De Bruinvifch♦
De Bruinvifcb word door den Heer An-
derfon als eenfoort van Walvifch befchouwt.
Zyne lengte is omtrent van v y f tot acht voeten
: zyn kop heeft de gedaante van een varkens
fnuit: zyn muil is onder en boven met
kleine fcherpe tanden bezet.. Hy heeft op
den kop een opening, uit welke hy het water
uitwerpt: zyn Haart is loodlynig geplaatil,
en als een fyflen gevormt.
Men heeft vericheide foorten van Bruin-
viflchen. Een onder andere % die men Pour-
jille in Amerika noemt, onthoud zich in alle
Zeen , en trekt in benden voort ï déze^is-
goed om gegeeten te worden. Men heeft ’er
mede een foort onder die men de naam van
Zee-Monnik geeft, om dat hy met een foort
van fchouwdermantel bedekt is. De Bruin-
vifchen maken een geknor , ’t geen naar dat
der Varkens gelykt. Eenige van deze Vis-
fchen naderen de Kuilen van Engeland en
Normandyen. Men befchouwt de ontmoeting
van de Bruinviflchen als een voorteken
van kwaad weder.
Dezen Vifch , kan bezwaarlyk vepfchalkt
w o rd en om zyne uitnemende fnelheit; men
vangt ’er echter zomtyds eenige op de Kusten
, wanneer zyne verflindzucht hem aan-
fpoort om de haringbanken te vervolgen.
Men zecht, (fchoon het zeer vreemd fchynt)
dat de Bruinvifch alle jaren , omtrent de
maand Juny blind word , door middel van
een klein vlies o f foort van vlak die zich op
zyne oogen zet. De Yflanders verzuimen
niet om zich van deze omftandigheit te be-
voordeelen ,. en zy jagen ’er zomtyds drie
hondert te gelyk naar de Kuilen , alwaar zy
hen met gemak vangen. Zy eeten de jonge
Bruinviflchen , en bekóomen een weinig
traan van de anderen.
De Dolpbyn , Delphinus.
De Dolpbyn , word in den rang der Wal-
viiTchen geplaatil. Hy heeft veel overeen-
komil met de Bruinvifch ; maar hy verfchilt
’er door zyn muil van, die veel fpitzer is ,
waarom hy mede door eenige Schryvers,
Ganzenbetb genoemt word. Zyne beide kaken
zyn met kleine tanden gewapent, waar
van de beide ryen in elkanderen fluiten. Hy
' heeft twee openingen op den kop door welke
hy ademt en het"water uitwerpt : zyn
Haart is horifomaal geplaatil, gelyk die van
den Wal vifch.
De Dolpbyn is v y f o f zes voeten lang. Hy
zwemt en vervolgt zynen prooi met zoo veel
fnelheit, dat men hem de Zee-pyl noemt.
Het gebeurt hem zomtyds door deze te vervolgen,
dat hy op het droöge geraakt, door
de fnelheit van zynen voortgang , als mede
wanneer hy , zoo men zecht , door honderden
kleine Viflchen vervolgt word , die hem
op een ondragelyke) wyze kwellen. Het
vleefch van dezen Vifch. gelykt naar dat van
de Oiïen en Varkens ; maar het heeft .een
kwade reuk , en is moeijelyk öm te vertee-
ren. Men bekoomt vet en fpek van dezen
Vifch , waarom men hem mede ZeeWarken
noemt.
De voortteeling en paring van deze Vis-
fchen gefchieden op dezelve wys als die der
Wal viflchen: men zecht dat zy een foort van
ilem hebben; en dat z y , wanneer zy gevangen
zyn , zich fchynen te beklagen en fchreeu-
wen. Men gelooft dat de leeftyd van de
Dolphynen omtrent v y f ep twintig o f dertig
jaren is. Gewopelyk zwemmen zy in troepen,
o f twee aan twee,. ' Men ontmoet hen
byna in alle Zeen; de Grieken zeggen dat zy
tochten doen, dat zy uit de Middellandfche
Zee naar het Noorden' trékken, dat zy zich
eenigen tyd in de Zwarte Zee onthouden,
en dat zy vervolgens op de plaats te rug komen
van welke zy vertrokken zyn. Wanneer
men hen zich op de oppervlakte van de
Zee ziet bewegen;, en om dus te fpreken,
’er op fpeelen, zoo vöorfpelt men ’er een
onweder uit. Men zecht dat zy in troepen
tegens de Bonetten ftryden. Deze Bonêtten
vervolgen, gelyk mede de Dolphynen, de
Vliegende ViJ/chen om zich ’er méde te voeden.
Zie B onet en V l i e g end e V isch.
Ondanks het gene men van de liefdé verhaalt
die de Dolphynen de menfchen toedragen
, zoo volgen zy echter de fchepen veel
eerder, om op dat gene te azen, dat men ’er
uitwerpt, dan uit liefde tot de menfchen;
men vangt hen mede mét een (tuk vleefch
’ t geen aan een haak vaftgehecht is : men bekoomt
van de Dolphynen een traan die alleen
goed om te branden is.
De andere foorten van Walvijfcben.
De Noordfcbe Zeën zyn de eenigfle niet
in welke men de Wal viflchen vind : men
ziet hen mede in de Indifche Zee, en aan de
Kaap de Goede Hoop. De Wal viflchen ?
hebben in ’ t algemeen dezelve vorm, uitgezonden
mogeiyk, eenige kleine byzonder-
heden ?
heden: de hiflorie van de Wal viflchen die
wy gegeven hebben, kan dus mede op deze
toegepaft worden.
