Panna van den Hort, Malabar , en den Laü-
dan der Molukfcbe Eilanden.
Men onderfcheid .zelfs vericheide foorten
van Sagou-Palmboomen , die op de raoeras-
athtige plaatzen gvoeijen : men vind ’er een
Kruidkundige omlchryving van , in een La-
tynlche Geneeskundige inwydings Diflertacie,
door den Heer Steek , die te Straatsburg gedrukt
is ; ais mede in dè Werken van Rum-
phiiis en Vdleiftyn.
De Sagou word Van het merg van den ftam
van den Todda-Panna bereid (komtyds-van
dat van den Palmar-Occacourii, ’t geen, gebakken
zynde , het brood Avaeoury-Rouan
van eenige Indianen, verfehaft.) Dit merg
is min o f meer doorfchynende, wit en fpons-
achtig, volgens den ouderdom van den boom:
het kan zeer lang goed gehouden worden.
De dieren befehadigen de doornachtige fchors
van dezen boom dikwyls om ’er het merg
uit te eeten , ’ c geen by uitftek van hun
fmaak is.
Wanneer de bladeren van deze Palmboo-
men mét een witachtig' fto f beginnen bedekt
te worden, en dat eenigc doornen zoo wel
van den top als van de bladeren beginnen af
te vallen, zoo kan men eenen grooten overvloed
van merg bekomen. Hier toe, fnyd
men den Palmboom Landan in ftukken van
zeven voeten lengte , door middel van e'en
rond werktuig, dat Nany genoemt word, en
van bamboesriet gemaakt is. Men fcheurt
’er het merg uit,- ontbloot het van deszelfs
omkleedzelen, verplet het, en doet het in
een bak o f vorm die van boomfehorsfen gemaakt
is , deze noemt men Coercerong, en
zyne opening is aan de eene zyde wyder als
aan de andere. Men roert het merg dat in
de vorm is , iterk met water om, tot dat het
water melkachtig geworden i s ; eindelyk
neemt men het ’er uit, en laat deze dus bereide
en ontbonde deeg door een zeef van
paardehair loopen. Men werpt de vezels die
in de zeef blyven voor de varkens; dit is het
gene dat men de naam van Ella geeft. Men
ftort het doorzygzel in een p o t , die men'
Praauvj noemt., op dat het meel naar den
grond zou zinken: men ka t het water hier
na wegvloeijen, het zy door het vat op zyde
te houden, o f door middel van een opening
die hier toe in de zyde van den pot gemaakt
'is. Men doet alsdan deze zelfftandigheit,
die zeer wit en zeer fyn is , by gedeeltens in
korfjes, die men met bladeren bedekt om
haar te doen droogen. Deze deeg word alsdan
Sagnmanta genoemt; maar om <jat )lv
geduurende de lange reizen ter zee en te land
goed zou konnen blyven , zoo is men verplicht
om hem door doorboorde fchotelen të
drukken, en dus. tot ronde bolletjes te vormen,
deze fchotelen zyn van-gebakte-aard»
gemaakt, en worden in dat land Battu pê-
poudi gehaamt. Vervolgens droogt men deze
bolletjes op bet vuur, die door hetzelve een
weinig opzwellen, en een geringe roflc kleur
hebben: dit is.de wyze op welke.de Sa^ou
in korlen bereid word.
i Op alle de Molukfche, 'Manillifche en plu-
lippynfche Eilanden , enz., maakt men mede
van dezen deeg, wanneer by noch zacht is
weeke brooden, die een halve voet in ’ evier-
kant beflaau , en een duim dikte hebben.
Men hecht ’er tien o f twintig, by wyze van
een Roozenkrans aan' elkanderen , en verkoopt
ben dusi door de ftraten van de Reden
en voorlieden van Ambdina.
De inwoonders van die gew e il. bereiden
noch een faort van Poddttig , van dezen
zachteu deeg, die vry aangenaam voor die
gene is die van een ziekte.freiiïelt zyn, hy is
met vifchnat, limoenfap en benige fpeceryen
gemengt: zy bezitten mede konft om hem
tot korlen té vormen ; en dit is de rechte
wyze om de geneeskrachtige Sagou te bereiden,
welke zy dus aan de Europeers verkoo-
pen moeilen: maar de Hollanders , die alleen
in deze geweflen koophandel dryven, brengen
zeldzaam anders als die gene over die
met geen ipeceryen gemengt is , om dat hy
gpedkooper is : zy lcoopen hem onder dé
naam van Pappeda o f Zuppia, Deze korlen
geven z y de naam van oprechte Sagou: men
heeft ’èr waar van de korlen de grootte van
koriander zaden hebben; en andere die van
de gierft. Z y zyn uitwendig vaalrood', en
inwendig wit, zy hebben geen reuk, maar
een ftnaak_als garft, zy zyn zeer hard, kleverig,
en können bezwaarlyk tot poeder gebracht
worden, zy verderven op vochtige
plaatzen, maar op drooge blyven zy Veiichei-
de jaren goed.
Veele lieden maken van de Sagou in de
vleefchfoepen, even als van ryft, garft, of
vermichel gebruik. Deze In.diaanfche deeg
is vroeger in Engeland als in Vrankeryk bekent
ge weeft, want zy is zulks onlangs eerlt
in dat Ryk-geworden, Z y zwelt aanmerke-
lyk in het vleefchnat op, en word doorlchy-
nend ; met melken fuiker gekookt zynde,
verfchaft zy een aangenaam voedzel, maar
*t geen
i' geen niet 'zeer voedzaam Is,- Scha pryft
het als een voedzel aan dat! voor de kinderen
het 'eerfle nuttig is. De Sagou is mede nut-
tiv in de teering en uitteerende koortzen.
