Het maakt de bloemen van de wilde Cicho-
rey rood, het brengt op de tong dezelve indrukzelen
kis de Azyn v o o r t, en het doet
het bloed in de geringe wonden te zamen-
ftremmen; wanneer men een .droppel van dit
vocht in Wyngeelt giet, zoo ontftaat ’er een
merkbare te zamenltremming ; deze kenmerken
van een zuur vocht die zeer kenbaar zyn,
moet de oplettenheit van die gene tot zich
trekken , die gelooven dat het dierlyke lichaam
geen zuure vochten buiten de eerlte
wegen bevat. Behalven de verfchillende nuttige
gebruiken die dit vocht' waarfchynelyk
voor de Rups b e z it, zoo fchynt het mede
noch dat het de Vlinder tot een fcheivocht
dient om het zamenweefzel van zyn tonnetje
zagt te maaken , en hem een uitgang te ver-
fchaffen: een bewys hier van is , dat de Heer
Bonnet aanmerkelyke gedeeltens van het tonnetje
van deze Rups zagt gemaakt heeft, op
welke hy een gedeelte van dit vocht vallen
liet. De Heer Lyonet, heeft waarfchynelyk
in deze Rups evenredigheden ontdekt, die
hem gunftig tot Ontleedkundige Waarnee-
mingen gefcheenen hebben: hy heeft ’er vóór
weinig jaren een naauwkeurige ontlediging,
in een Werk met Plaaten, van in ’t licht ge-
geeven, waar in men omfchryvingen vind r
die zoo wel tot roem van zyn gedult, als tot
die van zyne bekwaamheit ftrekken :. men
moet noch onderzoeken o f de Rupzen van
de verfchillende Geweften , elkanderen tót
dien trap gelykvormig zyn , om de gevolgtrekking
van den Heer Lyonet, algemeen te-
doen zyn ,. die hy uit het eenige foort dat hy
ontledigt heeft, meent te moogen afleiden.
T W E E - V O E T I G E D I E R E N .
Dit zyn de Dieren die alleen op twee voeten
voortgaan* . Zie D ie r .
T Y D E L O O S . , Coïcbicum, Deze aanmerkenswaardige
Plant, groeit in de Weiden
en op de Bergen, zy.was voormaals zeer gemeen
in Colehos , ’t geen men thans, Min-
greliëri noemt. De wortel van de Tydeloos
is uit twee witte knobbels t«ê zatnengeftelt ;
de eene is vleezig en de andere gebaart, met
een melkachtig lap vervult, en met eenige
roode o f zwartaehtige vliezen omkleed. De
wortel is rondaehtig, en platachtig aan eene
zyde,hy is gevoort wanneer de Plant Moeit«,
maar op andere: tyde.n heeft hy geen vooren.
’Er koomen onmiddelvkuit den wortel drie o f
vier lange, dunne, en witachtige buizen voort
zy zyn teder ,, en openen zich aan het me-
einde in zes deelen ; en vormen even als een
Lelie., die o f purperachtig, o f witachtig is.
De bloemen van deze Plant vertoonen'zich
voor de bladeren in het begin van de nachtevening.
van den Herfft: zy verwelken na dat
zy twee o f drie dagen geduurt hebben ; vervolgens
koomen ’er in net begin van de volgende
Lente uit den wortel twee o f drie bladeren
vo o r t, welke bladeren naar die der
witte Leliën gelyken. Uit het midden van
deze bladeren verheffen zich , drie o f vier
blaadjes, by wyze van driehoekige peulen,,
die d ik , langwerpig , zwartachtig, en met
rondachtige, en bruinachtige zwarte zaden,
vervult zyn : wanneer zy ryp- z y n , verdorren
de bladeren met den fteel.
Deze geheeJe Plant heeft een fterke reuk
die walgingen verwekt* De wortel verwekt
het fpeekzel , en doet het eenigzins bitter
fchyneh: inwendig ingenoomen zynde is hy
éen vergift; want hy zwelt als een fpons in
de keel en maag op , en wel in diervoegen,,
dat hy doet verflikken : men gevoelt te gelyk
een zwaarte en aanmerkelyke hitte, ii>
en omtrent de maag, een verfcheuring in de
ingewanden, en een jeuking over het gehee-
le lichaam ; men looft door den ftoelgang
bloed en ftukken van den wortel behalven
de braakmiddelen, is het gebruik van de Wet
van melk, en der verzachtende en weekmakende
klifteren van veel nut in een diergelyk
geval. Zoo fc-badelyk als het gebruik van
den wortel der Tydelops inwendig is§ zoo
heilzaam is hy , zecht Weclellïus , uitwendig
tegens de peft, en alle befmettelyke ziektens;
het is genoeg dat men hem als een draag middel
om den. h^ls ;draagt. Deze Geneesheer
fchreefhem mede in een afkookzet voor, om
de deelen van het lichaam te waflehen, die
door de-Piatluizen aangetaft waren. Men móet
de wortelen van de Tydeloos ,. omtrent de
nachtevening van den Herffl , uk de aarde
delven , wanneer de bloemen beginnen te
verwelken ;. men fnyd hen in ftukken , en
laat deze; in de ichaduwe droogen; W y zouden
niet eindigen kunnen , zoo wy * in dit
artikel alle de eigenfehappen belchry ven wilde
die men aan'deze Plant toefchryft, wanneer
zy uitwendig gebruikt word-. In ’c algemeen
word zy als vergift-wedérftaande tegens
de peft voorgefchreeven ; mziarQitiri*
nus Rivlnm zecht, .ten opzichte van het
voorgaande di-aagmiddel van de wortelen der
Tydeloos, dat; het geen ander nut b e z it, als
om het gemeene Volk kloekmoedigheit in te
boezemen , om ,de befmetting niet te duchten
; want een ieder weet wat uitwerkingen
de vrees voortbrengt , en hoe gevaarlyk zy
is om het geweld der peft te vermeerderen.
