met de zuure vochten ; maar wanneer hy ge-
kalkbrand is , verkrygc hy een P h o s p h o x i k e
eigenfchap , en hy geeft alsdan een geringe
Hinkende en pisachtige, reuk van zich. Wanneer
men hem voor de zonneftraalen ,
voor het dachlicht, en zelfs voor de glans
van het ,vuur blootftelt, zoo zuigt hy het
licht in ; wanneer men hem hier op aan-
Honds in een duiftere plaats overbrengt, zoo
fchynt hy te lichten , even als. een glimmende
kool , edoch zonder eenige merkbare
warmte. De Steenen van Bologne die het
meefte licht geeven , zyn die gene , die de
minfte vlakken hebben , en waar van de oppervlakte
niet een witte , dunne en ondoor-
fchynende korft bedekt is. Wanneer men
deze fteenen kalkbrand , beftrooit men hen,
na dat men ze met brandewyn heeft laaien
dóórtrekken , met een zeer fyn en wel gezift
poeder, ’ t geen men van een van deze fteenen,
geftoocen zynde , bekoomt ; men laat deze
fteenen vervolgens in een reverbeer vuur cal«
cineeren: men bewaart dezen Phosphorus in
W o l o f Katoen , met hem zorgvuldig voor
den invloed der lucht te befchutten. —Wanneer
hy deze Phosphorike eigenfchap verloren
heeft , geeft men hem dezelve weder ,
met hem op nieuw te calcineeren.
De Heer Wallerius. , plaatft dezen Steen
onder de Plaafterfteen ; maar wy fchikken
hem met Woltersdorf, in het geflaeht der
fmeltbare fteenen. Henckel fchryfc het Phosphorike
verfchynzel , aan het zuur van het
Ze-e«Zout toe , ’ t geen ’er in bevat is , en de
Heer Pott, aan eene zeer fyne zwavelachtige
ftoffe : maar men weet dat dit onderwerp
dó'OF niemand beter, als door de H ztr Markg
ra f behandelt is , in de Memorïèn van de
Koninglyke Akademie der Wetenfchappen van
Berlin voer bet- Jaar. 1749. Zie mede het
Werk van den Heer Mamelius , ’ t geen in
14 Hoofdftukken verdeelt is , over de Ver-
gelyking van den Steen van Bologne , in de
Dachverhalen van de Onderzoekers der Natuur
, in ’/ vierde Deel, blad'z. 165.
S T E E N V A R E N , zie M i l d k r u id .
S T E E N Z O U T , zie op bet artikel Zee-
P O U T .
S T E I L E - K U S T . Deze naam geeft
men aan de verheven en fteile Zce-Kufterf,
zyzyn gewoonelyk met heiden aan hunnen
voet bepaalt.
S T E K E L B A A R S , Piscis aculeatusl
Dit is één klein Vifchje dat geen fchubben
heefc , men vangt het in de Meeren en Rivieren
, en onderfcheid ’er twee foorten
van.; namentlyk het groote en het kleine
fo or t: die van het groote zyn met'drie Hekels
op den rug en drie aan den buik ge wapent
, zy zyn met e-lkanderen verknocht , enge
ly ken naar het blad der Spenaadje. Deze
ftekels zyn fcherp en fterk, het Dier zet hen
op wanneer het vrees heeft T o f zich tegens
andere Viiïchen verdedigen moet. De Stekelbaarzen
zyn zoo- overvloedig in zommige
Landen , dat men , wanneer men de wateren
uitvifcht, ’er een gedeelte van aan de
arme Lieden geeft, die ’er zich mede voeden.
Het tweede lbort van Stekelbaars heeft zes
doornen o f ftekels op den rug 2 deze zakken
de Rivier Nar , in Umbria, af ; óm in den
T yber over te gaan.
S T E K E L K R A B B E , Dit is een foort
van Krab van de Middelandfche-Zee: men
heeft ’ er eenige die tien ponden wegen.
S T E K E L V A R K E N , Hyjlrix. Het
Stekelvarken is een Dier der vreemde Landen
men ziet ’er in onze Geweften zomtyds
eëhige elvendig, die men om hunne zeldzaamheid
opvoed. Men onderfcheid ’er verfchei-
de foorten van , die men in Afrika , op Su-
matra ,. op Java , in Nieuw-Spanje , in de
Hudfons-Baai ,, en in de beide Indiëii vind.
Deze foorten van Stekelvarkens-, die onderving
een al ge me ene overeenkomft hebben ,
bezitten mede eenige verfcheidenheden.
Het Afrikaanfche Stekelvarken is twee en
een halve voet lang , zyne pooten zyn kort,
de voorfte hebben niet meer als vier duimen
lengte , en zyne aehterfte zyn zes duimenlang
, .de lengte van den kop is v y f duimen;
de- boven lip heeft een k lo o f, gelyk die der
Haafen ; zyne oogen zyn klein , eri zyne -doren
gelyken naar die van een Menféh ; het
heeft geen ftaart. De algemeene fken*
merken van deze Dieren zyn , dat zy twee
fnytanden , geen honds-tanden-, genagelde
vingers , en ftekels op het lichaam hebben.-
De rug en zyden van het Stekelvarken dat
wy befchryven , zyn met ftekels bedekt die
eehigzins gekromt zyn , zy hebben verfchil-
lende lengtens en dikténs, en zyn-zop fpits als
elzen, en met w it, bruin en z war tachtig ge-
fchakeert. Het heeft ’er die geheel wit zyn;
de dikite hebben de minfte lengte, en hunne
lengte is van zes tot twaalf duimen; de andere
zyn vyftien duimen , en deze zyn buigbaar.
