
Geestbrug. fraai geh. in de Z.-Holl. gem. Bijswijk, die zijn naam
ontleent van eene brug over de Yliet. In 1840 telde het 73 inw.
Geestdorp, buurt aan den Eijn, deels in de Z.-Holl. gem. Woerden,
deels in de Utr. gem. Harmelen.
Geesteren, d. met eene Herv. en eene Chr.-Geref. kerk in de Geld,
gem. Borculo, aan den weg van Groenlo naar Diepenheim, teilende in
1840 458, in 1860 414, in 1872 395 inw.
Geesteren, d. met eene B.-Kath. kerk in de Overijsselscbe gem. Tub-
bergen, in 1860 met 1281 inw., die van den Harbrinkshoek medegerekend.
Geestmer-Ambacht, zuid-oostelijk gedeelte van West-Friesland, om-
vattende Ouddorp, Oterleek, st.-Pancras, Koedijk, Broek, Zuid-Scharwoude,
Noord-Scharwoude, Oudcarspel, Harencarspel en st.-Maarten.
Geest-Nieuwlandpolder, oude pold. van bijna 3 bund. oppervlakte
in de Zeenwsche gem. Brouwersbaven.
Geeuw, breede vaart in Friesland, loopende van Sneek längs Ylst
naar de Wijmers.
Geffen, gem. in N.-Brab., door Nuland, Lithoijen, Osch en Heesch
omringd en 1404 bund. groot. In het noorden is de grond uit klei, in
het midden uit diluvisch zand gevormd, doch beide deelen zijn welbebouwd
en leveren ruime oogsten van veldvruchten. In 1822 had deze gem. 949,
in 1840 1147, in 1860 1208, in 1873 1344 inw. Met uitzondering van 2
Herv. en 9 Israelieten waren de 1282 inw,, die men er in 1870 telde, allen
B.-Kath. De landbouw is hun hoofdbedrijf. E r wonen te Geffen ook enkele
klompenmakers, kuipers, bierbrouwers en spijkersmeden. Behalve de dorps-
kom bevat de gem. de buurten Papendijk, Bunstraat, Kerkstraat, Broek-
straat, Bergstraat en de Eist.
Het d. Geffen, of het Kerkrot, is zeer klein, daar het in 1860 slechts
125 inw. telde. De B.-Kath. kerk, die van 1648 to t 1802 den Hervormden
behoorde, is een groot, fraai gebouw. Het oude kasteel van Geffen is in
den Franschen tijd gesloopt. Het dorp is in 1497 en 1512 door de Gelderschen
uitgeplunderd.
G e f f e n s c h e p o l d e r , pold. van 508 bund. in de N.-Brab. gem. Geffen
Gein, rivier in ü tr . en N.-Holl., loopende van den Angstei naar de
Vecht, dragende het noord-oostelijkste gedeelte, den naam van Smalle-
Weesp. Sommigen rekenen het Gein te beginnen te Loenersloot, anderen
eerst te Abcoude. Zeker is het, dat het gedeelte tusschen Loenersloot en
Abcoude door de omwoners zoowel Angstei als Gein wordt genoemd.
Gein, voorm. stad in Utr., tusschen IJsselstein en Jutphaas. De buurt
Gein onder Eiteren werd in 1217 door Bisschop Otto van Lippe tot een
bijzonder kerspel en in 1294 door Jan van Sierck tot eene stad verheven.
Deze stad was een belangrijk handelspunt en bevatte, behalve eene parochie*
kerk, ook een in 1423 gesticht nonnenklooster. Oorlogsrampen —■ verwoes-
tingen door de Holländers in 1225, 1333 en 1402 — hebben haar veel docn
lijden, doch eerst de Spaansche beroerten hebben haar geheel ten val gebracht.
Het gebied van ’t Gein maakt thans een deel der gem. Jutphaas
uit. Het had in 1840 100, in 1860 80 inw. De ridderhofstad het Gein,
die reeds in 1202 een aanval van Graaf Dirk V II afsloeg, is sedert
herhaalde malen herbouwd.
Geinbrug, fraai geh. in de N.-Holl. gem. Weespercarspel, een klein
half uur ten westen van Weesp. Het is het noorder uiteinde van de
fraaie streek het Gein.
Gein-en-Gaasperpolder, pold, van 390 bund. in de N.-Holl. gem.
Weespercarspel.
Geinpolder, pold. in de Utr. gem. Jutphaas.
Gelderland, tweede provincie des Kijks. In het noord-westen door
de Zuiderzee bespoeld, wordt zij overigens in het noorden en noord-
oosten door Overijssel, in het westen door Utrecht en Zuid-Holland, in
het zuiden door Noord-Brabant en Limburg, in het zuidoosten door de
Pruissische prov. Bijnland, in het oosten door de Pruissische prov. Westfalen
bepaald.
Gelderland ontleent zijn naam aan de stad Gelder of Geldern, in Bijnland,
aan de Niers, waar men waarschijnlijk de wieg van het Graafschap
(later Hertogdom) Gelre of Gelder heefc te zoeken.
Tijdens den aanvang onzer jaartelling door de Batavieren en de Cha-
maven (of Hamaven) bewoond, werd het eenige eeuwen later ten deele
bezet door de Saksen, ten deele door de Franken, naar alle waarschijn-
lijkheid door de eersten voor het gedeelte dat noorden van den Bijn en
de W a a l, door de tweeden voor de oorden op den zuideroever van beide
stroomen.
Toen de Saksen door Karel de Groote waren onderworpen, stelden
’sKeizers opvolgers over het geheele gewest dat wij Gelderland noemen, be-
nevens over het dusgenoemde Overkwartier, graven aan, die of een of meer
gouwen, bf wel een bepaald gedeelte van edn gouw in naam van den
soeverein bestuurden. Gelderland bevatte toen, of behoorde ten deele
tot de gouwen: Teisterbant (Testrebenti), Betuwe (Batua), de Veluwe
(Felua), Duffel (Dubia), IJsselgouw (Hisloa), Lijmers (Leomerike), Maas-
gouw (Mosao), en Molengouw (Moila).
Onder die graven worden het meest de graven van Hameland, van
Teisterbant en van Nijmegen onderscheiden. Die van Teisterbant bezaten de
vruchtbare streken längs de Waal, den Bijn en de Maas; die van Hameland
strekten hun gebied uit over een groot deel der IJsselstreken en de V eluwe.
Waarschijnlijk was een Nordgouwsche graaf, Buthhart, uit den Eisass, die
zieh in den oorlog tegen de Friezen verdienstelijk had gemaakt, om