lyke deel , aan de rechter zyde van het Dier
geplaatft is. in de Hermaphroditen van het
tweede foort, zyn de mannelyke en vrouwe»
lyke deelen met elkanderen vereenigt; en
zy hebben een gemeene opening aan de rechter
zyde , na by den oorfprong der hoornen.
In de Hermaphroditen van het derde foort,
heeft ieder werktuig zyne onderfcheide ope-
* ning; de eene , by den oorfprong der hoornen
, en de andere veel beneden dezelve.
De platte Schelp jffffchen , en de Schelp-
Slakken , verfchillen noch in de wyze van
hunne jongen voort te brengen. De platte
Schelpviffchen zyn leeventbarende, maar hunne
jongen zyn in een fchelp bevat, die uitwendig
zuiver in het foort is , ’t geen van
plaats verandert, maar met een lymerigeftof-
fe omkleed in die geene, die, gelyk de Oefters
, gefchikt z yn , om altoos op dezelve
plaats vaftgehecht te blyven , op welke zy
by hunne geboorte , vaftkleeven. Eenige
Schelp-Slakken zyn leeventbarende, en andere
eijerbarende dieren. Men heeft ’er eenige
- onder , wier èijeren met een fchaal, gelyk
die der Vogelen en kruipende dieren , omkleed
zyn ; tot deze behooren de Land-
Schelp-Slakken. Men heeft ’er andere wier
eijeren by-een-hoopingen uitmaaken , en in
eeft geleiachtige {tóffe bevat zyn, die naar de
kwylachtige flym gelykt-die de eitjes derKik-
vorfchen, en zekere Viffchen,omkleed; tot
deze behooren de Purperhoorns. Andere
brengen eijeren vó ó r t, die vliesachtige en
rondachtige zakken gelyken, zomtyds zyn zy
ieder afzonderlyk gejflaatft , maar gewoone-
lyk in troffen te zamengevoegt , en hebben
eenige overeenkomft met een-honingraat,
hier om heeft men hen de naam van Favago
gegeeven. Ieder dezer zakken , bevat ver-
verfchèïde jongen, die, wanneer zy tot vol-
komenheit geköomen zyn, ’er uit voortkoó-
men. Ariftoteles en' Rondelet , hebben ver-"
keerdelyk over deze voortbrenging der Schelpdieren
gedacht, in overreeding dat alle deze
Dieren , alleen hunnen oorfprong aan de
flyk en verrotting verfchuidigt zyn. De platte
Schelpviffchen zyn de vruchtbaarfle van
alle, het getal hunner jongen bedraagt zomtyds
verfcheide duizenden; de vruchtbaarheit
is veel minder in'de Schelp-Slakken die fliiit-
fchelpen hebben , en noch vëel geringer in
de Eenfchelpige.
De Schelpdieren hebben een deel waar van
het gebruik noch onbekent is ; dit zyn de baarden.
Men kan dezelve langs de mantel der
Oefters opmerken. Zy fchynen van den zelf*
den aart als hunne hoornen te zyn, zoo wel
in de vorm als in de gevoeligheit; wanneer
men by'Voorbeeld de baarden van een Oefler
affnyd , zoo beweegen zy zich , ïc^oon zy
geen voortgaande beweeging hebben, met zoo
veel fn e lh e itd a t ’er het gezicht door vermoeit
word.
De laatfte deelen der Schelpdieren , van
welke wy fpreeken moeften, zyn hunne ve-
zeldraden, die vaneen overeenkomftigen aart met de hoofd-hairen , o f de zenuuwachtia»
vezelen der dieren zyn. Hun gebruik is om
de platte Schelpviffchen op den grond vaftte
hechten, even geLyk men een fchip ankert.
Wanneer men de draad en dezer dieren af
fnyd, zoo fchieten zy aanftonds weder andere
uit, door middel van. hunnen voet, die tot
een geleider dient, en door wiens behulp zy
zich aan de onbeweegbare 1-ichaamen hechten
die zy ontmoeten.
Wyze, op welke de Schelpen gevormt worden.
Na dat men het werktüigelyk geftel van
het dier heeft leeren-kennen ’t geen de Schelp
bewoont , zoo zal men gemakkelyk de wyze
begrypen op welke deze gevormt is;,de
Proefneemingen die de Heer de Reaumnr op
de Land-, Z e e - , en Rivierfchelpen gedaan
heeft, bewyzen zulks opeen ontegenfpreke«
lyke wyze. Het lichaam van het dier is"met
een groot.getal buizen bedekt, die met poriën
vérvult zyn , in welke zich het fap opheft
waar mede het zich voed : dit vocht is met
lymerige deelen vervult die zich op het lichaam
van het dier-by een vergaderen, zich
’er beurtelings over uitbreiden , en’er op verdikken
en ftremmeu ; uit de vereeniging van
deze lymerige deelen, vormt zich een dunne
en Vafte korft,- die de eerfte laag vormt; tegen
s deze zet zich , door een diergelyke uit-
zypeling , een tweede, een derde en dus
voorts verfcheide andere lagen. De. Schelpen
groeijen in zekervoegen op dezelve wyze
als de fteenen ; het eenigfte |onderfchejd
beftaat hier in, dat de nieuwe ftoffe zich in>
blaadjes op de'voórige lecht, en altoos onder
de eerfte korft. Men ziet dit duidelyk
wanneer men eên fchelp op het vuur lecht,
want de laagen fcheiden zich alsdan, gcly.it
een gebladerde paftybakkers korft van elkanderen,
waar door men gemakkelyk de wy^e
van vorming ontdekken kan. Zoo ’er eemg
", ; • onderóhderfcheid
tuffehen de vorming der Schelpen
van de platte Schelpviffchen , en die der
Schelp-Slakken-plaats heeft, zoo is d it , dat
•n platte Schelpviffchen de eerfte laag reets
«evoraït is wanneer, zy* gehoor en worden ,
plaats dat de leventbarende Schelp-Slakken
onder een fchaal ter'wereld k o omen die echter
hunne fchelp niet is , welke later gevormt
word opde wyze welke wy opgegeeven hebben.
