Goene Ooefters.
Om de Oefters een groene kleur te doen
verkrygen , zoo befluiten de Viflchers hen
langs de ^zeeftranden in gyagten, welke drie
voeten diep zyn , en alleen door de hop-*-
gp vloeden , by nieuwe o f volle Maan ,
overftroomt worden; zy laten ’er openingen
in , waar door,het water tot op de.helft weg,
vloeit. Deze gragten worden groen , ’t z y
door de hoedanigheit van de grond , ’t zy
door het kleine mofch dat ’er de zyde, en de
grond van bekleed , o f door een andere oorzaak
, die ons onbekend is , en binnen drie
o f vier. dagen,- beginnen de Oefters , die ’er
in befloten zyn, een groene kleur aan te
neemen» Maai* óm. heu tyd te geeven om
volkomen groen te worden, laat men hen
’er zes weeken , o f twee maanden in blyven.
De groene Oefters , die men ia Parys e e t,
koomen gewoonelyk van Dieppe! De befte
en die men het hoogfte fchat , zyn die geene
die men in Engeland vifeht \ men voert ’er
mede een meenigte naar Saintonge , naar de
zoute moeraden, in welke zy een groenachtige
kleur , en een veel aangenamer fmaak
verkrygen. Het is dan genoeg, * gelyk men
uk het voorgaande ziet, dat men de Oefters,
om hen groen te doen worden , in kreeken,
die met groente bewaflen zyn , aan den oever
der zee , befluit. Deze groene Oefters,
worden met reden zeer begeert. Men moet
eqhter de door konft gemaakte groene kleur,
wantrouwen, dié'eenige onvoorzichtige Lieden
,, hen weeten te geeven* .
Gevoelens over de Oefters , en over die geene,
, die in Indi'én, aan de takken van den. 5
Paletuvier groei jen.
Eenige Schryveren, hebben de Oefter
onder de Plantdieren geplaatft.,; en ge-:
lo o ft , dat zy met de Maan , in grootte, af
en toeneem en. Het grootfte. gedeelte , der
latere Sehryveren , hebben dit.geyoelpn we-
derlecht; een hunner heeft gezeeht, dat men
alleen aan de Oefters en Moffelen , ’t zy zy
alleen ,. o f in klompen vereenigt. z yn , aan
welke men een Voortgaande beweeging weigeren
kan, a-is nooit van hun plaats gaande,
ten minften zoo men hen niet los maakt, De
Oefters in klompen by een verzamelt zynde , .
konnen zig niet'beweegen , Vermits zy,zecht
hy , door hunne biffus £’tgeen een kleverig
kvvyl is ) aan elkanderen vaftgéhecht zyn:
zy liggen op den fcherpen hoek van hunne
fchelpen even als op een fpil : de boven
fchelp heeft alleen eenige vryheit., en de
Oefters doen niets uit hunne fchelp yoort-
koqmen. De Oefters hechten zich aan alles
vaft wat zy onmoeten : en zy zoeken alleen
een fteun punt; de rotzen , de fteenen ,, het
h o u t • de voortbrengzelen der zee , alles
is hen dienftig : zomtyds kleven zy aan
elkanderen , door een fgort van lym vaft,
die uit de vifch voortkoomt, en zeer fterk
kleeft. '
De Heer Adanfon , die hyzondere waar-
neemingen over de Schelp viiïchen gedaan
heeft, zecht, dat het grootfte gedeelte der
Oefters die van elkanderen -verwydert leeven,
zich onmogelyk tot de paring byeen yoe-
gen;konnen, en dat zy echter hunne gelyken
vóórtbrengen ; waar uit men befluiten kan,
dat deze Dieren geen S.exe.nodig, hebben om
voort te teelen , o f dat ieder derzelver haar
beide vereenigt.
De Reizigers hebben valfchelyk verhaalt,
dat men in China , in een foort. van Moeras-
fchen ,: de uitgedrukte kuit der gekapte en
geftampte Oefters zaaide : dit|is een, onmo-
gelyke zaak* Maar het is waar , dat men
niet verre van Konftantinopelen, in de Bos^*
phorus van Thracië , om dus te fpreeken,
alle jafen geheele Oefters zaait. Het zyn
voornamentlyk da'Grieken die hier ggbeele
fchepen met Oefters; naar toe brengen, en- in
zee werpen , om hen weder te konnen. vis-
fchen, wanneer zy ze nodig hebben,
In de Algemeène Hiftorie der AntillifcJje
Eilanden, word van een klein Eiland, na
by- Guadaloupe gefprooken , dat met een
groot- getal boomen beplant is , welke in
diervoegen met Oefters beladen zyn , dat *er
hunne takken zomtyds door afbreken; men
vind ’er onder andere een foort van een boom,
die Paletuvier. genoemt word, en aan den
oever der zee groeit, men vind op deze mede
andere foorten van Schelpviflchen. Me»
begrypt ligtelyk, dat de golven der zee, wanneer
zy zich verheffen , op de önderfte takken
van deze boomen , die aan de ftranden
ftaan , de kuit der Oefters voeren , die ’er
zich aan vaft kleeft, en vervolgens in jonge
Oefters verandert. Het groot getal van deze
Dieren , . noodzaakt de takken , meer en
meer, om zich.te krommen ; in diervoegen,
dat. deze, Oefters dagelyks twee malen., door
de vloedcler zee befpoelt worden.
