T e r wederzyden van den kop der Rupzen,
word mén. v y f o f zes zwarte korreltjes gewaar
, die men echter niet wel als met behulp
van een vergrootglas befchouwen kan,
z y fchynen de oogen van deze infeéten te
zyn , en men noemt hen Spiegelswyze Ruitjes
.M
en merkt aan beide zyden van het lichaam
der Rupzen, als meede aan dat van de
baftaart Rupzen , negen kleine langwerpige
eironde openingen op, die met een draad o f
flreng geboort zyn , welke in kleur in de
Verfchillende foorten verfchilt , _ dit zyn
de longen , o f werktuigen der ademhaaling
van de Rupzen : men noemt hen Lidteekens.
Zie dit woord op I n s e c t * Deze deelen,
gelyk meede de tanden, en het werktuig om
te fpinnen, ’t geen dat vleesachtige deel is ,
uit welk de Zyde voortkpomt die de Rupzen
fpinnen , zyn aan alle de Rupzen gemeen.
De Hiftorie van den Zyworm , die een we-
zentlyke Rups is , maakt dus meede een gedeelte
van dé hiftorie der Rupzen u i t ; maar
vermits dit ïnfecc van een aanmerkelyk belang
is3i zoo wyzen wy naar deszelfs artikel,
ten opzichte van de Befchryving van het wonderbaar
Samenftel van het werktuig met welk
z y fpinnen , en de vaten die de Zyde bevatten
9 om dat men met een opflag van het
oog , het gelieele inwendige geftel van het
lichaam der Rupzen zou konnen zien- De
vereeniging van dat artikel met d it , zal de
verkorte hiftorie der Rupzen volleedig doen
zyn* Zie Z yw o rm .
De Gedaante-verwijfeling der Rupzen♦
A lle Rupzen verwiflelen drie maaien van
vel geduurende haar leéven ; van glad , ’t
geen zy eerft zyn, worden zy zomtyds ruig
by haare laatfte vervel]ing : andere worden
glad , na dat haare eerfte huit ruig was. De
Rups gaat eerft van haar ftaat van Rups', tot
die van Popje over , en vervolgens tot die
van Vlinder. Laten wy de voorzorgen befchouwen
die de Rups gebruikt,' endenftand
in welke zy zich plaatft om tot den ftaat van
Popje over te gaan , als meede het foort van
flaapzucht die haar zomtyds verfcheide maanden
achter elkanderen , en zomtyds geheele
jaaren , zonder tegenweer voor alle toevallen
blootgeftelt laat; maar die echter niet be-
Iet dat zy vervolgens weder op het toneel
der^ wereld verfchynt; zy is even vérwonderin
gs -waardig; in haar ftaat van Popje,
even wonderbaar na haare verandering {n
een Vlinder , als zonderling in haar eerfte
ftaat.
Middelen die de Rupzen in bet werk pellen
om zich een veilige ruftplaats § geduurende
, baar /laat van Popje te
verzorgen.
De Rupzen doen ons vier verfchillende
foorten van deze middelen opmerken. Lenige
fpinnen zich tonnetjes , andere verbergen
zich ;onder de aarde , in kleine naauwkeurig
gemetzelde holletjes ; eenige hangen zich aan
haar achterfte gedeelte op , | andere maaken
zich met een gordel"vaft die haar lichaam omvangt.
Verfcheide foorten van Rupzen doen
een byzondere vernuftigheit in de vorming
van haare tonnetjes opmerken, in welke men
veel verfcheidenheit, zoo in de gedaante,
als in de ftoife, opmerkt; wy zullen van dat
van den Zyworm, ’t geen het fchdön.fte , en
te gelyk van het grootfte aanbelang voor ons
is , op hét woord Z ywo rm fpreekeu.
De Vorming der tonnetjes en bunnè ver-
. ‘ ■ fcheidenheit♦
Van alle de tonnetjes der Rnpzen die het
naafte by die der Z y wormen in vorm en kleur
koomen , is dat van de Gepluimde-Rups, ’t
geen Citroengeel is , en dat van ‘dé Ring-
Rups , dat byna wit is. Deze tonnetjes be-
ftaan uit'èen zoo geringe hoevéelheif Zyde,.
dat zy doorfchynende zyn zouden', zoo ’er
de eerfte ’ër geen gedeelte van haare hairen
invlqcht, en de tweede het niet mét een geel
ftof beftrooide. Zie G e p l u im d e R ups,
en R in g -R u p s . Eenige'Rupzen vormen
zich van Zyde , o f wel van een byzondere
Stofte, tonnetjes , die even als viiesacbrig
en uitwendig zoo glansryk glad zyn,. dat men
hen voor eikels zou aanzien , die van hunne
fchaal ontbloot zyn ; dusdanige zyn die van
een Rups van den Haagdoorn en den Abrikoosboom..
»
Een foort van Rups die in maatfehappy* op
de heggen leeft, mengt drie foorten van Stoffen
in het zamenftel van haar tonnetje , namen
tl yk Zyde die zy fpfnt, een .gedeelte van
haare hairen en Wafch. Ik zeg Wafch, zcchc
de fleer Bazin , om dat deze Stofte ’er de
vetheit, dezagtheit, en de uiterlyke fchyn
van heeft*; Ik plaatfte, voegt hy ’er by, een
van deze tonnetjes met dat van. een Zy worp
ïn geeft van Zout; na dat zy twee maanden
in dit vocht ge weeft waren , . zoo was het
laatfte geheel ontbonden, en in een droeiïem
verandert , en het andere was in. ’ t geheel niet
verdorven , en het weerftond noen meer als
driemaanden langer dit vermogend fcheivocht.
