor dé
Menfchelyke Maatfchappy, dat men zich
toelecht om hen te vermeenigvuldigen , om
zich een ifchoon ras te verfchaffen , en dat
men veel zorgvuldigheden tot hunne opvoeding
aanwend. Men heeft in verfchei-
de Landen Paarde-ftoeteryen* Om een Paar-
de-ftoetery aan te leggen , moet men een
goede grond , • en een voegzame plaats verkiezen
: men verdeelt dezelve in verfcheide
deelen , die men met gragten en goede heggen
omvangt. Men plaatfc de bevruchte Mer-
riën , en die welke haare jongen zogen, in
dat gedeelte , in welk de weiden het welig—
fte z y n : en men laat die geene , die niet gedekt
zyn , in een fchraalder weide loop en ?
om dat,: wanneer zy te vet worden , zy minder
tot de voortteeling in ftaat zyn. Men
befluit eindelyk de jonge Veulens, zoo wel de
Hengften als de Ruinen, in hetdorfte en hob-
beligfte gedeelte van het park , om hen aan
de oeffening en matigheit te gewennen. De
ondervinding heeft zelfs geleert dat de Paar-
B d 2 v den