De Tydeloos uitwendig gebruikt zynde,
is, gelyk wy hier voor gezecht hebben , een
zeer geweldig vergift; maar vermits de he-
vigfte. vergiften , heilzame Geneesmiddelen
■ worden konnen , wanneer zy door een be-
kwaame hand beftuurt zyn , zoo fchynt de
Tydeloos in dit geval te zyn. Het is aan
den alom-beroemden Heer Stork, Geneesheer
te Weenen, dat men de Ontdekking van de
Geneeskrachtige eigenfehappen van de T y deloos,,
verfchuldigt is. Deze bekwaame
Geneesheer, die de Dank-erkentenis van het
Menfchelyk geflacht verdient heeft, na dat
hy de ontdekking van de eigenfehapppen
der Tydeloos , door Proeven aan zich zel-
ven , ontdekt had ; bevond , dat de wortel
van deze Plant in het gewicht van een ons,
ineen pond A z y n ,’tgeen men vervolgens tot
een Siroop ko o kt, inwendig zonder gevaar
gebruikt kan worden; en dat deze Siroop een
der krachtigfte pisdryvende middelen is , die
men gebruiken kan* De Heer Storck heeft
door dit middel, en even als door een wonderwerk
, verfcheide Lieden van de waterzucht
geneezen, die wanhopig gefchat wier-
den. De gifte van de Siroop van Tydelo'o-
zen is van een half vierendeel loots , een o f
meer malen des daags, volgens den ftaat van
den Lyder ingenoomen zynde, waar overeen
Geneesheer het befte oordeel en kan. De
Verhandeling die de Heer Storck hier over in
het licht gegeeven heeft , moét men vooral
kezen*
• T Y G E R , Tigris. Dit is een viervoetig
Dier van het geflacht der Katten, dat v y f vingeren
aan iedere poot, zes fnytanden in iedere
kaak , genagelde en van elkanderen ge-
feheide vingeren, en gekromde nagelen heeft,
die het gefleél intrekken en verbergen kan:
zyn ftaart is lang.
D.e rechte Tyger die men alleen in Azia
en de Zuidelykfte Landen van Afrika vind,
m niet gevlakt; maar hy heeft, zecht de Heer
de Buffon , lange en breede ftrqepen , by
wyze van kringen. Deze banden neemen
hunnen aan vang op den’ rug, gaan om den
huik en voegen zich op den rug weder te
zamen > zy gaan langs den ftaart voort > en
zyn even als witte en zwarte ringen beurtelings
geplaatft. Men ziet een jonge opgezette
Tyger in het Kabinet van den Tuin des
Konings van Vrankryk.
De grootfte van alle Tygers is die gene,
die men de Koninglyke Tyger noemt; hy is
by uitftek zeldzaam, en zoo groot als een
Paard.
De Tyger doet het vel van zyn aangezigt
bèweegen, knarft op zyn tanden , ziddert,
brult gelyk een Leeuw , maar zyn gebrul is
verfchillent.
In de Klafle der verfcheurende. Dieren ,
vervolgt de Heer de Buffon , is de Leeuw de
eerfte , en de Tyger de tweede ; maar den
Tyger is meer als den Leeuw te duchten.
Deze vergeet dikwylsdat hy de Kon in g, dat
is te zeggen , de fterkfte van alle Dieren i s ;
hy gaat met een langzame tred voort, en taft
nooit dé Menfchen aan , ten minften zoo hy
niet getergtword; hy verdubbelt zyne fchree-
den niet; hy lo o p t, noch gaat op de jacht
niet uit, dan als hy door den honger geperft
word. De Tyger fchynt in tegendeel, fchoon
hy van vleefch verzadigt is , altoos naar bloed
te dorften ; zyne woede heeft geen andere
tuifchenpozingen als die gene die hy noodig
heeft , om zich in hinderlagen te plaatzen.
Hy verwoeft de landen die hy bewoont, en
hy vreeft noch het gezicht , noch de wapenen
der Menfchen , hy vermoort en vernielt
de Vee-kudden, dood. alle de wilde Dieren,
taft de jonge Olyphanten en Rhinoceroflen
a a n e n durft zomtyds den Leeuw zelfs trot-
zeren*
De gedaante van het lichaam vervolgt onzen
doorluchtigen Schryver , koomt gewoo-
nelyk met den aart overeen. De Leeuw heeft
een edele gedaante, de hoogte van zyne bee-
nen is evenredig naar de lengte van zyn lichaam
; de dikke en grootte manen die zyne
fchouwderen bedekken , en zyn aangezicht
befchaduwen , zyn onverfchrokken gelaat,
zyn ftatigen gang , alles fchynt zyne trotze
majëfteuze onverfchrokkenheit, aan te duiden.
Maar de Tyger die te lang van lichaam, te
laag op zyn pooten is , de kop lang, en de
oogen woeft heeft, de tong bloedkleurig, en
die altoos,uit zyn muil hangt, heeft geen andere
kenmerken als die van een Iaage boos-
aardigheit en onverzaadelyke wreedheit. Hy
heeft geen ander natuurlyk vernuft, als een
geftadige woede, een blinde bloeddorft, die
niets kent, niets onderfcheid* en die hem zy-
Qqqq 2 • ne