
bewaren, de onafhankelijke bannerheerlijkheden binnen de grenzen van
zijn bertogdom wist hij daaraan te onderwerpen. De bannerheeren van
Bahr-en-Lathum, Wisch, Batenbnrg, Bronkhorst en Bergh beloofden, na
hnnne sloten aan hem ingeruimd te hebben, zijn oppergezag te zullen
erkennen. Ook bracht Karel Wachtendonk weder onder zijne heerschappij
en onderwierp de laatste heerlijkheid op de Veluwe, Wilp, aan het Gel-
dersch gezag.
Hertog Karel die in zgn haat tegen het huis van Oostenrijk, op het
eind zijns Ievens, van meening was, om Gelderland aan den Franschcn koning
te vermaken, werd door zijne onderdanen gedwongen, nog bij zijn leven
den jeugdigen Willem, zoon van den hertog van Cleve en Gnlik (Jülich),
to t opvolger aan te nemen, ja den jongon vorst zelfs de verdediging van Gelder
en Zutphen, onder den titel van beschermheer, op te dragen. Diep bele-
digd over dezen hoon, eindigde hij, den 30 Ju n i 1538, te Arnhem in
trenrige gemoedsstemming zijn leven.
Willem I I verwisselde terstond den titel van beschermheer met dien
van hertog en graaf, doch Gelderland’s einde als zelfstandige Staat was
nabij. Keizer Karel V eischte, overeenkomstig het gesloten verdrag te
Gorinchem, de erfopvolging in Gelder en Zntphen voor zieh. Maar
Hertog Willem, die inmiddels zijn vader Ja n ook in Cleve, Gulik,
Berg, Mark en Bavensberg was opgevolgd, toonde geene neiging om
aan dien eisch te beantwoorden. Veeleer sterkte hij zieh door een
bondgenootschap met Koning François I van Frankrijk. Nog eenmaal
vernieuwde Maarten van Bossem den schrik voor de Geldersche wapens.
Hij bedreigde Antwerpen en Leuven (1543). Doch in Prins B einier van Oranje
vond Hertog Willem I I een gevreesden tegenstander, die de verwoestingen
door de Geldersehen in Brabant, Namen en Luxemburg aangericht, betaald
zette door de vermeestering van Sittard, Gulik, Heinsberg en Düren. Een
kortstondige wapenstiistand was oorzaak dat de Geldersche steden voor het
lot dezer Guliksche plaatsen bewaard bleven. Maar in het begin van
1543 vingen de vijandelijkheden weder aan. Maarten van Bossem veroverde
nog Amersfoort en brandde en blaakte in de Meijerij van den Bosch. Doch
dit waren de laatste plundertochten der Gelderschen in het gebied van
Keizer Karel. In Augustus rukte deze m ächtige monarch uit het zuiden aan,
won het sterke Düren door storm, hield zijn intocht te Boermonde, dat
niet den minsten tegenstand meer durfde bieden, en stond in het begin van
September voor Venlo. Willem II zag geen andere uitkomst dan zieh
te onderwerpen: op den 7 van Ilerfstmaand begaf hij zieh binnen het
keizerlijke kamp voor Venlo, waar hij, voor den Keizer nederknielende,
vergiffenis verzocht voor zijn jeugdigen overmoed en voor altoos afstand
deed van zijne rechten op het hertogdom Gelder en het graafschap
Zutphen.
Onder - de regeering van Keizer Karel V werd een der afgescheiden
deelen van Gelderland daarmede hereenigd, namelijk het kerspel Angerlo
(1544), doch Emmerich, de Lijmers, de Duffei, Goch, Nergena en de
voogdij over Elten bleven verloren.
Zoo lang Filips I I de heerschappij over de Noordelijke-Nederlanden
voerde, behield Gelderland de grenzen van 1544, doch het afschudden van
het Spaansche ju k smaldeelde het gewest. Een der kwartieren, dat van
Boermonde, doorgaans het Overkwartier geheeten, bleef bij den vrede van
Münster aan Spanje.
Gelderland was de eerste in rang der Zeven Provincien van de Ver-
eenigde-Nederlanden. Het was toen verdeeld in 3 kwartieren (Nijmegen,
Zutphen en Arnhem), die ieder afzonderlijke kwartierdagen en te zamen
in den regel twee maal ’s jaars landdagen hielden, welke beurtelings in elk
der drie hoofdsteden gehouden werden.
Van 1798 tot 1801, onder de Bataafsche-Eepubliek, was Gelderland
versnipperd onder de departementen van den Bhijn, van den Dommel en
van den Ouden-IJssel.
In 1801 werden al deze deelen weder hereenigd en de naam Gelderland
hersteld, terwijl de Landen van Culemborg en Buren daarbij werden
ingelijfd.
Bij de nieuwe verdeeling van het koninkrijk Holland in 1807 werden Culemborg,
Beest, Bhenoy, Dalem, Vuren en Herwijnen van Gelderland ge-
scheiden om bij Maasland gevoegd te worden; even als Scherpenzeel,
Geldersch-Veenendaal en Hoevelaken, die toen aan Utrecht kwamen.
Daarentegen werden Welsum en Marie van Overijssel bij Gelderland
gevoegd en de Sehipbeek tot noord-oostelijke grenslijn aangenomen.
Eindelijk werden, den 31 April .1808, met Gelderland vereenigd de Cleef-
sche streken Zevenaar, Duiven, Wehl, Huissen, Hulhuizen en Malburg, die
reeds bij eene conventie van den 14 November 1803 door P ruissen aan de
Bataafsche-Bepubliek waren afgestaan.
In Maart 1809 werden de deelen van G e ld e rlan d ten zuiden van de
Waal aan Frankrijk overgegeven en met een deel van B rabant tot een Departement,
dat van de Monden-van-den-Bhijn, vereenigd. Zij bleven daarbij
tot de omwenteling van 1813 en 1814. Het overgebleven deel van
het Departement-van-den-Bhijn verkreeg in 1811 den naam van De-
partement-van-den-Opper-IJssel. Het behield ongeveer de grenzen
van 1807: alleen werden daaraan Dalem, Vuren en Herwijnen terug-
gegeven.
De Grondwet voor de Vereenigde Nederlanden van den 39 Maart 1814
vereenigde het arrondissement Nijmegen van het Departement-van-de-
Monden-van-den-Rhijn met het D epartement-van-den-Ouden-IJssel tot eene
provincie, die den ouden naam van Gelderland weder aannam. Doch
de vroeger Cleefsche gebiedsdeelen: de Lijmers, Huissen, Wehl en
Hulhuizen, gingen met de omwenteling weder verloren, wijl zij doorPruis-
sen op nieuw in bezit werden genomen. Ook de Overijsselsche enclaves Welsum
en Marie scheidde de Grondwet weder van Gelderland af, waartegen
echter Hoevelaken, Scherpenzeel, Geldersch-Veenendaal, Culemborg,
Vuren, Dalem, Herwijnen en Acquoi werden terugverkregen.
Nadat de wet van den 30 Ju li 1814 Loevenstein en het Monnikenland
bij Gelderland had gevoegd, werden Wehl, Zevenaar, Huissen en Malburgen,
den 13 Ju li 1816, op nieuw door Pruissen aan de Nederlanden
overgegeven, waardoor zij weder tot Gelderland keerden.