Die is het buigzaamRe , verdeelbaarRe , 'en
doorfchynenRe van alle foorten van Mica;
de Ruflfen bedienden ’er zich voormaals van
in plaats van glas , en wanneer het befmet
was, maaktenzy-het meteen loog;vanpotafch
fèhoon, o f anders bedekten zy het met warme
afTchen want zoo men het in eenlterk
vuur wierp ,. gelyk eenige willen , zoo zou
het zich van. een fcheiden o f barften , en de
lichtRralen- zouden hier door belet worden,
©m ’er rechtsRr-eeks , door te loopen» De
KlooRerlingen noemen de kleine Rukken van
deze fchoone Mier, jfezusr-Steen : zy gebruiken
dezelyen in plaats van glas, voor de kleine
beelden : hier van is de naam van Ma-
riën-Glas-, Glacies Maria ,. voortgekoomen.
Men moet deze Reen , met die geene welke
mem Ezels-Spiegel noemt, ■ niet verwarren.,
die een-doorfchynent Gyps is* Zie Gyps.
% De G-l a n SvRy k e . M i-c a i deeze heeft
gemèenelyk kleine- fchilvers * die weinig o f
niet doörfchynende zyn , zy zyn niet buigzaam
, en hebben verfchillende kleuren.;, men
noemt de witte , Katten-Zilver. , en de gee-
le , Katten-Goud;^-beide dienen zy tot Rrooi-
zahd op" het- fchrift. Men-vint dezelve of-
bevat in de rotzen:, o f los im het zand van
eenige rivieren *, gelyk de Loire, den Rhyn,
enz. Zomtyds-is- dit foort van Mica fchub^--
achtig , ó f Rreepswys v o f beRaat uit halfronde
Rukken ; wanneer het voor bet vuur
blootgeRelt word , zo o . loopt, het.- tot.klomr
pen te zamen;zoo het gekleurt is , zoo word
net wit..
Het Potlood bevat Micaachtige o f talk-
achtigë-dèelën. Men heeft .een menigte Reenen
welke niets, anders als Mica. bevatten.,
en die , door lieden, wélke niet gewoon zyn
om over den. aart. der.Reejign op het uiter.-
lyke aanzien, te oordeelen , voor Bleml gehouden
worden. 'Zie dit 'itioorU
M IC H E .N -P U L V E R .. De Duitfche
Mynwerkers» drukken gewoonelyk door deze
twee woorden*, de fehubachtige Arfejiicum^
o f de fehubachtige.. arfmikale Kobalt uic, die
tot poeder gebracht is ^endie men ..met water
mengt om de Infeéten te doen Rerven , welke
’er. zeer gretig naar zyn men maakt ’er
gebruik in de Rudeer-vertrekken van , om;
door: de vliegen niet gekwelt te worden. ,.
M IC R.O.CO S M U S... Dit is een van dè •
j$md.ëclinglt<?, Zee -dieren, en.’t geen.doarr
Redi befchreeven is. Dit Dier fchynt op hesgezicht
en in het aanraken , niets anders als
een Ruk van een harde rots, ’t geen uit Rukken
Reen, koraal „ en andere zamenRremze*
len der Zee fchynt te zamengeRelt te zym
Op dit oppervlak dat het.dier bedekt, .groei-
jen kleine Zee -.planten ,, onder welke zich
mede kleine fchelpen * en andere kleine dieren,
als duizentbeenen, enz-bevinden, .
D e gedaante van de verblyfplaats die door
dit Dier- bewoond word is lang, en zy vem
deelt zich, in twee takken ,, Welke beide een
klein-rond gat aan het einde hebben ,. én die
in eemvliesr-geplaatR z yn ,-dar onder de Reene
fchors verborgen is- Dit dier opent en fluit
dezelve naar zynen wil;, hiér door zuigt'het-
zelve het water ih-,~. en werpt het weder uit.;
wanneer het behandelt word , zoo fpuit hét
dit zo»r verre, op dezelve wys als de carmts*
nü o f zee-eijeren, jj geen een Poort van Zeepokken
zym, die. geen fchelp'èn hebben, maar
alleen met. een. eelt-achtig vlies bedekt zyn.
