tes, en van de Rivier Squilla, by voegen*
De Squilla Mantes heeft gevorkte armen;
hy heeft een angel aan den ftaart: zyn lichaam
is-iéoo lang als dat van een Springhaan,
het is dun, breed omtrent den ftaart met een
dunne fchaal Omkleed , wit en doorfchynen-
;ö e; zyne twee eerfte armen zyn lang, en inwendig
als 'een zaag uitgêfneden. De eerfte
tanden zyn klein ; die van het einde zyn zoo
groot dat men hen veel eerder de naam van
doornen géeven kan. Deze S^üilla heeft zeer
lange hoornen ; na by hun uiteinde feoomen
twee takken voort: hy -heeft mede twee andere
die veel kleinder zyn naby de oogen.
Zyne óogen zyn breed en helder-; na by hen
zyn twee vleugeltjes gepla-atft die in ’ t ronde
wolachtig zyn. Hy heeft twaalf pooten: de
drie eerfte ter wederzyden hebben aan het
einde eèn dikte ter -gróótte van een Lins, die
rond en eenigzins plat is ; uit. deze knobbel
koomt een kromme angel voo rt: de drie andere
pooten zyn klein en dun. Het overige
van het -lichaam is-, achter den kop, met tien
plaatjes van een ongelyke grootte bedekt; de
eerfte zyn klein en fmal , en de andere zyn
veel grooter en breeder : ieder plaatje is met
doornen bezet,“ die alle van eene vorm zyn.
Het einde wan den ftaart is een breed been,
dat met angels bezet is : op dit been ziet men
even als twee gefchilderde oogen : uit het
derde plaatje kóömen ter wederzyden drie
vleugeltjes voort. Dooi* alle andere deden
gelykt dit foort van Squilla , haar de Dieren
van het zelfde foort: zyn lichaam is
dóorfchynende; zyn vleefch is za g t, zo et,
‘fmakelyk, en verfchaft een goed voed-
zel.D
e Rivier Squilla is een klein Infeét, dat
verfcheide doorfnydingen heeft: het gelykt
haar de Zee-Squilla : het heeft drie pooten
aan iedere zyde : fwee'kleine lange en dunne
draadjes vormen 'zynen ftaart: het'heeft
de lengte van een vinger. Zyn kop is lang
en plat , gelyk een L in s , en heeft vier
hoorns. Deze Squilla, zecht Mouffet , verbergt
zich in het r ie t, aan den voet der wortelen
van de Kalmus : zy paren alzo o ras als
'óq Zee-Squilla. ■ Het mannetje vereenigt zich
door den bek met het w yfje , op de wyze der
Krabben.
S T A A R T - A A P , zie M ee r k a t .
S A A R T S T A R , zie C o m e e t .
S T A L A C T I T E N , Stalaftites aut La*
pides aquei: deze zyn gewoonelyk uit aard-
achtige o f fteenachtige zelfftandigheden za"
mengeftelt, welke zich in water ge vormt hebben
, o f door deze vloeiftof in de onderaard-
fche hooien gevoert zyn, en hier zamenhang
verkreegen hebben , en onder verfchillende
gedaantens verhart zyn.
Deze zamenftremmingen , die gemeenelyk
kalkachtig zyn , en die mogelyk niets anders
zyn als opfchuimlopende Marmers , zyn of
zamengepakt, ö f valt, en hebben een gelyke
oppervlakte, gelyk de Albaften , en de ei-
gendyke gezegde Scalaótiten ; o f zyn wryf-
baar en porieachtig , gelyk de inplantingen;:
zy vormen zich door een meer o f mindere
langzamen voortgang. Wanneer men zich
waterdroppen voorftek die by hunne doorzy.
peling door de aarde o f door‘ de porieachtige
fteenen, zich met fteendeeltjes beladen hebben,
(zonder dat hunne doorfchynentheit echter
hier door geheel weggenoomen w o rd ) , en
die vervolgens met eene fnelheit die Evenredig
met hunne yloeibaarheit, betrekkelyke
zwaarte, en de helling van den grond , in de
Kanalen voortgedreeven worden ,. die door
de Natuur tufTchen Rotzen en in de onder-
aardfche holen gevormt zyn , zoo zal men
een denkbeeld van hunne vorming hebben.