°De bladeren van den Sagou-Palmboom zyn
met een foort van dons bedekt, van welke,
de Eilanders ftoffen vervaardigen ;, de bladeren
dienen om de huizen tc bedekken; hunne
zenuwen verftrekkeu toteen hennip om touwen
zamen te ftellen: men bekoomt mede
een vocht van dezen boom dat een vry aangename
drank is ; dus is alles van den Landen
nuttig.
S A G O U 1N. Dit is een bevallig foort
van Staart-Aap o f Meerkat: men h e e ft’er
die niet groóter ■ als een vuift zyn. De Sa-
gouin is zeven en een halve duim lang,..en
zynen ftaart e lf duimen; zyne ooren zyn
lang'en met lange witte hairen'bezet; alle
zyne nagelen zyn lang,/kronapn fcherp; uitgezonden
die van 'de duimen der achterfte
pooten, welke kort en rond zyn. Alle zyne
hairen zyn zeer fyn en zeer zacht in ’t aanraken
; die -van het boven gedeelte van het
lichaam zyn bruin aan hunnen oorfprong,
vervolgens ros , en eindelyk met bruin, en
graauwacbtig wit gefchakeert: in diervoegen
dat den rug dwarfe ftrepen van deze beide
laatfte kleuren fchynt te hebben: de hairen
van het ovérige gedeelte-van het lichaam en
van de pooten zyn medé met bruin en graauw-
achtig wit; :de kop en de keel zyn bruin; de
ftaart is met zwartachtig bruin en witachtig
graauw geriugt: men vind hem in Brazil, en
in meenigte in het Koningryk Isüng in Afri-
k a . ; ; V
De Heer de la Condamine zecht , in het
Verhaal over de Rivier der Amazonen , dat
de Gouverneur van Para hem een Sagouin
van een zonderling foort vereerde , en dat
te gelyk het eenigfte was ’ t geen men in dat
land noch gezien had. Zyn lichaam was zil-
veryerwig, en had de kleur van het fchoon-
fle blond hair ; die van zynen ftaart was'-
glansryk kaftanjebruin, en byna zwart. Het
bezat noch een andere veel aanmerkelykere
byzonderheit, namenclyk, zyne ooren, wangen
en fnuit, hadden een zoo heldere vermiljoen
kleur, dat men haauwlyks gelooven-
kon dat deze kleur natüurlyk was. Hy heeft
bet byna een jaar na zyne terugkomft in ’t
leven behouden; geheel Parys heefc dit klei»
®e dier gezien: maar ondanks alle de voorzorgen.
die deszelfs bezitter nam om bet voor
de koude te befchutten, zoo ftierfhet echter
waarfchynelyk door de geftrengheit van bet
jaargetyde.
C/ufius maakt van een kleine Sagouin gewag
die Caïs genoemt word , en die een
zwarte kleur en de ,groo.tte van een Eekhoorn
heeft. Men heeft mede een foort van Sagouin
dat zoo teder is„ dat het haauwlyks de bewegingen
van een fchip weêrftaan kan,-’ tgeen
aoor de Zee gefchokt word. De Callitriches
der Ouden is mede noch een foort van Sagouin
dat wit en zeer fchoon is , maar te gelyk
zoo teder, dat men het in eenbontevacht
moet houden om het te verwarmen.
S A G U Ë Ë R D R IN K E R . Men heefc
op het Eiland Amboina een zeker foort van
Indiaanfche -Palmboomen, die men Sagueer-
boomen noemt, en van welkers vruchten men
een wyn vervaardigt; deze hoornen hebben
de. naam van Sagueerdrinker aan een vliegende
vifch gegeven , welke Ruifcb Q Cellcct.
pifc. Amb, p, .13. n. 20, T. Id) zecht dat tot
het geüacht van de Poon behoort. Hy zecht
zelfs, dat zoo het die gene niet is van welke
Salvien fpreekt, hy ’er echter weinig van
verichilt. Wanneer deze vifch het water
verlaat , zoo vliegt hy op de Palmboomen
en eet van hunne vruchten; wanneer hy verzadigt
is, zoo Iaat hy zich op de aarde vallen,
’ t zy om dat zyne vleugelen droog geworden
zyn, en hem hier door in de lucht
niet konnen ophouden, ’ t zy om dat hy door
een fuifeling bevangen word: eenire tyd hier
na .begeeft hy zich weder naar het water.
Zyn rug is met eenige zeer lange doornen
'wapent; hy heeft mede doornen omtrent
n ftaart en onder den buik.
S A L A M A N D E R , Salamandra. Byna
alle Natuuronderzoekers ftellen verfcheide
foorten van Salamanders, die onderling in
gedaante, kleur en grootte verfchillen.
X. De L AND-S ALAMANDER o f de GEMEENS
S a l a m a n d e r , Salamandra per-
reftris. Deze is , volgens de Heer de Mint-
pertius, een foort van Haagdis die v y f o f zes
duimen lengte heeft; zyn kop is breed en
plat gelyk die der Padden; zyn bek is ftomp,
en zyne pogen zyn vry groot; zyne pooten
gelyken mede meer naar die der Padden als
naar die van de Haagdiften, met welke zyn-
lichaam, overeenkoomt: hy heefc vier vingeren
aan de voorfte pooten,. en v y f aan de:
ach