
Lies, b. op het N.-Holl. eiland Terschelling, in 1840 met 113, in
1870 met 155 inw.
Liesboseh, fraai bosch, meest van eikenboomen in de N.-Brab. gem.
Princenhage, behoorende tot de domeinen van Prins Prederik der Nederlanden.
Het is ongeveer 200 .bund. groot.
Lieseind, geh. in de N.-Brab. gem. Veghel.
Lieshout, gem. in N.-Brab., tusschen Veghel, Brp, Beek-en-Donk,
Aarle-Bixtel, Stipbout, Nuenen en st-Oedenrode, hebbende eene opper-
vlakte van 2537 bund. De grond, een dilnvisch zand, omsluit vele moeren
en is slechts ten deele tot bouw- en weiland of tot bosch ontgonnen, zoodat
er nog veel heide is. Behalve in den landbonw en de veeteelt vinden de
inw. ook een bestaan in het aanfokken van plnimgedierte. Hun aantal
beliep ID 1822 984, in 1840 1204, in 1875 1266. Bij de telling voor
1870 onderscheidde men er 1229 R.-Kath. en 3 Herv. In de 12de eenw
was Lieshout een vrij allodiaal goed, dat door zijn laatsten heer,
Balduinus van Lieshout, aan de abdij van Floreffe bij Namur (Ñamen)
werd vermaak t. De gem. bevat het d. Lieshout, benevens de b.
Ginderdoor, Beemdkant en Deensche-Hoek.
Het d. Lieshout, in 1840 met 384, in 1870 met 514 inw., ligt bevallig
in het geboomte. Het heeft een raadhuis en eene fraaie, nieuwe R.-Kath.
kerk. Het Hof, thans een landgoed, was van het einde der 12de tot de
16de eenw eene kloosterlijke instelling.
Liessel, of Lyssel, d. met eene R.-Kath. kerk in de N.-Brab. gem.
Deurne-lm-Liessel. Het had in 1840 537 inw. Tijdons de oorlogen tusschen
Brabant en Gelder lag hier eene sterkte, het Blokhuis, later een
adell. verblijf.
Liesveld, baronie in Z.-Holl., bestaande uit de gem. Groot-Ammers,
Ottoland en Peursum in den Alblasserwaard. Heer Arnold van Liesveld
wordt in eene oorkonde van den 1 April 1277 genoemd. Met Hendrik
van Liesveld stierf in 1456 dit geslacht uit. Daarop kwam de baronie
aan het Henegouwsche geslacht de Sart, vervolgens aan dat van de Harchies,
van le Fevre, le Pévre gezegd van Heemstede, van Brunswijk, van Hohenlohe
en van Nassau-Oranje. Thans behoort het aan het domein. Het kasteel
der Heercn van Liesveld, aan de Lek, schuin tegenover Schoonhoven, is
tusschen 1740 en 1745 afgebroken.
Liesveld, pold. in de Z.-Holl. gem. Ameide.
Lievelde, b. in de Geld. gem. Lichtenvoorde, in 1840 met 663, in
1872 met 60é inw.
Lievendaal, voorm. ridderhofstad in de Utr. gem. Amerongen.
L ie v e n sp o ld e r , pold. van 17 bund. in de Zeeuwsche gem. Neuzen.
Lievenspolder (st.), pold. in de Zeeuwsche gem. st-Kruis. In
1484 bedijkt, werd hij in 1622 door het doorgraven van de
Brandkreek onder water gezet. In 1711 herdijkt, kreeg hij eene grootte
Van 123 bund., dat is nauwelijks een derde van zijne vroegere opper-
vlakte. Het toen afgescheiden ged. behoort aan Belgié.
L ie v e r en , b. in de Drenthsche gem. Roden, aan het beekje het
Lieversche diep. Het had in 1824 97, in 1840 93, in 1870 124 inw.
Hierbij is een bosch van veelal hoogstammige oiken, het Lievelderbosch.
L iev e -V r o uw e -B en o o rd en , voorm. d. in Vlaanderen, een half
uur ten noordoosten van Aardenburg, in 1477 door een watervloed
vernield.
L ie v e -V r o uw e -B e zu id en , voorm. d. in Vlaanderen, een uur ten
zuiden van Aardenburg, aan de Eede, in 1477 en 1483 door water-
vloeden vernield.
L iev e -V rouw e -op -Z e e , voorm. d. en heerl. op het eiland Schouwen,
door het afnemen der duinen en de zeevloeden van 1530 en 1532
vernield.
L ie v e -V r o uw e -P a ro ch ie , V r o uw en -P a r o eh ie , of V r o uw en -
b u u r t, fraai d. in de Priesche gem. het Bildt, tellende met Oude-
Bildtzijl, Nieuwe-Bildtzijl en een deel van de Leije, m 1811 1478, in
1840 1892, in 1875 2543 inw. Men vindt er schoone hofsteden en eene
fraaie Herv. kerk.
L ie v in g , geh. in de Drenthsche gem. Beilen, in 1811 met 34, in
1840 met 37, in 1870 met 52 inw.
L ig ten b e r g , of V e ld h u iz en -L ig ten b e r g , geh. in de Utr. gem.
Voldhuizen.
L ig ten b e r g , geh. in de Overijsselsche gem. Rijssen.
L ijk e rp o ld e r , polder in de Z.-Holl. gem. Alkemade.
L ijm b e ek stra a t, of L im b e ek , b. in de N.-Brab. gem. Woensel, in
1840 met 650 inw.
L ijm e r s (de), landstreek in Geld., het zuiderdeel van het kwartier van
Zutphen uitmakende. In eene oorkonde van 838 komt zij onder den
naam van Leomerike voor. Ten jare 1361 werd de Lijmers, of liever
een deel daarvan, door den Gelderschen Hertog Reinald I I I aan Cleve
verpand. Later weder gelost zijnde, werd dit deel in 1406 andermaal
aan Cleve in pandschap gegeven, door Reinald IV. Het ambt de Lijmers
werd sedert een twistappel tusschen Gelder en Cleve totdat Karel de
Stoute, Hertog van Bourgondie in 1470 den Hertog van Cleve in hetbezit
daarvan bevestigde. De pogingen der Geldersche Staten in 1657 en 1670
om de Lijmers terug te bekomen, mislukten, doch in 1808 werd dit
Cleefsche ambt nevens het steedje Zevenaar met Gelderland hereenigd. In
1814 met het overige Cleve aan Pruissen hergeven, is het overeenkomstig
de grensregeling van 1816 weder met Gelderland hereenigd. In 1787 had het
Cleefsche Lijmers, bevattende de gem. Zevenaar en Duiven, 2962 inw. ais 2111