Dit foort van Zee-pokken- hebben twee ope—
ningen gelyk de Zee-priapen ,^en werpen een
zeer fcherp water uit; haar vleefch is inwen—
dig roodachtig., en van een uitnemende
fmaak.
De.geheelë inwendige holligÜelt van het;
Reene omkleedzel dat de Micracösmus om-
.vangt, is met vliesachtige en zagte uitzettin.--
gen bekleed , die het dier tot ëen buit ver--
1 trekken, en -de' buis. die het vo.edzel bevat, de.
vaten den vochten»,. de lever, en. het hart om-
vangt. Dit zonderlinge Dier verfchilt van dè
Zee-eijeren,en Zee-priapen, niet alleen door:
deze deelen, maar noch door deszelfs in- en ■
uitwendige vorm , en de zelfRandigheit van
zyn vleefch,.. •’t..gëën. zeer -zagt- is ea;een.;
fmaak als dat der.oeRexs heefi./ ƒ.
M TE R-,,. Formica. Dit Ihfêct' is hoog ge—-
roem.t geweeR om deszelfs arbeidzaamheit
vlytigheit en fpaarzaamheit, zonder dut men-.;
naauwkeurig onderrieht was , waar in deze -
arbeidzaamheit,,. vlytigbeit en fpaarzaamheit;
'beRond.. Het. geen men van den -gewaanden
voorraad gezecht he e ft, welke de Mieren
voor den winter vergaderen, verdwynt voor
de latere waarneemihgen-, omtrent het huis.—
houden van deze latere Infeéten.' Dit eene
geval, bewyR.höe de algeméén Re aangenoo--
me zaken van de Natüurlyke HiRörié, noch.,
op nieuw dienden onderzocht te worden..
Men. onclerfcheid-'verfchéide foorten van -
Miexeuj,. waar.van.diet groote onderfcheid in
d&;
de grootte, én kleur,' beRaat; maar welkers
hlRorie ten naaRén by hetzelfde is. Men
heeft twee foorten welke ons gemeenelykhèt
meeRe in het oog koomen; te weëten, het
. kleine foort van- roode Mier , dat wy in onze
tuinen op de -boomen zien, eia de grööte
Mier der boflehen.
Men geeft de naam van Mieren-ncfi aan
de plaatzen die de Mieren uitgekoozen, en
tot haare verblyfplaats , toebereid hebben.
Men vind.in de mieren-neRen , mannetjes,
wyfjes,. eii arbeiders , welke geen Sese hebben
, gelyk onder de Byen. Deze drie foör-
-ten van Mieren , hebben onderlingmerkbaa-
re kenmerken,. wélke dit gedacht van Infè.c-
fen, van alle andere pnderfcheidem '
Een van deze voörnaamRe kenmerken,, dat
by de enkele befchouwing van dit infeét, in
het oog v a lt, beRaat in een kleine verheven
fchelp ,- die aan de Mier , juiR tuflehen het
•borRfchild en den buik geplaatR is ; op de
plaats, op welke deze twee deelen, door een
dun en kort draadje met elkanderen vereenigt
zyn. Dit fchelpje vind men in allé foorten
wen Mieren , en ’aan alle de'mannetjes;, wyfjes
,. en- die geene, welke gëem Sexe hebben*:
dit kenmerk is byzonder gefchikt om- de ge-
•vleugelde Mieren , te dóen ondérfcheiden ,
welke men anders- zomtyds , met andere-
foorten van infeétën , zou konnen verwarren.
.
