pentyhboomen hebben het voordeel , dat zy
de flechtfte gronden groeijen , zelfs tus-
fchën de rotzèn en fteenen, gelyk de Pyn*
boonien ; dus lieefe» men in Provence geen
gebrek aan grond om hen te planten.
' Wanneer men allé Vooronderftellingen
doet, zoo kan men ten naaften by oordeelen
dat het Eiland Scio, ten hoogften genomen,
niet meer als twee duizend ponden* Terpen*
tyn kan uitleveren. Deze Terpentyn ,• van
hét Eiland Scio, word naar Venetiën gezonden
, van waar hy , onder de naam van Fe-
netiaanfche Terpentyn | door geheel Europa
verfpreid word : en dit is met reden ;. want
hy is alsdan zoo vérvalfcht, dat ’ergeen twin-
tigfte gedeelte Terpentyn van Scio meer onder
is. Wanneer hy niet vermengt is , zoo
heeft hy een zagte balzem reuk : hy heeft be-
halven dit een minder fcherpen fmaak , en
een veel dikker zelfftandigheit als.de gemee-
ne terpentyn ; hy is zagt en zomtyds wryf-
baar: men noemt--hem alsdan Terpentyn van
Scio , en men verkoopt hem vier o f v y f malen
zoo duur als den fynen Terpentyn : hy
heeft een blaauwachtigè glaskleur. Zie Ter-
PENTï NBOOMj -Pï NBOOM en D eNNE-
BOOM.
P I S T Q L O C H I A Q V i r g i n i a a n -
s ch e} , Piflolaria Virginiana. W y bekoo-
men dóór den Koophandel, alleen de wortel
van deze plant * die men zecht, dat een foort
van Holwortel o f Ofierlucy is ; hy is vézel achtig,
fterk van reuk , en byna gelykvormig
aan den Firginiaanfchen Slangenwortel. Zie
dit woord. Men noemt hem mede Wortel
van Sanagroel: men bekoomt hem uit Nieuw
Engel and, en hy word voor een krachtig ver-
giftwederftaande middel' gehouden;
P IS W O R M. Goedard geeft dezen naam
aan een Infeéfc, dat uit de menfchenpis voort-
koom, en in een vlieg verandert, wier kop
rood , het lichaam zwart-, en het achterfte
gedeelte geel is>
P I T O . Dit is een Goft-Tndifche Vogel *
die de grootte van een Spreeuw heeft. Zyne
vederèn koömen met die van den Leeuwrik
over een; maar die van den buik,'zyn eenig-
zins groènachtig. De Pito-redl, die dus door
Frejter genoerat word , is gewoon de rot-zen
•met zyn bek uit te hollen , om ’er in te nefte-
len : men zecht dat hy hier toe de behendigheid
bezit om zich van een zeker kruid te bedienen,
aan welk de Spanjaarden, wonderbare
krachten toefchryven , om het yze r , als
méde alle andere ftoffen te doorböoren, welke
zy gemeenelyk om dezen Vogel Ter va de
Pitos noemen.
P I T V I S C H , Dracuncitlus. Dis is een
gedoomde Vifch van de.Middelandfche-Zee,
welke de Languedokkers HaagdisWijch noemen
, om zyne overeenkomft met de Land
Haagdis. Zyn kop is platachtig: hy werpt
water uit de openingen die hem mogelyk tot
neusgaten verftrekken. Zyne vinnen zyn lang,
en hebben een .goudkleur die. met zilver 'ge-
mengt is. Zyn huit is fyn, en met. verfchil-
lende kleuren gevlakt: ■ zyn buik is breed,
p lat, en wit; zyn vleefch evenaart dat van
•de kleine Grondels. De laatfte vin van den
ftaart, heeft v y f punten , welke naar ,.de ai-
ren van Garft gelyken ; maar derzelver ftee-
ken zyn zoo gevaarlyk niet: als die vantde
Zee-Spin.
P L A A S T E R - S T E E N , zie G yps^
P L A N E E T , zie D w a a l s t a r .
* P L A N -O R B l è . Deze naam geeft men
aan een eenfchelpige Zoetwater Schelp', die
tot het gedacht .der Maanhóorns behoort;
'zoo zeldzaam als men haar in de Zee vind ,
ZQO meenigvuldig vind men ze in de Rivieren,
voor al in die Van de Gobelins, naby
Parys ; haar fchelp is zwart, bruinachtig ,
o f groenachtig- ;- zy heeft drie verheven onttrekken
, die aan het oog van den Slangentrek
eindigen ; haar öpening is rond, èii-zy
heeft geen middelfcbotten : het dier dat dezelve
bewoond , gelykt naar een groote
Worm. De Heer d'zdrgenville ze ch t,- dat
deze Schelp , het gemakkelykfte_in het water
te ontdekken is ; hy telt ’er zes foorten
van op ; te-we'eten ; i . De Groote y met
vier rondloopende S lange trekken. a, De
Kleine , met v y f rondloopende Slangetrek-
ken. 3. De Plan-Orbis, die.zes ronde S’lan-
gentrekken heeft. 4. De Plan-Orbis, die zes
graatswyze Slangen trekken heeft, 5. De ge-
meene graatswyze Plan-Orbis. En 6. Die
gene-die Pansvvys is.
De Plan-Orbis van'het Kuipers Eiland, is
oneindig fraaijer , en grooter , als de:onze;
zy is gepaarlemoert y en met bruine banden
o f ftreepen verftert.