Deze waterdroppen zyn het mengvocht
van deze fteendeeltjes , maar zy fcheiden ’er
zich ligtelyk door de uitwaaffeming van af:
dit foort van fteenachtige lichamen,hechten
zich zeer naauwkeurig, en altoos door juxta-
pofition, aan de wanden der plaatzen die door
het water doordrongen zyn ; dan eèns is dit
aan de gewelven der grotten, en zomtyds aan
de galleryen van de Mynen ; zomtyds zetten
deze zamenftremmingen zich tegens de hellingen
der Bergén o f der Steengroeven, waar
van de grond me er. pf.min.voqr de vrye lócht
blootgeftelt i s o p andere tyden hecht zich
dit fteenachtig fap. ( zoo men dus fpreeken
kan) aan de-vafte lichamen , plant ’er zich
in , neemt zelfftandigheit, en verfchillende
gedaantens aan, en zomtyds zelfs verfchillende
kleuren.
Men kan Staiadtiten en zamenftremmingen,
van den aart van alle de lichamen vinden die
het water ontbinden kan ,-o f doof zich zelfs,
o f door middel van eenig inmengzel, en die
het vervolgens met een zamenhechtende ftof-
f e , die in ftaat is om hen te vereenigen, voort-
- gedreeven heeft. Voor ’ t overige , is het mo
gelyk minder aan dén aart, van het .fteenach-
•*(rfap dat men dè wonderzinnigheit en de
lerfcaé’idenhci! der gedaantens verfchuldigt
j jic men in alle fobrten van zamenftrem-.
mingen ontdekt' van welke wy fpreeken zul*
len 6 als aan de verfcheidenhelt der middel*
ftoffen , in welke deze fteenachtige fappen
zamcngeftremt o f gekriftallifeert zyn , als
ihede aan de fnelheit van het water , en de
aanhoudentheic van zynen ftrooin. '
Men geeft eigent!yk de naam van Stalalh-
M aan de getakte kriftalfchietingen , die de
gedaante van Kegels, of pyramidale en kegelvormige
Lampvoeten met een breede voet
hebben, met welke zy aan de Rots vaftgehecht
zyn. De Stala&jtes worden , gelyk wy ge*
zecht hebben, door iteenachtig water voortgebracht,
dat, op de oogenblikken van dcs-
'zelfs doorzypelingen in de aarde , Kriftal-
'fchietingen van een regelmatige 'gedaante
heeft köntien vóórtbrengen: zy zyn gewone*,
iyk uit lagen zamengcftelt, die dan eens uitmiddelpuntig
zyn , en dan weder om een gemeen
middelpunt loopen : hunne hardheit,
en hunne trap van aangroei , alles hangt van
het,geval af. De Staiactiten die altoos aan
de gewelven der, grot'tèn opgehangen zyn ,
hébben in ’ t ’algemeen een meer o f min wit,
fyn, en ineengedrongen zamenweefzel ; zy
verlengen zich door dezelve oorzaak, waar
door-zy in dikte toeneemenden zyn hier in
gelyk aan de Yskegel, die des winters aan de
daken hangen : wanneer zy zich béginnen
te vormen , zoo zyn zy niet dikker als een
pennefchacht, de droppel is ’er de maat van:
zy zyn alsdan in het midden doorboort, maar
zy worden'wel ras geftopt, en voor een gedeelte
gefloten.; ■ ' ■ i” .
