
Scheemda. Zij is 2211 bund, groot, bestaandc do grond afwisselend uit
klei, diluvisch zand en hoog veen.
In 1811 had Winschoten 2332; in 1822 3151, in 1840 3743, in 1850
4134, in 1860 4972, in 1870 5631, in 1876 6015 inw.
Deze bev. was in laatstgenoemd ja a r gesplitst in : 4760 Ned.-Herv., 11
W.-Herv., 123 Chr.-Geref., 79 Luth., 52 Doopsg., 389' B.-Kath. en
601 Isr.
De gem. Winschoten bevat de stad Winschoten, de b. Zuiderveen en
Oostereinde, de geh. Kloosterholt, het Poelken, st.-Vitusholt, Bovenburen
en Molenhorn,benevens deelen van Winschoterzijl en Winschoter-Hoogebrug.
De stad Winschoten wordt meest een vlek genoemd. De plaats was
echter in de 16de eeuw met vestingwerken omringd, heeft een steedsch
aanzien en ontving in 1826 eene stedelijke regeering, ofschoon zij nooit
als stad in het prov. bestuur werd vertegenwoordigd.
Ter wederzijde van het Schuiten- of Winschoterdiep gelegen, heeft
Winschoten een vroolijk, welvarend aanzien. Men telde. er in 1870 2725
inw. Handel, scheepvaart, markten, winkelnering, steenbakkerij, kalkbran-
derij en verdere fabriekarbeid maken de bronnen van welvaart uit. Oudtijds
bloeiden er ook weverijen, doch deze tak van nijverheid is reeds
voor lang te gronde gegaan. In 1826 .is door de afd. Winschoten der
Maatschappij: to t Nut van ’t Algemeen den aanleg van een Stads-Bosch
begonnen, dat nu een der schoonste wandelplaatsen binnen de prov. Groningen
oplevert.
Het Baadhuis en het Huis van arrest behooren tot de merkwaardigste
gebouwen. Van de kerken is de Herv. kerk de voornaamste. De overige
kerken zijn die der Luth., Chr.-Geref., B.-Kath. en Isr. De belangrijkste
inrichtingen van onderwijs zijn het in 1842 gestichte gymnasium en de
hoogere burgerschool.
De naam Winschoten komt het eerst voor in eene oorkonde van 1391,
ofschoon de plaats van veel ouder dagteekening is. In 1593 werd zij door
de Spanjaarden overyallen: schoon de sergeant Joan Moda zieh met
zijne bijhebbende manschappen, ten getale van 30, heldhaftig tegen de
benden van Verdugo uit de kerk verdedigde, moesten de Staatschen voor
de aanvallers wijken. In 1624 werd Winschoten door de Spanjaarden
verbrand, doch op de nadering van den overste Stakenburg verliefen
zij de plaats weder. In 1665 en 1672 werd Winschoten door de Münstersehen
bezet. In 1795 deinsden de Engelschen längs Winschoten naar
Hannover af, waarbij zij zieh te dezer plaatse aan verschillende bal-
dadigheden schuldig maakten. Den 1 Mei 1868 werd het station Winschoten
van den Staatsspoorweg geopend voor het verkeer met Groningen
en den 1 Nov. 1868 voor dat met Nieuwe-Schans.
Winschoter-Hoogebrug, geh. in Gron., in 1840 met 22 inw., ter
wederzijde van de Pekel-Aa. De westhelft behoort tot de gem. Winschoten,
de oosthelft tot de gem. Wedde. Het Winschoter deel had in
1840 9 en het Weddesche aandeel 18 inw. In den Spaanschen tijd was
deze plaats eenigzins versterkt.
Winschoterzijl, geh. in Gron., in 1840 met 69 inw. als 12 in de
gem. Winschoten, 30 in Wedde en 19 in Beerta. Het ligt ter plaatse
waar de Pekel-Aa in het Winschoterdiep valt en was vroeger een versterkt
punt. Van 1695 tot 1836 vond men eene Luth. kerk, die echter na
het bouwen der Luth. Kerk te Winschoten is gesloopt. Eene nieuwe
B.-Kath. kerk werd op den dag der inwijding, den 1 April 1756, door
baldadige boeren vernield.
Winssen, of Winsen, d. in de Geld. gem. Ewijk, aan den Waaldijk, met
eene B.-Kath. en eene Herv. kerk. Het wordt onderscheiden in Bijks-Winssen
en Ambts-Winssen. Men telde in beide deelen ten jare 1840 909, in 1872
1057 inw. Het adel. huis te Winssen is in 1815 gesloopt. In oorkonden
van Maas-en-Waal van 1321 en 1352 wordt Winssen een graafschap
genoemd. In eene oorkonde u it het midden der 13de eeuw, waarin
van eene kapel aldaar melding wordt gemaakt, wordt de naam der plaats
Wynsen geschreven.
Winssensche-Uiterwaarden, pold. van 101 bund. in de Geld,
gem. Ewijk.
Winsum, ring der klasse Onderdendam van de Herv. Kerk. Zij bevat
de 9 gem.: Winsum-en-Bellingeweer, Adorp-en-Harsens, den Andel,
Baflo-en-Rasç[uert, Eenrum, Mensingeweer en Maarslag, Obergum-Maar-
huizen-en-Banum, Tinallinge, Wetsinghe-en-Sauwert.
W in s u m , gem. in Gron., ingesloten door de gem. Leens, Eenrum,
Baflo, Stedum, Adorp en Ezinge, 2770 bund. groot. De oppervlakte
van den grond bestaat uit klei, die naar het oosten zavelachtig wordt.
In 1811 had Winsum 1419, in 1822 1640, in 1840 1925, in 1876 2287
inw., in laatstgenoemd jaar onderscheiden in : 1946 Herv., 197 Chr.-
Geref., 39 Doopsgez., 3 Luth., 58 B.-Kath. en 44 Isr. Zij bestaan meest
van den landbouw, doch er zijn ook eenige inrichtingen van volksvlijt.
In 1810 is Winsum uit de kerspelen Winsum en Beliingeweer van het
landschap Ubbega, uit Obergum, Maarhuizen en Banum van ’t Halve-ambt
en uit Kleiu-Garnwerd van Middagt saamgesteld. Thans bevat deze gem. 2
d., Winsum en Obergum. De b. Beliingeweer, Maarhuizen en Banum waren
vroeger mede d, Behalve deze plaatsen heeft men er nog de b. Winsu-
mer-Meeden, benevens de geh. Schilligeham, Klein-Garnwerd, Alinghui-
zen, Ernstheim en Tyum of Thyum.
Het d. Winsum, in 1840 met 540, in 1870 met 476 inw., is eene
aanzienlijke, welgebouwde plaats, die tot de oudsten der prov. behoort.
Beeds in 1057 had zij zoo veel beteekenis, dat Koning Hendrik IV
haar tot vestiging van eéne marktplaats, met markt- en tolrechten te
water en te lande, aanwees. Destijds lag Winsum aan de Hunse.
Sedert is die stroom verlegd, doch nog is een deel van het oude
Hunsebed in het Winsumerdiep over. Oudtijds bloeide te Winsum
een dominikanerklooster, dat in het laatst der 16de eeuw werd ver-
nietigd. Ook vond men er toen een bürg der Ripperda’s. Thans