9$ m o e r b e z i e n - b q o m *. m G E R B E Z IE N -E Ö OM.
gen geen goede bladeren voor de zy wormen
voort. In het derde jaar wanneer de boompjes
de dikte van een vinger verkregen hebben,
trekt men ze u i t , om ze by wyze van een
boomkvVekery te planten* Zonder deze verplanting,
zouden de Moerbeziën-boomen alleen
een fpilswyze wortel fchieten , en. het
grootfte gedeelte zou llerven , wanneer mem
hen uitsrok om ze op de plaatzen te planten,
op welke zy altoos blyven moeten.* Eenigé
lieden willen J dat men alle deze jonge hoornen
aan. den grond in-het derde jaar moet af-,
kappen, fehoon zy groot o f klein-, recht of
krom zyn , om hen meer wortelen te doen'
fchieten.. Andere volgen, deze handelwyze-
H-ieE, als omtrent die geene welke krom zyn,
©£ kwynen.
Men kan de witte Moerbeziën-boomen.
wof de zy wormen , ’t z y als kaphout, ’t zy
iii ’t verband geplant, aankweeken , met hen
htnme natuuriyke grootte te laten verkrygen.
Een der zekerfte middelen om fchoone Moeiv
bezien-bladeren te bekoomen , is , dat.men
hen griffelt. De griffels Hagen in de fploten
met het fchild, en Hüitswys, vooral wanneer
men de Spaanfche Moerbeziën-boor*
mm,, op.de Inlandfche, met kleine bladeren,
griffelt..
D e gegriffelde Moerbeziën-boomen geven;
wel is waar, grooter en-veel voedzamer bladeren
voor de zy wormen., als- de ougeënte:
Moerbeziën-boomen ; maar de. on der vinding:
leert mede dat angeënt© Moerbeziën-boo mem
twee eeuwen léven* köEmen.4 in plaats dat dss
uitzetting der bladeren, die door de griffbling.
voortgebnaeht word , in dem bctom een onW
tydige ver lling van. bet lap veroorzaakt,
die de afneming van den boorh. verhaaft,. Men
geeft , m- ee© Memorie die in de- Verhandeling
omr de aankweking van de witte Moer-
bezi'ón--BwrttenydQor de Heer Barnier ingelafcht
is-, aan de hand , om. dé witte Moerbeziën-
boomen te griffelen;:, en. men heeft rédenen
on» te denken , dar. deze boomen? alsdan van-
1'angeti* dm® zyn;- want het ie bewezen: dat de
witte Moeiheziënrboomen, aan geenzie kiens
onderworpen zfy.tr..
Men vind-in alle de boeken over den Landbouw,
dat men de Moet&eziëipboomen, op
dfe Olmboonren gniffelen: kanrikdurf niet verzekeren
zechr dé Beer Duhamel, dat deze
griffeling nooit Hagen zal echter; heb ik: dit
dikwyfs vruchteloos; bezocht, en ik heb vee—
ïè redenen om te denken, dat, zy niet gelukken*
ka*** mm made- m d&ssr MÊèrfcesf^
dat de Möeibeziën'-boomén óp de Yygenbèo^
men en op de Liudeboomen können gegrifte! t;
worden ; maar het is in ’t algemeen nodig,
®aa de.griffeling te doen Hagen , dat ’er veel
overeenkönlft. tuflchen de boomen, is en
vooral dat. het fap in deze boomen óp een en*,
tyd begint op te klimmen*.