Vrucht-
Vruchtbare en onvruchtbare Oefters*
Men onderfcheid in de Zee-Havens , twee
foorten van Oefters ; de vruchtbare , _ en onvruchtbare.
Een kleine -zwarte franje , die
hen omringt, is een bewys van hutmé vrucht-
baarheit, en goedheit: de lekkerbekken mis-
fen dezelve met, en vinden hen van een aan-
genamen fmaak. In de tyd in welke de vruchtbare
Oefters hunne kuit fcbieten , o f , gelyk
de Viffchers zéggeii , hunne zaadjes uitwerpen
, zoo. zyn zy melkachtig , aangenaam,
en ongezond. Het is. in Spanje niet. geo.or-
lo’ofÉ,, om hen te viflchen , en. op de markt
te koop’ te ftellen , om d:e toevallen die zy
aan die 'geene veroorzaken konnen , die ’er
een onmatig gebruik van maken.
Wormen die de Oefters hunne kuit doen
fcbieten.
Dé Heer Deslandes. zecht , dat in het jaar-
getyde , in welk de Oefters hunne kuit fchie-
ten , zy met een oneindig getal kleine rood-
achtige wormen vervult zyn. Zy die de groette
by-eeri-hoopragen van Oefters , gedurende
de nacht, omroeren , worden deze wormen
zomtyds op hunne fchelpen gewaar: zy
vèrtoonen zich als lichtgevende deeltjes , o f
even ais kleine blaauwachtige ftarretjes: men
ziet deze wormen gemakkelyk by den dag ,
met behulp van een microscoop o£ vergrootglas,
De Heer Deslahd.es hééft mede opgemerkt
, dat alle de f groote twee fchelpige
fchelpvifTchen, en vooral zekere groote mos-
felen, die zich in.- den Oceaan aan de bodemen
der fcheepén vafthéchten , geduurende
de nacht , natmir.lyke Phosphoruffen zyn..
Maar van- wat nut konnen deze kleine rood-
achtige wormpjes aan de vruchtbare Oefters
zyn, en alléén in die tyd ,* in wélke deze
vruchtbaarheit zich openbaart -? De Heer
Deslandes gift , dat z y hen , om dus te fpreeken
, tot Vroed me efters dienen ; de Heer
de R.eaumur , en eenige andere Schryvers^,
hebben hen méde deze naam gegeevén , met
te zeggen , dat zy , op eene wyze die ons
onbekent i s , de werktuigen tót de voorttee-
ling aanprikkelen. Om zich hier van te verzekerenheeft
de Heer Deslmides , dé volgende
Proefneeming verfcheide maaien hei*-,
naait./
Deze Onderzoeker , beeft vruchtbare Oefters
genoömen , en hééft hen , omtrent de
maand Mey , in, een. bak. met zout water ge-
•pkatft: zy hebben ^volgens gewoonte , een
•talryke nakömelingfchap vooncgébracht, Hy
heeft vervolgen« de proefweetnlng met andere
vruchtbare Oefters herhaalt, uit wélke hy
alle de kleine wormen uit deed die ’er in bevat
waren : deze laatfle Oefters, brachoera
niets voort; en de onvruchtbaarheit hoerfch-
te in de bak , in welke z y bdlooten waren.
Deze wormen Vroedmeefters, van wélke de
Heer de Peaumur en andere Natuurkundigen
mede geiproken hebben , verfchillen geheel
van zekere witachtige »en blinkende wormen,
•die men' mede in de Oefters vind. Deze
laatfte wormen gelyken naar groote fpelden,
•eh zyn van v y f tot agt lynen lang; het is
zeer rnoeljelyk om hen géheél te befchou-
w-éia , want zy veranderen., op de minfte
aanraking <en op de geringfte fcHudding , in
een lymachtige .en waterachtige ftoffe , die
zi ch z elfs aan de vingers hecht,
. Vreemde Oefters*.
Men vind de Oefters in een groote mee*
nigte in de nabuurfchap van de Senegal , in
Afrika ; de Negers bedienen zich van hunne
fchelpen om kalk te vervaardigen,. Men vind
mede in het dorp Joal, in het Roningryk Se r -
beffen , een meenigte Oefters van Mangla,
in de waterpoelen, zy zyn misvormig, maar
goed en welfmakend. In- -de Gambia en de
Rivieren die in Senegal uitvloeijen , vind
men de Oefters in meenigte , zy wórden
meer o f min hoog gefchat , want men heeft
’er groote en ongezonde. Men heeft naby
de Senegal, Bergen vanOefterfchelpen, van
welke men kalk brand, gelyk mede in. de
omleggende ftreeken, De Heer Adanfon
zecht, in zyne Hiftorie.van de Schelpen van
de Senegal, dat het noch geen tien jaren geleden
is , darmen noch Oefters op de wortelen/
van de Mangliers van de N-igpr , naby
liet-Eiland van de Senegal , vond ; en dat
men ’er thans noch in. de Gambia , en in de
Rivieren Billao vind. Men diend.deze wortelen
die met Oefters bezet zyn , op de tafelen
van dat Èand voor. Men vind mede een
meenigte Oefters-op de Goudkuil , welkers
fchelpen dienen om kalk te brandende En -
gélfchen die in deze Geweften woonen, bedienden
’er zich tot hunne gebouwen van:
maar de Hollanders bouwden in het jaar 1707,,
jeen Förc, van zeven o f acht ftukken gefchut,
om dé Oefters te bewaren. De Zee en dé
Rivier van- Ifïlni. r brengen een groote mee