het bontwerk zulks niet is. Dit I’nfëélr i^heert
hier en gins de haffen gèlyks het vel 'af, en |
het fchynt dat het vermaak in dezen arbeid
ichept; het fn.yd dezelve a f e n . plukt hen-
zóó haauwkeurig uit •, dat ’er niet een eenig
hair op het v.el overblyft * gelyk. mén zulks
in de Kabinetten van de Beminnareh der Nar
tuurlyke Hiftorie , aan de opgezette dieren
, welker vel met hair bedekt is , opmerken
kan».
v Veld Motten,
Het geflacht der Infeéten die zich klederen
vormen, is talryk in verfchillènde foorten-;
de gedaante , de ftoffe van hunne klederen,
mi de könft met welke zy dezelve zamenftel-
len verfchilt medé-. Zooi deze Infeëten een
grootte hadden die in ftagt was om de aandacht
tót zich te 'trekken , zoo zouden de
Menfcheii; zeer-ver wóndert zyn , wanneer zy
infe&en op de hoornen zagen klauteren , en
in de velden graafen, welke vde gedaante van
viflchen , takkeboflen , kolven , en andere
diefgelyke vormen hadden, Wy zuilen alleen
van die foorten fpreken , welke het befte in-
ft-aat Zyn om de weetluft op te wekken.
Dfe Veld Mótten brengen haar leven in de-
boflóhenin. de velden-, en in de tuinen door;
zy onthouden zich op de bladeren van de boö--
mertei planten , waar mede.zy zich voeden.
D it zyn ftil zitten de-dieren , welke zeer zelden
vóöf'tgaan | en die hunne fcheden niet
verlaten i, als om dezelve te verwiffelen , wanneer
de noodzakelykhert dit volftrekt ver-
eifcht.. Deze fcheden zyn met dorre bladeren
omkleed , en zy zyn ’-ër van zamen ge-;
fte lt ; dit is oorzaak dat men haar dikwyls
met de kleine Hukken der bladeren verwart,-
die door den wind vervoert wórden , en die
zich onverfchillig aan alle lichaamen hechten
welke zy ontmoeten, Deze Motten plaatzên
zich byna,altóós aan de achter zyde der bladeren.
. ...
Haare fcheden zyn gelyk die, van de Huis
Motten 1 een föort van buizen o f kokers ,.
maar die óp een andere wy ze, en met andere
voorzorgen zarnen geftelt zyn. De Motten
die men-op verfchillënde foorten ven boo-
meri vind, vooral op de grootfte, gelyk de
eiken, olmen, beukens, enz..verfchillén mede
van elkanderen zoo wel in foorten , als
ih de gedaante, die zy aan hare kokers gëe-
ven, .maar het geenen.zy gemeen hebben, is
dat zy wezentlyke. Rupzen zyru; De Motten
die ziclrop de olmboomen onthouden , zyn
die geene, welkers fcheden , het befte ge-
vornit zyn. De gedaante van deze fcheden ,
fchynt by den eerften opflag van het oog, die
van'ëehvifchte zyn; hetgeette dat het meefté-
medewerkt om het oog te bedriegen is dat
men behalve deze gedaante , een platten en
breeden ftaart gewaar word , benevens eenige
tandjes og een ru g , welke die graten, na
bootzen , die men Hekels noemt, en met.
welke de. ruggen van eenige viflchen gelyk
de Baarfen, bezet zyn,
Wanneer een eerftgeboorrren M o t , haar
eerfte kleed vervaardigen w i l , zoo plaatft zy
zich óp een blad , waar van zy maar alleen
de opperfte huit doorboord. Z y verbergt
zich hier op tulïchén de twee yliefen die het
blad üitmaken , ën vormt zich iri het zelve
een verbiyfplaats met het vleefch ofiiierg van
het blad voor een gedeelte uit te eeten. Zy
fnyd deze vliezen vervolgens door , en ver-
eehigt hen mét zyde draden; het foort van
Hekels o f tandjes die men gewaar word, zyn.
de tandjes van het blad zelfs, en de gedaante
van den viflchenftaart ontftaat daar uk , dat
dit Infeól meer breedte aan het achterfle- gedeelte
laat.
Wanne er het In fe 61 dus bekleed-, i s , begeeft.
het zich elders heen, om op nieuw een
blad te doorbooren,. en zich tuflehen deszelfs.
vliefen te. verbergen; maar dit is met eengeea
oogmerk óm. zich verder te begeven , maar
alleen om ’er verbórgen in te leven«. Deze
vliezen zyn zoo dun en zoo doorfchynende,
dat men het Infeft even als tuflehen twee
glaafen befchóuwt. Men ziet het, naar mate
dat het inwendig het merg verteert , voortgaan
en zyne fchede met zich voeren. Wanneer
men zich het vermaak verfchaffen wil ,
om een van deze Infeéten zich een' kleed te
zien vormen , zoo behoeft men het maar alleen
van zyne fchede te ontblooten., en het
naakt te laten , men zal het aanftönds aan het.
werk zien gaan ; maar het vervaardigen van
dit kleed, is een werk van twaalf uuren^ voor-
dit Infeéb. *
De Véld Motten bezitten de konft.niet,,
gelyk de Huis Motten , om • haare óm-
kléedzelen langer en wyder te maken , zy
zyn ffierom genoodzaakt, zich een nieuwe -
fchede te vervaardigen , zoo dikwyls als. de
oude haar te haauw word ; edoch zy behoeven
’ér maar drie, geduurende haaren.gehee-
len leeftyd te^maken..