Hoe grootér de zorgvuJdighek is , die men
voor de Moerbezien-boOmen draagt, met hen.
van de gulzige takken te out]affen, en met
hen te In oe ij en , hoe grooter het getal der
fchoone bladeren zyn zal welke zy vóórtbrengen
zullen* Men. brengt de Moerbeziën-
boomen een aanmerkelyk nadeel to e | wanneer
men hen. te jong. van hunne bladeren berooft
, om, de zy wormen* té voeden* De
Moerbeziën-boome» bezitten, een zoo*groot-*
ten overvloed van. fap , dat zy twee of drie
malen nieuwe bladeren, kannen voortbrehgeri^
Wanneer dö winter zagf is , zoo brengen de
Möerbeziën^boomen hunne bladeren vroege
tydig:voort;, maar hét is altoos gevamdyk,om.
de zy worme n te.vroegtydtg te laten uftkóo-
men , met óp dat vooruitzicht te- bouwen ,
want men; moet niet als op de bladeren* Van
het begin van Mey Haat maken., de andere 1 o o p en. gevaar , orö door vorft , té ver Welkem
In Toskanen;, en vooral iürde omligge'ndë'
ftrekem van. Florence,, hebben dé In woón-^
ders,. gelyk. zuïkS- door dem Abt Mölkt ©p—
gemerkt is , middel gevonden , om met de
helftiMnder M©cr.be^iëö-?bö©iöen als dé- Pie--
monxe'ezen aankwee-ken , alle evenredigheden
in acht gesoffiéni zyride , het dubbelt getal
zyw-ormea, op t& kweken * en te voeden*
Zy-laren1 hier t@é- die&8* itïftfdfe&ï ih- twee ver-
fehillende tydeii uftkoortten. Wanneer de
eerffre zywormerr uitgekoorßen zyn ,-zöo-voed
men hen met de eerfljé. bladeren.; en-wanneer
zy beginnen- te fpinnem, zóórlaat Men dé andere
uitkoomen., welke met dé tweede inzameling
van- de bladeren* vair dezelve boomen.
gevoed wördertv.
De vogelen zyn zeer gj^eri^naar de vruchten
van de witte Moerbeziën-boomen-,. én Mén?
merkt o p , dm die- geene , welke Met dfez^
vruchten' getneft zyn-, een1 uitnemende fpyz$
zyn. Men - moet b^geVölf déze* bóoMen ifr
de fdhuilplaatzen' plinten, wannéerdëgtoni
van dezelve zoo* goed is-, d»t ’ét deZ'e boömen
itt groei jen* konffêrtt
Men kweekt de Mberbezié'n-bóömen welke
groote zwarté vruöhtën vOOrtbrêngén, om
hunnu vi'uahtêfi* aam, welke Zéér góéd oni té ■
MO ITO N. MOL M O L .
eeten zyn. Wanneer deze vruchten ryp zyn-
de , nuchteren gegeeten worden , zoo worden
zy afgang verwekkende . en verzagtende
.gefchat. Men maakt van de Moerbeziën ,
voor hunne rypheit geplukt zynde, een Hröop
die nuttig is om de ontllekingen der kèel te matigen,
wanneer zy in een gorgeldrank gebruikt
word, als mede om de verzweeringen van
den mond te zuiveren. lie t fap van de zwarte
Moerbeziën dient om verfcheide vochten^,
en eenige confituuren të kleuren. Schoon dit
fap van geen nut in de verf konft is , zoo deelt
het echter aan de vingeren en het lynwaat,
éeh roode kleur mede, die men bezwaarlyk
kan doen verdwynen. Het verjuls, de zuring,
de citroenen , en de onrype Moerbe-
ziëïi , nemen deze vlakken van de handen
Weg; maar om ze uit het lynwaat te verdry-
ven , is het kortfte middel dat men de gevlakte
plaats natmaakt, en haar door rook
van zwavel doet opdroogen; het vitrioliefch
zuur, dat zich uit de zwavel'opheft, doet
ftraks de vlak verdwynen.
Bet hout der Moerbezicn-boomen is geel,
het is vry hart, en tot verfchillende draait
en fnywerk bekwaam. Men kan dit hout
in het water laaten rotten , om ’er de
fchors van los te maken, die bekwaam is om
touwerk te vervaardigen.