De mannetjes en wyfjes van deze infeéten
zyn gevleugelt, volgens de Waarneemingen
van den Schryver , van de Verkorte Hiflorie
van de infedten ^ fchoon eenige Natuurkundigen
gezecht hebben , dat de mannetjes alleen
gevleugelt zyn. De Werk-Mieren; krygen
nooit vleugelen , vólgens deze waarnemin-
gen. De mannetjes-.zyn de kleinRe- van alle
Mieren. Ik heb, zecht deze Schryver, gezien.,
dat zy zoo groot als de Werk-Mieren
met zyn. ^ Deze mannetjes zyn , behaiven
hunne kleinheit, kenbaar door de grootheit
van hunne oogen , welke aanmerkelyk is in
evenredigheit van hun lichaam; De wyfjes
zyn zeer groot,zeer dik, gelyk de mannetjes
gevleugelt „ en overtreffen allé de andere
Mieren zeer veel ’, in grootte ,. maar dërzel-
ver oogen , zyn veel kleinder in - evenfèdig-
heit, als_die der mannetjes. Eindelyk koomen
de Werk-Mieren in grootte1, tuflehen
de mannetjes-en de wyfjes: zy zyn’ van vleugelen
ontbloot ,. maar haare kaken zyri veel
grooter als die van1 een van beide r z v zvn
■ mede.met.den geheeien arbeid', van,den mie*-
xenTneR.be laR>t
Mén ontmoet in de mieren-neRen , doorgaans
de wyfjes , en de arbeiders , alleen.
De eerRè koomen *er-in , om haare eijeren
•te leggen. De mannetjes vliegen in het rönd-,
'en paaren met de wyfjes, welke .’er mede
vliegen , maar zy naderen de algëmeene
'woonplaats zeldzaam. Men ziet hen dik—
wyls in den zoomer gepaart met hunne wyf--
;jes , zweeven.- De laatRe , voeren’hen mede
in het wegvliegen door de lucht, en men
is verwondert wanneer memze' in de vlucht
•vangt,- dat men twee infeéten , in plaats van
een heeft, en waar van het eene v y f o f zes
malen grooter als’het andere is.
Deze kleine infeéten plaatzén gewoonelyk-
hunne neRen in een drooge en vaRe grond',
aan den voet van een boom o f muur. De
ingang van deze wooning is eenigzins boogs-
' wys gewelft, en word door de wortelen der
boomen o f planten onderfchraagt, welke mede
het water beletten om ’er in te dringen.
Z y veRigen zich, voor zoo veel zulks moge--
lyk is , op een afhellénde plaats ; het fchynt
•dat een vochtige grond- hen nuttiger is, als
'een die te droog, o f te waterryk- is : - zomtyds •
heeft men twee o f drie ingangen- aan eenen-
mieren-neR. Deze toegangen ,. geleiden tot
een onderaardfeh hol , ’t geen dikwyls een
voet en meer in de aarde ingedrukt is , het is ;
vry breed,- en inwendig onregelmatig ,• maar
echter zonder eenige afdeelingen o f gallery--
en , gelyk eenige Natuurkundigen voorge--
geeven hebben. Men begrypt ligtelyk dat
een diergelyke holligheit veel moeite .en arbeid
aan diergelyke kleine infeéten-, koRen
moet. Zy- konnen niet meer als een gering;
Rukje aarde te gêlykvlos-maken^, en het ver--
volgens naar buiten, door behulp van hunne
■ kaken te brengen ;- maar het getal van de arbeiders
vervullen hunne krachten en grootte.
Dit verbazent getal van Mieren arbeid te ge—
lyk zonder- elkanderen te verhinderen:, o f ’
laRig te zyn : ' zy- gebruiken de voorzorg om
zich in twee troepen te verdeden; waarvan
de eene uit Mieren beRaat,.die. de aarde naar
•buiten brengen-; en de andere,.uit Mieren,,
die inwendig arbeiden ; door dit middel, gaat
het Werk:geRadig-j en zonder verhindering;
voort.
Wanneer de • mieren-neR uitgeholt i s z o o
begeeven zy ’er zich des- avonds in , en het
•is niet voor dat zy dezen arbeid verricht heb- -
ben , dat zy bedacht zyn'om te eeten; tot
dezen tyd zyn zy alleen mefhaaren arbeid
onledig.- Niet een eenige brengt fpys^in de-
wooning ; maar wanneer haar- werk voltrok—
B.33 kem