£02
dat men hen naanwlyks met een fabel de kap
afkappen kan. De Schryver. van de Hiftori-
fcbe Befcbryving der Reizen , zecht, dat de
Pinguin met de menfchen , vogelen en vis-
lchen overeenkoomt, vermits hy recht pp
zyne pooten gaat, vederlooze vleugeltjes
heeft, die langs zyn lichaam hangen, en hem
dienen om te zwemmen , en die met geboorde
en met wit geftreepte fcheden bezet zyn ,
maar dat hy niet vliegt.
P I N I P I N I C H I , dit is een kleine In-
diaanfche Boom, die veel overeenkomfl met
den Appelboom heeft: hy geeft, door de in-
fnydingen die men ’er in maakt, een melkachtig
en lymerig fap u it , ’t geen geweldig
door den ftoelgang de waterachtige vochten
en de gal uitdryft , wanneer het in een gifte
van drie droppelen , met wyn ingenoomen
worch Lemery ze ch t,. dat wanneer men ge-
duurende de werking vleefchnat o f eenig ander
vocht drinkt,- dezelve aanftonds gefluit
word. Men moet mede geduurende de werking
niet flap en..
P I N N A -M A R I N A . Dit is een zeer
groote tweefchelpige fchelp, van het geflacht
der Moffelen.- Zie dit woord. Men vind hen
op de Zee-kuften van Itaiiën en Provence :
’er zyn eenige van deze fchelpen welke twee
voeten lang zyn.
De Pinna-Marina verfchilt minder van de
Moffel door de grootte van haare fchelp, als
door de fynheit en het getal van zekere draden
,. die, met haar aan de rotzen vaflgehecht
te houden, haar in een veilige ftand plaatzen,
vooral by florm-r en die haar te gelyk. dienen
om de flib naar haar toe te trekken. Deze
draden van welke w y óp het woord Bifflus ge-
fproken hebben , zyn , zecht Rondelet, ten
opzichten vair die der Moffelen , 9t geen het
fynfle vlafch ten opzichten van het werk is.
De Heer de Reaumur- z e c h td a t deze draden
niet minder fyn zyn, als de draden die van de
zywormen gefponnen worden; hier om noemt
hy de Pinna-Marina de Zyworm der Zee. Men
bereid te Pa lermo van deze draden, ftoffen,
en verfchillende andere fchone werken: deze
draden zyn alleen het oogmerk waarom men
deze fchelpen vifcht,- en worden een zyde,
welke tot verfcheide handwerken gefchikt is.
Men heeft een groot getal Pinna-Marinaas
nodig.,, om een paar kouffen te vervaardigen :
niets evenaart de eeiheit van deze draden welke
eenig in hun foori zyn : zy zyn zoo fyn
dat men.in. een.fnuifdo-os-.van een. middelman
tige groote een paar kouffen befluiten kan,
welke ’ er van vervaardigt zyn. In het jaar
1754 bood men aan den toen regerende Paus
een paar van deze kouffen aan, welke ondanks-
hunne uitnemende fynheit., de beenên voor
de hitte en.koude befchermden. Men heeft
te Taranto^ en te Palermo, een menigte van
weveryen in welke men de draden van deze
Schelpviflchen bearbeid.
De Viffchers zeggen dat men om de Pinna-
Marinaas te viffchen, deze b.offchen vezelen
moet verbreken. Men vifcht hen te Toulon
ter diepte van vyftien, twintig o f dertig voeten
onder het water , door middel van eea
werktuig dat de Viffchers Crampe noemen: dit
is een foort van yzere vork, welkers tanden
loodlynig met de fteel zyn; zy zyn ieder omtrent
zes voeten lang, en laten tuflchen zich
een opening van zes duimen op de plaatzen
op welke zy het verfte van elkanderen ver-
wydert zyn: de lengte van den fteel van dit
werktuig is evenredig met de diepte op welke
men de Pinna «Marinaas viffchen wil men
grypt haar,, maakt haar los, en haalt haar met
dit werktuig, boven het water. De bos. zyde
draden gaat aanftonds Van het lichaam van bet
dier lo s ; zy koomt uit'de fchelp voort op de
.plaats alwaar zy zich een weinig opent, .omtrent
vier o f v y f duimen van den top,, o f de
punt, in de grootte fchelpen van dit foort.
De Noordzee, de Oceaan, en Middeland-
fche-Zee verfcha-ffen geen.groter fchelpën als
Pinna-Marina. Het fcheen den Heer de>Re-
aumur Q zie Mentonen: van de Akademh der
Wetenfetappen van Parysvoor de jar en 1711,,
en 1717.). toe, dat deze fchelp de befte ge--
fchikt was , om de vorming der paarlen te
verklaren.. Zie op P a .a r x e .m o-e r. Zy
brengt ’er veel-, en van verfchillende kleuren
voort.
De Heer d' Argenvillë' onderfcheid’ drie'
foorten van Pinna - Marinaas : 1.- Die : van
het grootfte foort, deze zyn.' inwendig rood ,
en bevatten paarlemoerachtige en roodachtige
paarlen, welke oyereenkomftig met de ftoffe-
van de fchelp zyn : men heeft Pinna-Marinaas
van dit foort die vyftien ponden-wegen.
2. Die van het kleine foort.’
3. Die gene die men Perm o f de Hamjcbelp
noemt: deze zyn met punten in hare groeven
bezet; en het geen zeer zeldzaam is, is dat de
randen van hare fchelpen veel dikker aan de
zyde zyn, alwaar zy zich openen,, als omtrent
het fcharnier.. Zie H am..