Het is altoos aan de opening dat de
fchelpen in grootte toeneemen , door dezelve
werktuigelyke werking. Men ontdekt dat
de fchelpen der Slakken tot hunnen laatften
trap van aangroei gekoomen zyn , wanneer
men aan de opening van hunne-fchelp , een
rand van een lyn breedte ontdekt, die uitwendig
omgeftagen is; dit is het geen mende
wrong noemt. De Schelp die aan deze dieren
tot een huis verftrekt$ word des te dikker,
harder, en gekronkeldei\, o f uitgebrei-
der hoe ouder het dier word 5 zonder welk
het dier onder het aangroeijen meer en meer
ontbloot zou worden.
Kleuren der Schelpen*
De Heer de Reaumur zecht , dat de kleur
dèr Schelpen' een noódzakelyk gevolg van
'de wyze is,.op welkède fchelp der Slak groeit;
dat-den geheelen omtrek van dit huis , door
haarén halsband moet gevormt worden , als
het deel zynde dat het naafte by het hoofd
geplaatft i§; dus is h'et genoeg dat dezen hals-
'ba'nd uit verfchillende byzondere zeefjes is
te zamengeftelt om uitwendig een fchelp van
verfchillende kleuren te vormen , en die in
de fchakeering van deze kleuren zelfs verfchilt,
doormiddel van de verfchillende kleuren der
vochten die door de zeefjes doorgezypele
zyn. Wanneer men deze werktuigl'yke werking
eenmaal aangenoomen heeft, zoo kan
men de on re gel matigheit van deze vlakken
^ebl7peh , die men op .eenige fehelpen ontwaar
word ; de plotzelinge verplaatzingen
van het dier, is hiér toe genoeg.,
'dangroeijing der Schelpdieren , hunne Peivee-
ging, en hunne wyze van zich vafttehechteru
Onder de Schelpdieren, zyn eenige'verflin-
dende dieren, ■A.-. ƒ*■. i ' .. gelyk de Purper-Slakken , die
jes verflinden ; andere voeden zich met "het
water dat zy inzuigen , ’ t geen vetachtige,
kruidachtige deelen- en kleine infe&en. bevat;
want deze railooze wezens zyn door de
geheele Natuur verfpreiH , de minfte waterdrop
bevat ’er zomtyds een groote meenigte
van. Onder de Schelpviffchen, blyven eeni-
'ge in de, flyk gedompelt ; andere verheffen
zich töt aan .de oppervlakte van het water om
adem te fcheppén: de Schotels die aan de Rotzeil
vaftgehecht zyn , verlaaten hunne plaats
ontvoedzel te zoeken, De Zee-Ooren•, gaan,
geduurende de fchoone nachten uit, om aas
te zoeken. Men merkt op ,. dat eenige hun
aas. zoeken , gelyk andere dieren. Andere,
die op de plaats van hunne geboorte vaftgehecht
zyn , gelyk de Oefters en Zee-Orgel-
pypen, zuigen, op de wyze der Planten, hun
voedzel, uit het water , o f uit de flyk. Men
kan gelooveu dat de groote Schelpviffchen
die men Ceti noemt, en zich op den bodem
der Zee onthouden, ’er onbeweeglyk op geplaatft
z y n h u n n e grootte eri byzondere
zwaarte , die zomtyds twee hondert ponden
bedraagt, zyn bewyzen van hunne verknocht-
heit aan eene plaats. De Schelpdieren hebben,
gelyk de' andere dieren, gewaarwordingen
, die naar hunne behoeftens gefchikt zyn.
Die der Schelpdieren, fchynen niet zeer fyn
te zyn ; echter zecht men , dat zy in hunne-
fchelpen te rug keeren , zoo ras zy gerucht'
hooren , en dat men om hen te vangen , een
diepe ftilte in acht neemt,. De Natuur , die
tot behoud van alle gefchapën wezens waakt*
heeft hen alle de noodige middelen tot.be-
waaring gegeeven." v
De Schelpdieren die onder het zand en de-
flyk leeven , hebben een o f twee buizen, die
meer ojPmin lang zyn , naar mate dat deze
dieren zich meer o f min in het zand indompelen.
Het is door middel van. deze buizen
dat zy eert vry.e gemeenfehap met het water
hebben,’tgeen boven hen is. Zekere Schelp-
viffehen zyn op een wyze die onvry willig is
op het zand en op de rotzen, aan elkanderen
verknocht; op elkanderen geftapelt zynde „
zoo zyn zy hier, door een-foort van -lynv vaft-
gekleeft, die het algemeene Ciment is , waarvan
de Natuur zich telkens bedient, wanneer
z y , om dus te fpreeken, in de Zee wil
bouwen. Deze Schelpviffchen dus in dc Zee-
vaftgehecht zynde, weerftaan het geweld van
het water , waar van de plotzelinge en geweldige
beweegingen hen anders mede zoude
voeren; andere hechten zich v afr, gelyk
de Zee-Kreeften', de Zee-Moftehn, de Pinna-
P fa r tn a a s enz. ; zy hechten zich aan verfchillende
lichamen „en. maken z:.ch> weder