den eet en drinkt, ’ er v y f ponden door de
ongevoelige uitwaafleming van. Kan men nu
noch verwondert zyn wanneer men hoort dat
de ophouding o f vermindering van deze uit-
waafieming het grootfte gedeelte der ziektens
veroorzaakt ?
De fpieren welke door ons gelieele konft-
geftel verfpreid, en aan de beenderen vaft-
gehecht zyn, hebben een verbazende kracht.
Volgens de berekening van den beroemden
Borelli, die een werk over de beweging der
dieren gefchreeven heeft , zoo werken de
fpieren van een man die hondert en vyftig
ponden weegt, wanneer hy zich al fpringen-
de , ter hoogte van twee voeten opheft,. op
dit oogenblik met twee duizend malen meerder
kracht, dat is te z e g g e nm e t -een kracht
die driemaal hondert duizent ponden o f daar
omtrent evenaart. Het hart, dat geheel fpier.
i s , werkt by iedere klopping o f zamentrek-
k in g , door welke het zelve , het bloed in
de aderen , en-uie de aderen , in de flagade-
ren d ry ft, in welke het verbazende wry-
vingen ondergaat, met een kracht die meer
als hondert duizend ponden evenaart.
Het brein o f de herffenen , dat men met
reden als het voornaamfte gedeelte van het
menfchelyk lichaam befchouwt, is in het
bekkeneel bevat, en in twee'deelen gefchei-
den ; het eene word het voor Brein , o f de
groote 'Herffenen genoemt; en het andere, het
achter Brein o f de kleine Herjfenen. Men
herkent deze deelen voor den oorfprong, uit
welke het zenuuw geitel voortkoomt, ’t geen
de bronwel van het leven., de kracht, het
vermaak en droefheit van het dier is. Het
brein is het werkhuis der levensgeeften. Maar
door behulp van welk deel van het brein ,
werden alle deze groote uitwerkzelen voortgebracht
? deszelfs wonderbaren aart, heeft
zich altoos voor de nafporingen der grootfte
mannen verborgen gehouden , en mogelyk
zal het zich altoos voor hen'verbergen.
De zenuwen zyn lange , ronde en witte
iichaamen , in welkers midden zich een geleibuis
bevind, die gelchikt is om de levens-
gèelten te ontvangen. Men heeft in het
Menfchelyk lichaam veertig paaren zenuwen;
tien koomen ’er uit de herffenen , en dertig
uit het rüggraats merg voort. Het derde paar
zenuwen dat uit het rüggraats merg voortkoomt
, gelyk dit merg uit het brein voortkoomt
, hangt geheel van onzen wil af, in de
bewegingen Welke het de armen doet .verrichten
; het is naar onze begeerte , dat het
hen doet werken , o f dat het derzelver werking
af breekt. Maar die geene welke hunnen
oorfprong uit de kleine herffenen nemen,
bewegen geftadig en onafhankelyk van onzen
w il, de werktuigen van welke ons leven
afhangt: w y hebben geen vermogen over de
werking van deze zenuwen , waar van ons'
beftaan afhangt •: tot deze behooren die geene
welke zich naar het hart begeeven.
Het middenfchot o f middenrif, is een
uitgebreid en fpierachtig .deel, dat de holte
van de borft van die van den buik affcheidv
Het is.bol aan de zyde van de borit, en men
kan.het als het voornaamfte werktuig van de-
ademhaling befchouwen , vermits het met
zich nederwaarts te beweegen , de holligheden
van de borft uitzet, en met zich opwaarts
te beweegen , dezelve intrekt. De bewee*
gingen van het middenfchot, zyn aan onzen
wil onderworpen in de fterke ademhalingen,
by voorbeeld , wanneer men zingt o f fpreekt.:
Het middenfchot ontvangt twee zenuwen,
welke uit het rüggraats merg voortkomen ,
en welke bygevolg tot het getal van die geene
behooren welke van onzen wil afhangen.
Maar vermits het ’ noodzakelyk is > dat dö
ademhaling geduurende de flaap voort blyft
duuren , en dat de grootfte moeite welke >vy
konnen hebben, deze zyn zou., dat wy ieder,
oogenblik acht op onze ademhaling zouden
moeten geeven , zoo begeeven zich naar het
middenfchot. zenuwen , welke uit de mede-
lydende o f tuffchenribbige .zenuuw , deszelfs'
oorfprong neemen ,. en wan de kleine herffenen
af koomen , en ’er de beweeging , onafhankelyk
van onzen w i l , yan voort doen
duuren.
Het fenuuw fap, die fyne yloeiftof welke
men de Dierejyke Geejlen noemt,-welkers aart"
onbekent is , werkt gelyk het flagaderlyke'
bloed mede , tot de beweeging der fpieren.
Het bewys hier van is , dat wanneer men een
flagader in welke zich een fpier inplant', toebind
, het bloed hier door belet zyn de, om
’er in te gaan , de fpier lam word; het zelfde
gefchied wanneer men de zenuwen af bind,
welke ’er op uit loopen: zonder het uitwerk-
zel van deze twee vloeiftoffen , zouden wy
geen beweegingen hebben, .
De tong , die alleen uit vleefchachtige vezelen
is te zamen geftelt, is een werktuig
dat verwondering baart door de verbazende
verfcheidenheit van ha are beweegingen , enr
uitwerkzelen. Z y is de voornaamfte zitplaats
van den fmaak | en is in den mond geplaatft,
door
•■ dóór welke het geluit gaat, wanneer het uit
de luchtpyp koomt, zy wyzigt h e t, en doet
de fpraak voortkoomen, door, welke de
Menfch de gedachten van zyne z ie l, aan een
ander meede deelt.