De Mótten, veranderen •> gelyk allé de Rup-;
zen,
zen, in Popjes, zonder uit haare fcheden uit
te *aan, en vervolgens in Vlinders, die zoo
klein zyn , \ dat men een vergrootglas nodig
heeft , om hen naauwkeurig te befchou-
wen.
Men heeft noch andere i'nfeden als deze
Motten, welke zich met het merg der blade-
ren voeden , en in derzelver dikte arbeiden:
tot deze behooren die geene., welke men
Ondermynende Wormen noemt; zie Mineurs.
Men kan de plaatzên uit welke deze laatfle
het merg uitgegeeten hebben , niet die geene'
niet verwarren , waar uit het door de Motten
gehaald is ; want de gj^atzen die door de
Motten uitgezogen en verdort zyn , zyn altoos
met'ëen gat van een merkbare ■ grootte
doorboort, ’t geen men aan die geene niet
bemerkt 1 in welke zich de Mineurs onthouden
hebben.
Motten melkers kokers o f fcheden met falb eilaas
verf er t zyn.
Dit is een foort van Motten die| de. bladeren
van de plant welke men A f ra gallis noemt,
doorbooren , om zich met derzelver merg te
voeden. Het. ónderfte" gedeelte van haaren
jo k , is 9 gelyk die der'andere Motten , een
zuivere zyde Hoffe, die zy zelfs fpinnen',
maar het bekleedzel is van de vliezen der bladeren
van de AHragalus zelfs gemaakt, dat
op de wyze van een golvende falbala ge-
vprmt is. Wanneer dit kleed .voltrokken is ,
heeft, het de gedaante,van een krom hooren-
t je , dat aan het eene uiteinde zeeruitgefpreid,
en^aan het andere einde fpits is» De falbalaas
hebben ëen witte afchverwige kleur: men ziet
aan de géheele koker niet meer als drie reijen
van dit foorp vau fiera.aden, die elkahderen in
middellyn overtreffen ,. om dat de Mot haar
kleed maar alleen drie maaien, geduurende
haar leven , langer m a a k td it doét'het zelve
meede de gedaante van 'een hoorentje verkry-
gen.-
Motten die hei hout verderven ö f vernie•
len.
Men heeft eén ander geflacht van Motten ,
van welke Arifloteles en Plinius gefproken
hebben, en dboi-de Latynen Ligniperdcege-
iioemt zyn. Deze naam is haar gegéeycn
om dat men geloofde, dat zy het hout door-
b o orden, .en verdierven. Maar zy bedienen
• maar‘alleen van het geene Ve rd e r ftóm
’er haare klederen mede te bedekken ; noch
bedekken de meefte foorten van dit geflacht
zich veel liever.met grasfeheutjes , en
kleine flükjes van bladeren , als met hout»
Eenige bedekken haare zyde fchede , met
kléine flukjes^ hondsgras welke zy regelmatig
Tnyden , en gelyk de pannen op de daken
fehikken. Andere- foorten maken minder
omflag, en bedienen zich. van de, eerfle bladeren
welke zy .ontmpeten. Het is altoos
-aan de achter zyde der bladeren , dat uien
deze infeélen vaflgehecht vind: men ontmoet
dezelve vooral zeer dikwyls op de Jokboom-
tjes» ' . .
Een ander foort. van Motten ^ verkiefl de.
wortelen van het hondsgras ,- dat z y ,boven
alle-andere planten fch.atte.n-, om dat dit kleine,
ligte , en holle buizen zyn : zy beklce-
den ’er haare -zyde fcheden mede. Eenige
■ van deze Hokjes zyn lang , en andere ko^t;
en‘het Infeét, dus uitgedolcht, heeft w.ezent-
lyk de gedaante van een kleine zwervende
takkebos. A lle deze Motten veranderen in
Vlinders.
Water Motten»
De Motten behooren mede tot hét geflacht:
van de Hoütverdervers ; en zy zyn wezen tlyfc
ke rupzen. Z y onthouden zich in het w^ter,
in welk zy zich een fchede vormen , die inwendig,
gelyk die der andere Motten, glad-,
gepolyfl, en zydeachtig is. Vervolgens be-
kl-eeden eenige haare. fcheden met ftukj.es yan
bladeren o f hout, en uitfpruitzels van kruiden
; andere bedekken dezelve met moflel-
fchelpjés , en fehikken ’er dezelve op , zoo
als zy ze vinden ; hie'rom vind men veel van
deze kleine enverflerde wooningen welke be-
zielt fchynen.
Een auder foort van Water M ó t , verzamelt
zandkorrels op haare fchede, De Motten
die met deze zwaare ftoffe beladen zyn,
zouden altoos genoodzaakt wezen | om op
den grond van het water te kruipen, en
nooit naar deszeis oppervlakte koomen ,
zoo zy de vernuftigheit niet bezaten om
zich een tegenwicht ' te verfchaffen. Het
Infeéfc lymt mede op de oppervlakte van zyne.
fchede , kleine'flukjes van ligt hout, ó f
van planten vaft, tot dat het. een naauwkeurig
evenwicht gevonden heeft , waar door
het met gemak in het water opryzeij , en nederdalen
kan». M e i vind ’ er mede vry mee- •
nigvuldig , welke zich- met twee groote ftuk-
P 2 - ' jes