
In 1822 had z(j 719, in 1840 739, in 1875 755 inw. Bij de telling
voor 1870 vond men er: 556 Herv., 66 Chr.-Geref., 1 Ev.-Luth, 1 Herst.-
Luth. en 113 R.-Kath. De inw. bestaan meest van landbonw, visseherij,
veeteelt en hooibonw. De gem. bevat de drie d. Meenwen, Babiloniënbroek
en Hill. In 1421, 1775 en 1809 heeft deze gem. veel door watervloeden
geleden.
M e euw en o o rd , pold. in de Z.-Holl. gem. ’s Gravendeel.
M e euw en o o rd , pold. van 28 bund. in de Z.-Holl. gem. Brielle.
M e euw en o o rd , pold. van 9 bund. in de Zeeuwsche gem. Oudelande.
M e euw en p la a t, pold. in de Z.-Holl. gem. Hoogvliet. Het was een
eiland, tot het in 1869 aan het vasteland van IJsselmonde werd gehecht.
M e euw en p la s, meer in de Drenthsche gem. Smilde.
M e euw en p o ld e r , polderl. in de N.-Brab. gem. Zwaluwe.
M e euw sch e -V e e r tigm o r g en , pold. van 29 bund. in de N.-Brab.
gem. Meeuwen c. a.
M eg en , vöorm. graafsch. in Brabant, bestaande uit de stad Megen,
benevens de d. Haren, Macharen en Teeffelen. Ofschoon oudtijds ter leen
gehouden van het Hertogdom Brabant en sedert 1640 geheel door Staatsch
gebied omringd, werd het niet bij de Vereenigde-Nederlanden ingelijfd.
De Eranschen namen het in 1794 in bezit, doch stonden het bij transactie,
den 5 Januari 1800, aan de Bataafsche-Republiek af.
In 1145 waren Alard en Alexander Heeren van Megen. De eerste Graaf,
die als zoodanig in oorkonden voorkomt, is Alard van Megen, die in een
brief van 1173 wordt genoemd. In 1420 kwam het Graafschap aan het geslacbt
van Assche, in 1437 aan dat van Mierlo, in 1549 aan dat van Brimeu,
vervolgens aan dat van Berlaimout en Groy, aan dat van van Vehlen, en
eindelijk aan dat van Schall a Bell.
Oudtijds schijnen de Geldersche Graven eenig recht op Megen gehad
te hebben, doch Otto II stond dit in 1203 aan Hertog Hendrik I af.
M eg en , of Lan d -v an -M eg en , pold. van 1457 bund. in N.-Brab.,
deels in de gem. Megen c. a., deels in Oijen c. a.
M eg en , stad in N.-Brab. in de gem. Megen-Haren-en-Macharen, in
een bocht van den Maasdijk aangelegd. Zij bevatte in 1840 1040, in
1870 903 inw., van welken\n_laatstgen. ja a r 506 binnen en 397 buiten
de kom waren gevestigd. De hoofdgebouwen bestaan in de R.-Kath.
kerk, het Minderbroedersklooster en~ het Stadhuis. E r is ook eene
Latijnsche school. Oudtijds zijn er ook een bürg en een munthuis
geweest. De overlevering verhaalt, dat Megen in ouderdom zelfs Nijmegen
te boven gaat. In 1512 en 1528 is het door de Gelderschen
ingenomen en verbrand. In September 1582 werd het door Hohenlo
bezet. In Januari 1809 had het omliggende land veel door den water-
vloed te lijden. Op het kerkhof is een gedenkteeken (een standbeeid)
voor Graaf Karel van Brimeu. Onder de ingezetenen zijn eenige Iooiers,
brouwers, kuipers, klompenmakers, wevers, enz., doch de meeste inw.
bestaan van den landbouw. Buiten de stad ligt een Clarissenklooster.
M eg en -H a r en -en -M a ch a r en , gem. in N.-Brab., ingesloten door
Oijen c. a. Osch, Berchem, Deurzen, Dieden in N.-Brab. en Appeltern in Geld.
Zij beslaat 1625 bund. en bestaat uit door de Maas en door een
Maasarm bezoomde kleigronden. In 1822 had deze gem. 1541, in 1840
1914, in 1875 1738 inw. Bij de telling voor 1870 onderscheidde men
er: 1725 R.-Kath. en 4 Ned.-Herv. De gem. bevat het steedje Megen,
benevens de dorpen Haren en Macharen. De inw. vinden voor het
grootste deel hun bestaan in den landbouw.
Meidijk, belangrijke dijk in Geld., die den Bommelerwaard in twee
distr. van onderscheiden grootte splitst: den Bommelerwaard boven den
Meidijk en den Bommelerwaard beneden den Meidijk.
Me ije (de), riv., die uit eenige wateringen op de Utr. en Z.-Holl,
grens tusschen Noorden en Kamerik ontstaat en tegenover Zwammerdam
in den Rijn valt.
Meije (de), d. met eene R.-Kath. kerk, deels in de Z.-Holl. gem.
Nieuwkoop en Bodegraven, deels in de Utr. gem. Zegveld. Het deel
onder Nieuwkoop had in 1840 91, dat onder Bodegraven 270, dat onder
Zegveld 107 inw.
Meijel, gem. in Limb., ingesloten door Nederweert, Heithuizen,
Roggel, Helden in Limb., en Deurne en Asten in N.-Brab. Zij beslaat
1883 bund., deels zandgrond, deels hoog veen, met vele poelen, vooral
naar de zijde van ’t Land van Kessel, waardoor vooral vroeger de
gemeenschap zoozeer werd bemoeilijkt, dat van een weg met vele en
groote bochten werd gezegd: „het is van Mijl op Zeven,” d. i. van Meijel
op Sevenum. In 1822 had deze gem. 727, in 1840 996, in 1875 1190
inw., in laatstgen. jaa r allen R.-Kath. Zij bestaan bijna allen van den
landbouw. De gem. bevat het d. Meijel, de b. Donk en de gehuchten
Simonshoek, Molenstraat, Kalisstraat, Busterstraat, Heuvel, Hof en
Vier-Uitersten.
Het d. Meijel heeft, naar het schijnt, zijn oorsprong te danken aan
de Heeren van Ghoor, die er tot op het einde der vorige eeuw belangrijke
rechten bezaten. O. a. hadden zij er de tienden niet alleen van
veldvruchten, maar ook van boomen, lammeren, varkens, bijenkorven,
ganzen en vlas. De korenmolen en de bierbrouwerij, de turf
en de geheele grond behoorden den heer. De inw. mochten
het genoegen niet smaken eenig wild te vangen, zelfs wanneer
zij een konijn of haas elders hadden gekocht, moesten zij dit
wild den heer tegen inkoopsprijs aanbieden. Op hunne beurt waren de
Heeren van Meijel leenplichtig aan de Hertogen van Gelder. Bij de
verdeeling van Opper-Gelder in 1713 bleef Meijel onder Oostenrijk,
hetgeen stand bleef houden tot de groote gebeurtenissen van het einde
der vorige eeuw. Den 9 Januari 1814 werd hier eene compagnie
hnzaren van den koning van Westfalen door de Pruisen gevangen