JV|en kan zonder verwondering, de kracht
en behendigheit van de onbefchaafde Volken
niet verdaan, dje, van alle de hulpmiddelen
verdoken zynde, welke het vernuft der be-
fchaafde Volken uitgedacht heeft, en die
alle de krachten van de natuur genieten.
Wanneer, de Wilden van Amerika een
Walvifch ontdekken, zöo begeven zy zich
in ’t water , zwemmen recht op hem aan,
en bezitten de behendigheit om zich op zynen
hals te werpen , met zynen- daart en
vinnen te vermyden.
Wanneer den Walvifch zyne eerde wa-
terflraal uitgegeven heeft, zap voorkoomt
den Wilden de tweede, met een houte prop
in de opening te deken, en ’er hem met
een byl in te flaan: deze duikt hier op onder
het water, én voe'rt den Wilden met
zich die hem vaft omarmt houd. De Walvifch
die noodig heeft om adem te halen,
keert naar het oppervlak van het water weder,
en geeft aan den Wilden tyd om hem
een tweede prop in het ander neusgat te
flaan; ’t geen hem verplicht om weder naar
den grond van het water te duiken, alwaar
hy verdikt om dat hy het water niet loozen
kan óm verfchen adem te fcheppen.
W A L V I S C H L U I Z E N , Pediculus
ceti. Dit is een Zee-infeét ■’ t geen in een
fchaal befloten is , en waar van wy in het
voorgaande woord Walvifch gefproken hebben.,
Het kwelt de Wal viflchen op een verbazende
wy s: en welke bewegingen dit wan-
fchapen dier ook maken mag, zoo is het
echter niet in Aaat om zich van dit laflig
infeéb te ontflaan: zy onthouden zich gewo-
nelyk .onder de vinnen en aan de teeldeelen,
en zomtyds mede aan de ooren ; wanneer
men deze fchaal viflchen met de vingeren
drukt wanneer zy noch leven, zoo geven zy
een zwart vocht uit: hun kop vertoont zich
nooit ontbloot, hy is altoos onder een flee-
ne bedekzel verborgen.
Seba geeft in zynen Thef i . Tab. 98. n. 5.
de afbeelding van een Walvifchluis, die zich
in de ooren verbergt en hen doorboort. Zy
heeft, zecht hy, de gedaante ;van een fpin-
hekop met twaalf pooten, die met fcherpe
pnkromme nagelen gewapent zyn; haar kop
is klein. Deze- Scbryver fpreekt noch van
Groenlandfche Zee-luizcn, die Ijiet voedzel
II. D e e l .
der Wal viflchen zyn: zy hebben zeflien pooten
die met fcherpe nagelen gewapent z yn :
zy hebben op den rug, op de wyze der Kreeften
, beweegbare fchalen, zoo dat zy zich
uitrekken en in het ronde krommen ; hun
kop is breed: het is een verwonderenswaardige
zaak , zecht Seba, dat dieren die zoo
klein zyn , de Walviflchen voeden lconnen.
W A N D E L E N D B L A D . ' Men geeft
dezen naam aan een foort van Sprinkhaan,
die van een ei voortkoomt ’t geen zoo gropc
als een korianderzaad en groenachüg is.
Wanneer de eijeren uitkomen, zoo vertoo-
nen zich kleine Infeélen , die naar mieren
gelyken: zy nemen de gedaante van popjes
p f nympben niet aan om in vlinders o f vliegen
te veranderen. Wanneer dit infeét een
zekere groote in zyn nelt verkregen heeft,
die aan een boom hangt, zoo fpint het ’er
een web in, waar in het zich in zekervoe-
hen bewind: vervolgens beweegt het zich
geweldig, tot dat zyne vleugelen, vry zynde,
zich kotinen uitbreiden ; dus meerkrachten
verkregen hebbende , verbreekt het dit
web en valt van den boom, o f vliegt weg.
Naauwlyks hebben deze Infedten hunne na-
tuurlyke lengte en dikte gekregen, o f zy bekomen
vleugelen die evenredig met hunne
voortgaande kracht zyn: hunne vleugelen gë-
lyken naar verdorde bladeren : eenige zy a
helder groen o f bruin; andere gemarmert en
graauw, en zomtyds gelyken zy naar de
verdorde bladeren der Citroenboomen: het
is dus niet vreemd dat eenvoudige liefhebberen
gedacht hebben, (vermits zy alleen volgens
de kleur, de vorm en de plaats oordeelden
op welke men deze dieren waarneemt}
dat de wandelende-bladeren van den boom
zelfs voortkomen , waar van zy afvallen.
{Hiflorie der Infechn van Suriname.) . Men
ziet verfcheide van deze vliegende Infeélen
in de Kabinetten der Natuurlyke Hiflorie
in Holland.
W A N D L U I S , W e e g l u i s , Cimex.
Men geeft dezen naam aan een geflacht van
Infedten 5t geen een zeer kwaden reuk heeft,
en waar van men een groot getal foorten
heeft die in groote en kleur verfchillen: men
vind hen in de velden, in de moeshoven, in
de boomgaarden , op de peulvruchten , op
de boomen, aan de muren, en in de huizen:-
de volgende alleen heeft geen vleugelen.
H h h h h " i . De