P LAN T 5
P L A N T , Planta. Men kan niet ontkennen
dat de Planten werktuigelyke en le»
vende wezens zyn; zy^ hebben eerft alle du
tederheid die aan de kindsheid eigen -is; zy
zuigen door middel vanhaare wortelen* even
als door melkvaten, de Chyl uit de aarde, welke
haar voeden moet. Dit vocht ondergaat
in de ingewanden der Planten verfche.ide af-
fcheidingen en bereidingen , welke het gefchikt
maken om te konnen voeden ; mogelyk
vermengt zich het vocht noch, dat de-
bladèfen opüuipen met dat gene, dat de wor-
telen^ inzuigen. Eenige Geleerde Natuurkundigen,
nebben , door Waarneemingen ,
welke met een uitftekende vernuftigheit gedaan
z yn , opgemerkt; dat men in de Planten
een merkbare en onmerkbare uitwaafie-
ming heeft: dit moet veel invloed op het
voedend fap hebben. Langzamerhand koomt
de Plant tot eenen teelbaren ouderdom : zy
brengt alsdan, van de werktuigen der voort-
teeling van de beide Sexen voorzien zynde,
vruchtbare zaden voort,die men ais wezent-
lyke eijeren befchouwen kan , in welke de
begaffelen der Planten, die ’er uit voort moeten
koomen, zich by trappen vormen. NTa
dat.de Planten een tallooze nakoomelingfchap
verfchaft hebben , zóo vervallen zy tot de
zwakheeden van den ouderdom , en fheyen,
de eepe een weinig vroeger, en de andere een
w,einig later. In den tyd van haare grootfte
kracht, zyn zy aan ziektens onderhevig, waar
van de voornaamfte , ’t zy van een te groote
droogte o f vochtigheit, ’t zy van een verdorven
ftaat van dén grond voortkoomen , in
welke zy groeijen; de vorft,. en de infedlen,
veroorzaken hen mede verfcheide kwalen.
Men moet een groote oplettenheit hebben,
op den invloed die de lucht, op de Planten
heeft; want ’er zyn ’er die veroorzaakt worden
; ten ifte , door de deelen die de lucht
vormen; ten aden, door de vreemde ftoffen,
die zy omvoert ; ten 3de, door het gewicht
van den dampkring;, en ten4de, door deszelfs
gefteldheit. Alle deze byzondere verfchyn-
zelen, die door den invloed der lucht, op de
planten voortgebracht worden, konnen ons,
wanneer zy naauwkeurig onderzocht zyn ,
regelen doen bemerken , die totlle aankwee-
xmg, bloeijing en zaaijing der Planten moe^
ren m acht geiroomen worden. Wat het
werktuigelyk geftel en het zamenftel der Planten
betreft, zie op het woord Dier, de gelyk-
vormigheeden en de verfcheidenheden, wel-
tW iruüchen het Dier , de Plant, en het
II. D eel .
Delfbare lichaam plaats hebben ; welke vernuftige
vergelyking door den doorluchtigen
de Bufon gemaakt is.
Alle Planten koomen van zaden voort, dit
is een waarneeming, die door de ondervinding
en de daat geftaaft word; maar laten wy
hier befchouwen wat een zaad is , en wat men
’er in ontdekt. Alle de zaden der Planten
hebben verfchillende omkleedingen, welke
hen bedekken , tot dat zy in de aarde geworpen
zyn: men meet hen, men werpt hen op
hopen, dit gefchiet alles zonder gevaar , om
dat zy omkleed en befchut zyn ; eenige zyn
in het hart der vrucht geplaatft, gelyk de
kernen der appelen , wier vleefch bygevolg
tot twee einden gefchikt i s , om de zaden tot
een omkleedzel te verftrekken , wanneer zy
nog teder zyn , en om de dieren te voeden;
andere komen in peulen v o o r t, gelyk de er-
weten; andere zyn met een harde fchaal omkleed,
gelyk de amandelen , enz.
Behalven deze omkleedzelen', die om dus
te fpreeken inwendig ^yn , zoo heeft iedere
vrucht noch een zak , en een opperhuit, o f
een huit, in welke het vleefch en het vzaad
beflooten is. Wamieer men een Erweet o f
een Boon neemt, en wanneer men haar van
een fcheid , zoo ontdekt men twee kwabben,
o f lobben , welke niets anders als de verzameling
Van een meelachtige ftoffe z y n , die
met het voedent fap van de aarde vermengt
is , en dus een pap o f melk vormt, die gefchikt
is om het zaad te voeden. In het op-
perfte gedeelte van deze twee deelen , is het
zaad , even als een kleine fpyker ingeplant,
o f ingedrukt; het . beftaat uit een lichaampje
dat de gedaante van een kleine fteel heeft,
en uit een voetje , ’ t geen de wortel word ;
de fteel o f het lichaam van het plantje is een
weinig in het inwendige van het graan inge-
drukt. Het voetje o f bet worteltje , is dat
puntje, ’t geen men gefchikt ziet om uit den
zak voort te koomen. Het voetje , o f de
ftaart van het zaad , is aan de lobben door
twee banden vaftgehecht, o f liever door twee
getakte buizen, wier takken zich door de beide
deelen van het graan uitfpreiden , o f gefchikt
zyn om de nodigeTappen tot de voeding
van de Plant te gaan zoeken.
De fteel , dat is .te zeggen , het lichaam
van de Plant, is tuflehen twee bladeren bevat,
die hem geheel omkleeden, en die hem
even als in een doos o f tuffehen twee fchel-
pen bevatten; deze twee bladeren openen en
ontwinden zich eerft uit het graan en buiten
Ö o de