Deze groote vaftheit, is zonder twyffel de
reden van eene. voorzorg dié de Rups in deszelfs
Samenftel gebruikt : deze is om ’er een
of twee openingen in te laten om een vrye
gemeenfehap met de lucht te hebben. Hoe
zou den Vlinder uit een tonnetje van eendier-
gelyke vaftheit konnen uitgaan ? Hierom
vormt de Rups wanneer zy hetzelve -vervaardigt
een foort van kapje, ’t geen alleen met
een ligte laag van Gom gelymt is ; wanneer
de Vlinder nu uit het tonnetje wil uitgaan,
zoo geeft hy maar alleen eenige ftooten te-
gens dit kopje , het opent zich alsdan- aan-
ftonds, even als het dekzel van een doos,
die een fcharnier heeft. . Deze Rups , die in
maatfehappy'op de heggen leeft , begint zich
in de maand Mey te vërtoonen: haare grond-
kleur is donker blaauvv ; zy heeft knobbels
die met hairen bezet zyn , en haare vliesachtige
'pooten zyn fchoon rood. Deze Rupzen
' fpinnen zich in de heggen webben , die veel
fchoonder , breeder en veel Satynachtiger
zyn, als andere, die op dezelve wyze fpinnen..
Na dat zy zes weeken in maatfehappy
geleèfi hebben , fcheiden zy zich van elkan-
deren, en plaatzen ieder afzbnderlyk , haare
tonnetjes tegens de takken. De Vlinders,
die ’er uit voortkoomen , zyn Nacht-Vlinders,
wier fprieten gevederde baarden hebben;
zy hebben geen fnuit, en hunne höoftkleur
is geelachtig ^ruin, benevens een ftreep van
dezelve kleur, maar die veel helderer, en
met zwarte vlakken gefpikkelt is. Deze Rups
is niet gemeen.
Het Fuikswyze Tonnetje , is dat geene ,
waar van de vorming het verwonderensWaar-
digfte i s ; dit is het werk van de Knobbel-
acntige Rups, die de Paauwoóg-Vlinder voortbrengt.
Zie K n o b b e l a c h t i g e R ups .
Een groot getal andere foorten van Rupzen
verbergen zich in de aarde , en vormen
er zich een boerfche verblyfplaats in : met
de aarde uit te hollen en te bevochtigen, om
naar buigzaam te maaken, maaken zy een hol-
hgheic die bekwaam is , om haar te konnen
bevatten, eenige onderfchraagen deze gewei- '
ven> door Zyde draaden , met welke zy de
aaradeeltjes zaamenhechten, en aan een ver-
P.inaeiï, Deeze Rupzen begeeven zich diep
onder de aarde , om door de vorft geen hinder
te lyden: de Natuur boezemt haar waar-
fchynelyk in om zich in eene gematigheit te
plaatzen, die haar nuttig is.
Het vernuft heeft verfchillende trappen ,
in een zéker getal van Rupzen, en alles is af-
gemeeten in evehredigheit van haare duuring-
en behoeftens. Men heeft een foort opgemerkt
dat zich gewoonelyk op de Eikenboo-
men onthoud, en onder hunne bladeren een
tonnetje fpint, dat de gedaante van een fchuit-
je heeft. Deze Rups is de vernufeigfte van
alle , die op deze wyze haare tonnetjes fpinnen.
Z y koomt in de maand Mey te voor-
fcftyn : z y is kaal, van een middelmatige
fchoonheit, én heeft een fchoone groene
kleur, dié eenigzins geelachtig is, nadat zy
op een blad den bodem van haar fchuitje ge-
fponnen heeft, zoo buigt zy de fanden opwaarts
met hen te krommen: zy onderfteunc
hen door Zyde draaden , die alleen gereegen
zyn, en zy verfterkt en verdubbelt te gelyk,
deze zyden, die alleen met een gaas bekleed
waren. Wanneer dit verricht is , fnyd zy
de draaden af, en verwydert de beide zyden
welke gefchikt zyn tot de onderfchraging
van een foort van dak , dat zy ’er op plaatzen
wil. Dit dak is een Zyde kap, die een
bolronde platte gedaante heeft. Dit tonnetje
verfchaft een bevallig gezicht , zoo
wel om deszelfs gedaante, deszelfs fchoone
Zyde kleur, als ©m de zinnelykheit en zui-
verheit van werk, met welke het bearbeid is*
Ten einde van een maand , koomt ’er een
Vlinder uit v o o r t, wiens vleugelen aan de
boven zyde een fchoone en zagte groene kleur
hebben, die met geelachtige ftippen geftreept
is; zyn lichaam is bleek Zee-groen; het tonnetje
is groen , en de Rups heeft dezelve
kleur. Deze kleur die zich achtervolgens in
de drie ftaten van deze Rups vertoont, is geen
gewoone zaak onder deze Infeében.
’Er zyn Rupzen die haare tonnetjes met
kleine zandkorlen bekleeden , welke zy van
de müuren los maaken , waar van de fteenen
zoo zagt:zyn, datzy hen met haare kleine tanden
verbryzelen konnen.
Een andere vormt zich een tonnetje van.
groente. Dit is een gladde Rups , van een
middelmatige grootte , en die van het molctï
der fteenen leeft. Wanneer de tyd van haare
gedaaftte-verwifTeling nadert, zoo verkieft zy
zich een plaats op dit foort van weide ; zy
fnyd de kleine mofchhoopjes in vierkante
ftukken; zy neemt hen met de wortelen o p ,
II i 2 €11