Wanneer de 'Staiactiten voortgaan methun-
neii aauwafch door deze buis te vcrkrygen ,
zoo kan men deze aangroei intm-fiifception
noemen, fchoon zy dezelve maar ‘alleen naar-
bootft; feri het is deze fchynbaarhcit die Tour-
tiefart in zyn ftclczel over de groeying der
fteenachtige fappen.heeft doen dwalen. Maar
het zy de holligheden der Stalaébiten Zich
verftoppen. ö f n ié t, zoo. is het echter altoos
'door juxtd -pofition, dat zy in uitgebreidheii
toenëémen, zoo wél in lengte als in ,dikte.
De Stalakiten vertoonen altoos , in hunne
breuken, geen rondlopende en gclykvormige
ftreepen ; zy zyn uit naalden zamehgeftelt,
die cvenwydig met den As van de Kriftalli-
fatie zyn, van waar zy zich uitbreidende, en
afwykende naar de oppervlakte voortgaan ,
fflet .echter te gelyk hunnen aan groei, door
achter-een-volgende lagen te laten zien , die
meer o f min naauwkeurig met elkanderen ver-
eenigt zyn: .zomtyds verlengt deStalaftitzich
in diervoegen, dat zyn punt den grond raakt:
het is nietzeldzaam datmen ’er verfcheiden in
de grotten z ie t, die een rei pylaren vormen
wier befchouwiiig zeer bevallig is.
De Abt de Sauvages zecht, dat hy opgemerkt
heeft dat de Stalaéliten , in alle jaar-
getyden , over. hunne geheels oppervlakte
droog waren, uitgezondert de punt aan welke
den droppel hing. Wy hebben het zelfde
verfehynzel in verfcheide Grotten, zo ow e l
in Engeland en op Corfika , als in het Alpi-
fche en Pyreneefche Gebergte opgemerkt;
deze grotten zyn met Stalacbiten vervult, die
zeer lang, zéér dun, en vochtig aan den punt
zyn: .deze kriftallifatiën fcheènen ons alcoos
door middel van tuflehenkoment water ge-
.vormt te zyn, dat weinig Iteenachtig fap bevatte
, en men heeft redenen om te giffen ,
dat dit water meer als eenig ander onderworpen
i s , om de Stalacbiten van vorm en gedaante
te doen verfchillen : wy hebben mede
opgemerkt dat het water dat veel fteenachtige
deeltjes bevat, zeer ras. Stalacbiten
vormt, die alleen aan hun pyramidale punt
vochtig zyn in de eerfte tyden van hunnen
aangroei; en in tegendeel, is de geheels
oppervlakte bevochtigt, wanneer de opening
in het midden verftopt is , en dat de Scalaébi-
ten meer uitgebreidheit aan hunnen voet lery-
■ geu. ................ i RB
Men geeft de naam van Stalagmites aan de
knobbelachtige zamenftremmingen , dat is te
zeggen , die bolachtig of tepelachtig zyn ,
gelyk de Bloemkool en de Truffel : ieder tepeltje
is uitwendig rondachtig, o f ongelyk;
maar inwendig zyn zy altoos uit gekriftalii- /
leerde naalden zameii geftelt, die met hunne
punten het middelpunt naderen. Deze knobbelachtige
zamenftremmingen, die men medé
Steemcbtige Klieren, o f Troswyze Staiactiten
noemt., zyn meer o f minder gróót, hart, en
van een fyrie en in een gedrukte korl ; zomtyds
bootzeh zy de groepen van mis'vormige
kriftailen naar ; zy zyn zomtyds doorfchy-
nende, en zomtyds ondoorfchynende.
De. Stakigmiten zyn niet onverfchillig: aan
de gewelven, o f tegens de wanden der Grotten
vaftgehecht, gelyk de Staiactiten, maar by-
na altoos op den grond o f vloer der bolen;dat
is té zeggen, tegens over de Staiactiten, fchoon
zy op dezelve wys als de Stalaébiten door
het water gevormt worden 3 dat in .droppelen ,11, _