M O I T O N o f M O U T O N , dit is een
Braziliaanfche V o g e l, van welke men verfcheide
foorten onderfcheid. Hy is een wei-
nig grooter als de Paauw» Hy is aanmerke-
|yk om de fchoone kuif die hy op den kop
heeft, en om dé fchoone witte en zwarte vederen
met welke hy bedekt is. Men ee^ zyn
tleefch, dat uitmuntent is. \
^ M O L , Talpa. Dit is een kléin viervoe*
tig^ dier, dat omtrent v y f duimen lang is , zyn
huit is met kort en dicht ftaaiide hair bedekt,
t geen kittelent gelyk het Hu weel i s , en des-
zelfs zagtheit en warmte heeft. Zyn ftaart
is zeer kort, gelyk mede zyne pooten: zyne
öogen zyn zwart : zyn neus fteekt vier ly-
nen , en zelfs meerder , over de boven kaak
uit.
' De Mo l heeft, zecht de Heer de Bufon,
zonder blind te zyn , zulke kleine , en bedekte,
oogen, dat hy niet veel gebruik van dit
zintuighebben kan. T o t fchadeloos-Helling
neeft de Natuur, hem iri overvfoed het ge-
pruik yap den zesden zin gefchonken , een
aanmerkelyke toeffel van bewaai*plaatzen en
Zaad vaten , éen verbazende meenig'te van
zaadvocht , onmatige groote zaadballen, en
een teellid dat by uitftek lang is ; dit alles is
naauwkeurig in zyn lichaam verborgen , en
bygevolg veel werkzamer en warmer. De
Mol is , in dit opzicht, onder alle dieren
met de grootfte voordeelen begaaft, het befte
van werktuigen voorzien , en bygevolg mede
van gewaarwordingen die ’er betrekSely k
toe zyn. Hy heeft behalven dit. een fyn gevoel
; zyn hair is zoo zagt als zyde : zyn gehoor
is zeer fcherp , en hy heeft een foort
van handen met v y f vingeren , die zeer Veel
van de uiteinden der pooten van de andere
dieren verfchillen, en byna gelykvormig aan
de handen der menfchen zyn ; veel kracht in
evenredigheit van zyn lichaam, een vafte
h u it, een beftendige vetheit, een levendige
en wederzydfche aankleving van het mannetje
en wy fje , vrees o f afkeerigheit voor alle
andere maatfchappyen: de zagte gewoontens
van de ruft en eenzaamheit , de konft om
zich in veiligheit te ftellen , om zich in
een ©ogenblik een fchuilplaats, en woo-
ning te vormen , de gemakkelykheic om dezelve
uit te breiden, en om zonder ’er uit te
gaan ’er Overvloedig'onderhoud in te vinden*
Zie daar , zecht de Heer de Bufjèn., zyn
aa rt, zyne zeden , en zyne begaaftheden,
welke ongetwyffelthoger alsluifterryker hoedanigheden
te fchatten zyn , en die veel on-
beftaanbaardér met het geluk , als de diepfte
duifternis zyn.
Hy fluit de opening van zyn fchuilplaats
toe , en koomt *er byna hooit uit te voor-
fchyn, zoo hy hier toe door de meenigvul-
dige regen in den -zomer niet genoodzaakt
word , Wanneer het water dezelve vervult,
o f wanneer de voet van den Tuinman ’er het
gewelf van indrukt. Hy vormt zich een rond
gewelf in de velden, en vry dikwyls een.lan*
ge loop in de tuinen , om dat hy hier meer
gemak heeft om de loüe en omgefpitte aarde
door te graaven , als een vafte en met wortelen
doorvlochte grond. Hy neemt zyn ver-
bl'yf nooit in de flyk-, noch in de vafte gronden
, welke te veel zamengepakt o f te fteen-
achtig.zyn» Hy heeft een zagte grónd nodig
, die van recht jnfchietende wortelen
Voorzien, én vooral met een meenigte infec-
ten en wormen, bevolkt is , van welke hy
zyn voornaamfte vöedzel maakt.
Vermits de Mollen zeldzaam uit hunne on-:
deraardfche verblyfplaatzen te voorfchyn koo-
men, zoo hebben zy wéinig vyanden, en zy
N 2 ont»