
den ouden Hertog tronw bleef, doch de andere, die de sterkste was,
den zoon als Hertog erkende. Die burgeroorlog kon niet gestuit worden
door den afstand, tot welks teekening Adolf zijn vader verplichtte: de
aanhangers van Hertog Arnold beseften zeer wel, dat die afstand een
gedwongen fraaiigheid was.
Arnold, eindelijk in 1471 door de tusschenkomst van Hertog Karel de
Stoute uit zijne yijfjarige gevangenschap ontslagen, liet zieh overhalen,
al zijne landen aan den mächtigen Bourgondier te verpanden, onder beding,
dat hem het vruchtgebruik gedurende zijn leven vergnnd zou
blijven. Naar aanleiding van deze overeenkomst, poogde Hertog Karel
zieh in het bezit yan het Geldersch hertogdom te stellen, toen H ertog Arnold
den 23 Eebruari 1473 aan eene beroerte overleed. Adolf zelf kon hem
daarbij geen tegenstand bieden: deze. werd door den Bourgondier te Kort-
rijk gevangen gehouden.
Heldhaftig was de tegenstand, die Nijmegen K arel’s pogingen bood. Doch
na eene heyige belegering, was de stad gedwongen, zieh aan den Bourgondier
oyer te geven, zoodat ook de hinderen van Adolf, de kleine Karel
en Eilippa van Egmond, in zijne handen vielen. Spoedig was alle ver-
dere tegenstand gebroken: gansch Gelderland werd in den zomer yan 1473
een Bourgondisch wingewest.
Tot de gevolgen van die verovering behoorde, dat verscheidene van de
oudste bezittingen der Geldersche Graven van het hertogdom werden
afgescheurd, Karel bevestigde namelijk den hertog van Cleve in het bezit
van de aan dien vorst verpande ambten de Duffel en de Lijmers, met de
stad Zevenaar, benevens het kasteel Nergena, en, onder' zekere voorwaar-
den ook in het beheer van de stad Goch en het daartoe behoorende
ambt, de heerlijkheid Wachtendonk, de voogdij over Elten, het kerspel
Angerlo en de tolplaats Lobith.
De heerschappij van Karel de Stoute over Gelderland duurde niet
lang. Nauwelijks was de tijding, dat hij den 5 Januari 1477 te Nancy
was verslagen, in Gelderland aangekomen, of het geheele hertogdom
eischte van Maria van Bourgondie den gevangen Karel van Egmond met
zijne kinderen terug. Maria scheen dezen eisch te zullen moeten inwilligen,
want de ingezetenen van hare gewone residentie, Gent, stelden Adolf in vrij-
heid, en wilden hem zelfs aan hunne Hertogin tot gemaal opdringen. Als een
dapper man was Adolfs eerste werk tegen de Eranschen op te trekken, die
Maria’s erfdeel bedreigden. Hij sloeg zieh terstond met een Vlaamsch-
Bourgondisch leger voor Doornik neder. Maar hier bereidde zijne ver-
metelheid hem den dood: hij sneuvelde bij een uitval der belegerden,
op den 29 Ju n i 1477.
Terwijl Hertog Adolf voor de belangen van Maria van Bourgondie
streed, was de omwenteling in Gelderland voortgeschreden, en had Ca-
tharina van Egmond, Adolfs zuster, het ruwaardschap aanvaard, dat
echter eerlang op Hendrik van Schwarzenberg, Bisschop van Münster,
(aan wien de staten uit geldgebrek het graafschap Zutphen hadden ver-
pand) werd overgedragen.
Nadat de Aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk, die de hand van
Maria van Bourgondie had verworven, den Eranschen te Guinegate
had overwonnen, kon hij zieh met de onderwerping van Gelderland
bezig houden. Arnhem was nog altoos op de Bourgondische zijde. In
Maart 1480 begonnen de krijgsverrichtingen met de herovering van
Wageningen, welke stad voor haar afval van Maria met eene ontzettende
verwoesting werd gestraft. Harderwijk, Hattem, Eiburg, Tiel en Zalt-Bom-
mel onderwierpen zieh. Nijmegen en Grave zwichtten voor het krijgs-
geweld van Maximiliaan en zijn veldheer Adolf van Nassau. Ten laatste
onderwierp zieh ook Zutphen, dat de Bisschop van Münster, evenmin als
de andere steden had durven beschermen, omdat de Keizer hem dit op
straffe zijner ongenade had verboden. In Augustus 1482 erkende Gelderland
ten tweeden male de heerschappij van Bourgondie.
De hertog van Cleve, die Arnhem voor Maximiliaan had bewaard,
meende na ’s Aartshertogs vertrek, een kans te wagen om Gelderland
voor zieh te winnen. Hij slaagde aanvankelijk, doch de heer van Gemen,
Maximiliaan’s landdrost te Zutphen, deed die poging mislukken:
Jan van Cleve moest al zijne verovoringen ontruimen.
Gelderland bleef onderworpen aan de Bourgondische macht to t 1492,
toen de jeugdige Karel van Egmond, A d o lfs zoon, n a velerlei lotwisse-
lingen, te Eoermond weer den vaderlandschen grond betrad. Dadelijk
vielen de Gelderschen hem toe, en nu begon een der merkwaardigsto
oorlogen, die voor den Spaanschen krijg in de Noordelijke Nederlanden
zijn gevoerd. Karel van Egmond verdedigde zieh tegen Maximiliaan,
tegen Eilips de Schoone, tegen Keizer Karel V, met kloeken moed. Hoe
vaak de overmacht van die gevreesde vorsten hem van alle zijden be-
dreigde, hij wist zieh te handhaven, al was het niet altoos op eene eervolle
wijze. Meer dan eenmaal stond hij op het punt om alles te verliezen,
doch telkens herwon hij zijn hertogdom, gesterkt door hulp uit Frankrijk,
door de trouw en de dapperheid der ingezetenen en door eigene be-
kwaamheden en van zijn legerhoofd Maarten van Eossem. Het gelukte
zijn benden herhaalde keeren tot het hart van Holland en Brabant door
te dringen: Amsterdam en Dördrecht werden bedreigd, ’s Gravenhage
uitgeplunderd. Gedurende deze bedrijven wist hij zelfs nog Overijssel,
Friesland, Groningen en Drenthe aan zieh te onderwerpen. Doch hoe
groot daarbij zijn voorspoed mocht zijn, op den duur was hij niet tegen
Karel van Oostenrijk opgewassen. Had hij in October 1528 de voldoening,
dat, bij den vrede van Gorinchem, hem het levenslang bewind over Gelderland,
Zutphen, Groningen, Coevorden en Drenthe werd toegezegd, hij
had bij hetzelfde verdrag moeten toestemmen, dat, zoo hij zonder kinderen
na te laten, overleed, al zijne landen aan den Keizer zouden vervallen.
Toen zijne pogingen om Groningen als eene overheerde stad te behan-
delen, den oorlog met Karel V op nieuw deden ontbranden, taande
zijne gelukster geweldig, want in 1536 ging het Geldersch gezag in
Groningen, Coevorden en D renthe volkomen te niet. Bij den vrede te Grave,
op den 10 December (1536), deed Karel, tegen eenige geldelijke vergoeding,
afstand van alle rechten, welke hij op die gewesten kon doen gelden.
Gelukte het Karel niet, zijne veroveringen buiten Gelderland te blijven