Plet Stekelvarken heeft op den kop
en het agterfte van den hals een foort van
pluim , die uit een meenigte zeer dunne ftekels
te zamengeftelt is , en die naar de borrels
van een Wildzwyn gelyken ; deszelfs
borft en buik , zyn met borftels bedekt die
ten naaften by , gelykvormig aan de eerfte
zyn. •' -
De andere foorten van Stekelvarkens zyn
door eenige byzonderheden onderfcheiden ,
die het oog veel meer tot zich trekken, wanneer
men het Dier befchouwt, dan zy uit de
naauwkeurigfte befchryvingen konnen ge-
kent worden. Het Stekelvarken van Suma-
traheefc een fnuit als een Varken.; deszelfs
ooren hangen a f , 'en zyn byna kaal, gelyk
die van de Hollandfche Varkens ; zyne oogen
zyn groot en glansryk. Het Stekelvarken
van Nieuw-Spanje heeft de grootte van een
middelmatigen Hond: men vind hen op
de Bergen. Het Stekelvarken van de Hudfons
Baai heeft veel overeenkomft in geftalte
en dikte met den Bever. Het maakt gèwo-
nelyk zyn neft onder de wortelen der groote
boomen ; het voed zich met boomfehors-
fen ; het eet des winters fneeuw , en drinkt
des zomers water ; de Wilden eeten deze
Dieren , en vinden hun vleefch by uitftek
aangenaam. Het Stekelvarken van Kanada
is een lomp Dier ; het heeft een groot getal
ftekelsJ de Jagers konnen het in het loopen
gemakkelyk achterhalen : men kan het döo-
oen met het maar eene flag met een. ftok
op den neus te geven. Deze Stekelvarkens
onthouden zich op de Bergen ; de Beeren ,
de Carcajoux-en andere Dieren, be-oorlogen
hen; maar wanneer zy een boom bereiken
konnen , klauteren zy ’er op , en plaatzen
zich op een dunne tak , waar op' zy zich zoo
lang onthouden dat zy het gedult van hunnen
vyand vermoeit hebben. -De- Stekelvarkens
zyn gemeen aan de Kaap de Goede Hoop:
dit foort heeft ooren gelykvormig aan die
der Menfchen.
Wanneer deze Dieren vergramt zyn , zoo
zwelt hun,-lichaam van verwoedheid op , zy
rechten hunne ftekels op , en fpringën zyd-
waarts uit om te ftooten. Hunne huit fchynt
beweegbaar , en zy doen alle hunne ftekels
inet kracht beweegem Schoon zy gemakkelyk
te vergrammen zyn , zoo zyn zy échter
niet boosaardig , en byten jf noch kwetzen
niemand , ten minften niet zoo men hen niet
, tergt. Z y konnen vooral niet verdragen dat
men hun lichaam o f ftekels aanraakt; wanneer
men zulks d o é t, zoo ziet men hen verwoed
worden , hunne huit, die met ftekels
bezet is , ziddert; zy zoeken met hunne zyden
te ftooten , en zy trappen de aarde van
ongedult. Zou de verwoedheit tot welke
deze Dieren overflaan , hier uit niet voortkomen,
zecht Seba, dat hunne galblaas zeer
gróót is , en om dat zy een fmertelyke gewaarwording
gevoelen op de geringfte aanraking
van hunne ftekels , waar door de gal
door het geheele lichaam verfpreid word ?
De ftekels van de Stekelvarkens ftaan zoo
los, dat het onmogelyk is dat ’er niet eenige
zouden los gaan , wanneer zy geweldige
beweegingen maken. Dezelve béweegingen
die hen los doen gaan , konnen hen tót op
eenigen afftand voortdryven; maar het is be-
zwaarlyk te gelooven dat het Stekelvarken
hen uitfehiet, gelyk men in eenige Schryve-
ren leeft*. De wonden die de ftekels van deze
Dieren veroorzaken , zyn, zoo men zecht,
doódelyk ; deze ftekels doorboo^en het v el,
en veroorzaken de dood : maar hóe konnen
deze ftekels , die op een werktuiglyke wys
werken vergiftigt zyn ? De Jagers verzuimen
niet om die gene uit te trekken die aan hunne
Honden gehecht fchyn en, wanneer zy een
ftekelvarken genaden hebben; want deze ftekels
hebben in eenige foorten fchroefwyze
punten, en alle de beweegingen van het Dier
ftrekken daar toe om hen in het vleefch in te
drukken.
De Jagers willen dat de Stekelvarkens twaalf
o f vyftien jaren lèeven. Volgens hen, zyn
de mannetjes verwoed in den tyd der liefden
sbedry ven , welke in de maand Septem-
bet is : zy verfcheuren elkaftderen alsdan met
de tanden ; de wyfjes werpen gewoonelyk
in de maand A p r il: zy brengen niet meer als
een jong 'ter eener dracht vo o r t: zy zogen
het niet langer als ontrent eene maand : het
jong leeft van krüiden en vruchten , en gewend
zich langzamerhand aan böomfchors-
fen. Het wyfje lecht zich op den rug om
met het mannetje te p a ren om dat de ftekels
van deze Dieren , die nederwaarts -en zeer
laag aan het lichaam afhangen , hen beletten
om zich op dé gewone wys der viervoetige
Dieren .te vermengen. De Stekelvarkens
flap en zes maanden onder de aarde , en zyn
géduurende dezen tyd in een ftaat van verdoving,
in welke zy geen voedzel nodig-heb-
Eée e 22 ben ’9