worden, zoo moet men deze kleur niet hoger
als een valfche kleur fchatten. Het koud
water trekt ’er zelfs de geheele kleur u it ; en
het is van dit kleürent gedeelte dat men de
Lakmoes maakt. Men heeft redenen om te
denken dat men ’er geblufchte kalk en pisby*i
v o e g t ,'o f mogelyk potafch. Om dit te onderzoeken
moet men Proefneemingen en na-
vorfchingen doen.
De Tournefol in Lappen kleurt de Wyn,
welkers kleur niet hoog genoeg is , als mede
alle foorten van dranken. Men zecht dat
men haar hier toe'in Holland mede gebruikt:
behalven dit maakt men noch tot het kleuren
der vochten van een afkookzel van het Bol-
Lifch gebruik , ’t geen men met fuiker ver-
zagt , om ’er een goedkoope Siroop van zaaien
te ftellen, die de Siroop van Violetten
naarbootft*
- T O U S S E L L E . Dit is een foort van
Graan dat-zeer gemeen in Languedoc is ; het
heeft geen hairen o f vezels aan de airen,des-
zelfs fteel is hooger, en zyne zaden zyn veel
grooter als die van de gemeene Tarw : men
bakt ’ er zeer wit Brood van.
• T O V E R E S . ' In Bretagne geeft men deze
naam aan een foort van Töl, die een klei.-
ne eenfchelpige Schelp is. De Heer d?Ar-
'genville zecht, dat het een Maanshoorn is,
die een platachtige mond heeft, navelswys
is , en een afchverwige kleur heeft, die met
bruin gefpikkelt is.
T O V E R IN G . Dit is een verfchynfel
dat men dikwyls in het Veld ziet, hét is een
rond het geen het gemeene Volk voormaals
geloofde dat door de Tovereiïen in haare
daniïen gevormt wierd : men ziet een gras^'
zoode, in het rónde ter breedte van een voet
kaal gemaakt, waar tegen het middel fte gedeelte
, in de uitgeftrektheit van zeven of
acht roeden o f minder middellyn , groen is.
Eenige fchryven dit verfchynfel aan den Donder
toe ; andere willen , dat deze kringen
door de Mieren gevormt worden* Wat ’er-
de oorzaak van zyn mag , zoo is zy echter
natuurlyk, en het is geen uitwerkzel vanTo-
very.
T O V E R S T E E N . Men geeft dezen
naam aan de kalkachtige Lins-fteen ; om dat
wanneer men hem in een zuur vocht plaatft,
hy onophoudelyk heen en weder draait, tot
dat-het vocht in alle zyne holligheden is doorgedrongen
, en dat het verzwakt is, door zich
met de aardachtige deelen van dezen Steen te
verzadigen ; dit uitwerkzel, hoe natuurlyk
het ook zyif mag , fchynt echter alzoo ver- wonderlyk als de uitwerkzelen van den Zeil;
{teen in het oog van die gene die niet aan de
uitwerkzelen der Schëikonft gewoon zyn.
T R A A G - A A R T . Goedard geeft dezen
naam aan.een Rups die zich met de Zee-
biezen, o f andere Heefters voed, die in vochtige
plaatzen , o f op den oever der grachten groeyen. Zy verandert zich in een Vlieg,
wiens vleugelen zoo vaft tegens het lichaam
geflooten leggen, dat men hen naauwlyks onderfcheiden
kan.
T R A A N . Men geefc deze naam aan
den Olie, die men door egn Toort van dis*
tellatie, uit de lever o f het vleefch der vis-
fchen bereid. Die gene die men uit het ongekookte
Walvifch-Spek bekoomt , word dunne o f heldere Traan genoemc; de andere
die van het gekookte Spek bereid word,
geeft men de naam van bruine Traan.
■ De befte Traan , is die gene die zuiver
i s , en van de Lever der Kabbeljaauwen,
Zee - Honden , en andere Viiïchen. bereid
. word. Hier om vergaderen de Yslandfche
Viflchers deze levers zorgvuldig in tonnen,
in welke zy'hen omtrent zes we eken laten
fmelten. Z y gieten ’er als dan de Traan
a f, die ’er dus van zich zelven. uitgezypelt
is., en mengen hém, zonder hem te laten
koken, met de klare Walvifch - Traan , om
hém beter te maken. Z y laten het, overige
. vervolgens koken, ’ t geen zy by den bruinen
- Traan voegen, en het een en ander, aan.de
Deenfche Kooplieden verkoopen.
De Noorwegers maken mede veel Traan
van de Levers der Kabbeljaauwen en Dor»
fchen , wanneer zy deze Viiïchen van het
ingewand ontblooten, om ’er Stokvifch van
te vervaardigen. Z y laten deze Levers ia
de open lucht,-leggen, op dat ’er den Olie
uicvloeijen zou.
De Franfchen volgen hen hier in op de
banken van Terre Neuve, alvyaar zy Traan
van,de Levers van hunne Kabbeljaauwen'bereiden.