Aan den oorfprong van de tong, begin*
nen twee kanalen welke op elkanderen liggen
,. en die de Slokdarm en de Luchtpyp genoemt
worden. De eerfte van deze buizen
ontvangt de fpys en drank om hen in de maag
over te bréngen; de andere die meer inwaarts
en onder de Slokdarm , naar de borft geplaatft
is 5 brengt de lucht in de long over ,
en geeft uitgang aan die, welke te rug koomt.
•Wanlieer ’er eenige andere ftoffe als lucht in
de luchtpyp koomt , kruim van brood , by
v o o r b e e .lt zoo gevoelt men op het oogenblik
een ftuiptrekkende hoeft. Men kan
naauwelyks gelooven dat ondanks het gevaar
dat het in zich h e e ft, om het geringfte lichaam
in de luchtpyp te laten vallen, het echter
boven de mond yan deze buis is , dat de
Schepper de wech voor alle onze fpyzen aan*
gelecht-heeft, langs welke zy door den Slokdarm
in de maag nederdalen. Maar door een
•konftgreep , waar van de ftoutheit den Op*
,perften tuigwerkmeefter waardig is , zoo ziet
men aan het oppergedeelte van de luchtpyp,
een kleine valbrug geplaatft, die zich opheft om
de lucht doorgang te. geeven, ’t zy deze ingaat
by de inademii^g| ’t zy zy naar buiten gedreeven
-word by de uitademing; maar welke indiervoe*
gen nqdervalt, dat zy de openiilg .van deze buis
naauwkeurig fluit, zoö rashetkleinftegetleel-
-te, van eenige harde o f vochtige ftoffe voor den
Slokdarm nadert*. De groote fchoonheit van
dit tuigwerkelyk konstftuk ,beftaat hier in , dat
het minfte gedeelte.van het voedzel in deszelfs
ne.derdaling de zenuwen van het onderfte gedeelte
van de tongdrukt* waar van de uitwerking
altoos ge vólgt word door de nedervalling
van het klapje op de luchtpyp , voor dat de
fpys o f drank , tot aan hetzelve genadert is.
Maar -deze wonderen , welke men zonder
verrukking niet befchouwen kan , zyn in het
geheele Menfchelyk lichaam in een zoo groot
.getal als de werktuigen , dat-is te zeggen,
ontelbaar. De Ontleedkunde befchouwt hen
met een oplettent oog, zy geefc hen eennaam,
-zy kent de werking der zichtbaarfte,.zy twift
over het gebruik der anderen , en bekent dat
het zamenftel van alle, wanneer men dezelve
doorgronden w i l , een afgrond is , in welke
het gezicht en de reden zich verliezen. v
Laaten wy een öpflag van het oog veftigen
op de wyze op welke het leven onderhouden
en vernieuwt word door de wonderbare verandering.
welke van het voédzel in onze eigene
zelfftandigheit gefchied.
Na dat het voedzel in den mond gefneden
en gemaalt, en met het fpeekzel bevochtigt
is , ’t geen gefchikt is om de verteering en
gifting te bevorderen , zoo word h e t , door
den flokdarm , in de maag, over gebracht.
Hier onthoud het zich eenigen tyd , en verandert
zich in een foort van pap , door. behulp
der fappen welke de flagaderen en de
zenuwen verfchaffen , en welkers getal ver-
bazent groot in de maag is. Het voedzel dus
bereid en gekookt zynde , gaat in de darmen
over, welkers lengte byna zes malen de lengte
van den Menfch evenaart; welke lengte
door de Natuur met oogmerk gevormt is ,
om dat de chyl , geduurende deze lange
wech, tyd zou hebben om zich van de nutte-
looze ftoffen af te fcheiden. De geheele
lengte van de darmen , zyn aan het darm-
fcheil vaftgehecht, ’t geen een plat en kraags-
wys gevouwen vlies is* Terwyl de voedende
fappen. zich van het voedzel affcheidén,
en door de opening van de melkvaten doorgaan
, welke met een meenigte monden aan
de darmen, vaftgehecht zyn , zoo bevochtigen
de klieren der darmen deze verdroogde
-fpyzen , en ftellen hen in ftaat om geftadig
hunnen wech te konnen vervolgen , -tot dat
-er al de chyl uitgetrokken is , en zy aan het
uiteinde der darmen genadert zyn om uitgeworpen
te worden. Men moet aanmerken,
dat uit de geleibuizen van de galblaas' en de
le v e r , geftadig in dat gedeelte van de darmen,
’ t geen men den twaalf vingerigen darm
noemt , de gal inftort die zich in dezen
darm met de fpyzen vermengt, welke ’er de
maag inftort. Het is hier dat deze fappen,
-als mede die van het alvleefch, uitwerkzelen
voortbrengen omtrent welke men niet overeen
ftemt; maar die echter ongetwyfelt noodzakelyk
zyn, ’t zy om de affeheiding van de
chyl yan de groove deelen te bevorderen , ’ t
zy om hen voor verderf 4@or hunne groote
bitterheit te bewaaren. De chyl gaat door
de zamentrekking van de darmen in de melkvaten
over , welke dit vocht in de chylbak
over brengen* Deeze chylbak is , in den
Menfch ., uit drie groote holligheden zamen-
geftelt, welke door een zèer fyne huit gevormt
worden. De chyl klimt vervolgens
door de borftbuis o f chylbuis langs de ruggraat
op ; maar voor dat het op klimt, zoo
K