Het diër datdè Pinna-Marina. bewoond vertoont
zich. zeldzaam v, om.dat.de. fluitfchelpetr
Ou
o f fchotdeuren zich-byna niét openen: hare
top is aan het beneden gedeelte, en haar breed-
fte uiteinde is aan de tégenovergeftelde zyde
geplaatft : het dier'tvord in de fchelp door
vier fpieren vaftgehouden, welke aan het uiteinde
van de fluitfchelpeu geplaatft zyn : de-
fchelp heeft geen fcharnier, maar een platachtige
en zwartachtige band, die zich. tot de helft
van de fluitfchelpeu uftftrekt.
De vyanden van deze Dieren zyn de Póly-
pen met acht poten van de Middelandfche-
Zeei; want zoo ras zy derzelver fchelpen zien
gapen, zoo. naderen z y , en verflindèn hen;
een eenige is genoeg om hen uit te foeijen :
gelukkig voor hen dît de Pinnù-pbylàx in der-
ver fchelpen zyn verblyf neemt, en hen van
de aannadering van hunne vyanden bericht
geeft. Zie P in n o - p h y l a x .
P IN N O - P H Y L A X . Dit is een foort
van krabbetje, dat gelylt de Soldaat geen eigen
fchelp heeft , maar van zeer. goede oogén
voorzien is: het is de fchildwagt van de Pinna
- Marina : zy leven en wonen in eene
fchelp, welke de Pinna - Marina toebehoort:
wanneer deze laatfte fpyze nodig heeft, zoo
opent zy hare fluitfehelp en zend haren pro-
viandmeefter op den roof uit ; maar wanneer
hy een Polyp gewaar w o rd ,'z o o keert hy
overhaaft te rug, om ’er zyne huistvaardin bericht
van te geven ; waar op zy hare fchelp
toefluit, en dus de woede van haren vyand
onttoomt : en wanneer hy met buit beladen,
te rug keert, zoo geeft hyeep kleine fchreéuw
omtreiit het gedeelte van de fchelp alwaar zy
zich opent ; hy begeeft ’er zich aanftonds in,
én zy deelen den buit te zamen. De geleerde
Heer HaJJelquift heeft dé verwonderenswaardige
huishouding van deze dieren, gedurende
zyne reis naar Paleftina waargenoo-
men. ° •
nen , en in de vette’ gronden aangekweekt.
Harén wortel is lang, zomtyds zoo dik ais
een vuift, vleefchachdg, gedachtig, en heeft
in het midden een zénuuw o f draad die door
zyne geheêlé lengte loopt; hy heeft een vry
goedé reuk, en een aangename fmaak; hy
lchiet een fteel ter hoogte van drie o f vier
vöeten uit, deze’ is dik , récht, ftevig , gc-
voort, ledig en getakt; dé bladeren zyn breed,
ui: andere bladeren, gelyk' die van den Ter-
pentynboom, zamengeftelt, zy zyn langwerpig,
gerant, wollig, bruinachtig groen, in
paren gefchikt, en van een vry aangename en
ipeCéryachtigen fmaak. De toppen der fteleu
eindigen in zonnefchermen, welke kleine gee-
le bloemen onderfteunen , die rooswys gefchikt'
zyn, en van gepaarde , grootte ’, eironde,
duiine, en met een blaadje geboorde
zaden gevolgt worden. Deze plant bloeit in
July en Auguftus, van het tweede ja ar na dat
zy gezaait is* De wortelen der Pinfternaken
zyn veel voedzamer, als die van de geele
peen.
.De Engelfche willen dat de wortelen der
Pinfternaken welke te oud zyn, uitzinnigbeit
en dwaasiïeit veróórzakén , waarom zy alsdan
dolle Pinfternaken genoemt worden.
2. De W i l d e P in s t e r n a k e n , o f
K l e in e P in s t e r n a k e n , Paftinaca Syl-
veftris. Déze plant verfchilt van de eerfte,
niet alleen om dat hare bladeren veel kleinder
zyn', maar noch om dat haren wortel veel dunner,
harder, witter, en zoo goed niet om te
eéten is : zy groeit op de onbebouwde plaatzen
, in de drooge weiden, op de heuvelen en
elders , onder de wilde planten: fchoon dit
foort minder in de keukens begeert word, zoo
kan men haar echter in de Gerreeskonft in haar
plaats gebruiken: hare bloemen komen in den
zomer te voorfchyn: men wil dat men ’er door
de aankweking, en de herhaalde zaijing van
het zaad, tamme pinfternaken van bekomen
kan; op dezelve wys als men van de wilde
peen, tamme peen voortteelt.
p „: u K. i J! j. Ji IS , WITTE t e e n .
rajtwaca. Men noemt dus een pjant van wel-
“ men verfcheide foorten onderfcheid.
t. De G eme en e P in s t e r n a k e n .der
o f ,f f l T T .1 P e e n , Paftimca-fd-
1, .1 . j ZC Plant, die van menigvuldig ge-
ik in de keukens is , werd in de moestui-
3. De W i l d e V r e emd e Pin s t e u -
n a k e n , Panax Coftinum: de fteel van deze
plant, fchiet veel hoger op als die van de voorgaande
foorten: hare wortelen zyn hartleven-
de, en hebben een fterke reuk; ’er koomt,
in de landen in welke, zy groeijen, een gedachtige
harft-gom uit voort, welke naar die
van de Oppopanax gelykt: zie Panax. Men
gebruikt hare wortelen om den buik te zui-
N n 2 T(_