Zie Anderfon, Natmtrlyke Hifi om
van T‘siand»
T R A G E L A P H Ü S. Dit is een Dier
van het geflacht der Herten» Dit iy P -
Rendier zecht de Heer Linnoeus. Belonius
geeft mede de naam van Tragelaphus aan den
Steenbok. De Heer Brijfon zecht: dat het
de Levantfche Geit | | De Heer Klein, on-
derfcheid de Steenbok van den Tragelaphus,
die hy Mufflon noemt, en het Wyfje Bat-
tivgen: hy zecht ÇDisputât. quad. p. 21.])
ebt dit'Dier noch een Bo k , noch een Hert
maar dat het met beide eenige overeen-
*omft heeft ; echter voegt hy ’er b y , dat
men het om zyn kop, die dat deel van de
Dieren is , die zich het meefte onderfcheid,
en om zyne hoornen veel eerder onder het
geflacht der Bokken, danonder dat der Har-,
ten plaatzen moet.
T R A P G A N S , Tarda avis. De Trapgans
is een Vogel die de groote van een
Kalkoen heeft; zyn kóp en hals zyn afch-
verwlg; zyn buik is w it , en zyn rug met
dwarslopende ftrepen die ros en zwart zyn,
gefchakeert; zyn bek gelykt /naar dier van
een Hen: hy heeft geen achter vingers aan
de pooten, ’c geen zeer aanmerkelyk is , want
hy is, door dit kenmerk, en door zyne groote,
zeer kenbaar van alle Vogelen-van dit
Geflacht onderfcheiden. De Trapgans heeft
niet meer als drie vingeren aan de pooten,
welkers nagelen breed, kort, weiniggekromt,
niet zeer {pits,; en eirond en bol aan de
onder en boven zyde zyn*
De^ Trapganzen onthouden zich des Winters
in groote troepen in de Velden; zy
icheiden zich in de Maand April van elkan-
deren, ’t geen de tyd van hunne liefdensbe-
diyveri is* Wanneer zy zich in troepen op
net Veld onthouden, zoo heeft men ’er altoos
eenige , die een weinig van de bende
verwydert z yn , deze houden fchildwacht,
‘ en hebben den kop opgeheven , om de andere
te waarfchuwen, wanneer ’er zich ie-
ï® | vertoont * en vermits zy veel moeite
nebben om zich op te heffen/, om de kort*
heit van hunne vleugelen , zoo maken ;\zy
hunne vlugt vroegtydig ; echter kan men hen
lp !! goede Windhonden vangen , die hen
veeltyds onderhalen, wanneer zy zich naauw-
i j l (SB den grond opgeheven hebben. Men
/jP« u mede met angels, waar aan men
vieeich , o f een ftuk van een appel vaftter
eeten zy de bladeren der rapen , kool ed
der granen. Men heeft zomtyds in hunne
maag kleine keifteentjes gevonden, die z y ,
even als de Struisvogels doorzwelgen, om
de vertering der granen te bevorderen die zy
’ eeten.
Deze Vogelen paren in den Zomer : zy
vechten met elkanderen met de uiterfte ver-
woedheit, en men vind van tyd tot ty d ,
flachtoffers der liefde op de Velden. De
Mannetjes zetten hunnen ftaart radswys op,
gelyk de Kalkoenen, gedurende den tyd van
hunne liefdensbedryven. Z y maken hunne
neften in de onbebouwde aarde , en vergenoegen
zich dikwyls om de aarde alleen uit-
tehöllen, en zy leggen in deze kuilen twee
witte eyeren, die eenige roode vlakken aan
het ftompe gedeelte hebben; voor ’t overige
zyn zy zoo wit, als de eyeren der Zwanen.
■ De legging gefchied in het einde van de
maanden Maart o f Juny. De' broeding duurt
ten naafteri'by v y f weekend gelyk die van de
Kalkoenen. De Jongen loopen , gelyk de
Kiekens , zoo ras zy uit de eijeren voortgë-
kóomen zyn* Het geluft van de Trapganzen
is ten naaften by gelyk aan dat der Ravens.
Het vleefch der Trapganzen koomt in fmaak
'met dat van de jonge Kalkoenen over een.
- Men ziet een groote meenigte Trapganzen
in de omliggende Streeken van Chalons in
Champagne: men vind hen mede in Poitou;
zomtyds ontmoet men deze Vogelen verdooft
in de Sneeuw , en men vangt hen alsdan met
gemak.
De rechte Trapganzen zyn zeer zeldzaam
in zommige Lalden. Het vet van dezen Vo gel
is verzagtende en oploiïende. De wilden
maken zich rokken van de vederen der Trap-
ganzen : men vind een Ontleedkundige Be-
fchryving van deze Dieren in de Mrmorien
van de Franfche Akademie der JVetenfchappen
van Pdrys.
• Beton zecht, dat de Trapgans van de Vo*
gel die men kleine Trapgans noemt , :alleen
door de grootte onderfcheiden is. Willough-
by b’efchouwt de kleine Trapgans mede als
een foort van Trapgans ; hy heeft ’er alle
de, handelwyze van. Wanneer hy boos word,
blaaft.hy het vel-op , dat even onder zyn
bek afhangt: men verzekert, dat wanneer de
wyfjes: bemerken' dat men haare eijeren zoekt'
te' rooveii," zy hen onder haare vleugelen ■
naar een andere plaats brengen. Hun hals •
is zeer lang,*en het mannetje zet in de tyd
O o o o „ der